ECLI:NL:RBNHO:2021:12035

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
21-464
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor wijziging gebruik bedrijfsdoeleinden naar wonen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. De eiser had een vergunning aangevraagd voor het wijzigen van het gebruik van een perceel van bedrijfsdoeleinden naar wonen. Het college van burgemeester en wethouders weigerde deze vergunning, met als argument dat het perceel ligt op en naast het tracé van een voorkeursalternatief voor de verbinding A8-A9, wat in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de weigering van de vergunning rechtmatig was. De rechtbank overwoog dat de verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen vergunning te verlenen, omdat de realisatie van een woning op deze locatie de toekomstige ontwikkeling van de verbindingsweg zou belemmeren. Eiser voerde aan dat de plannen voor de verbindingsweg onzeker zijn en dat hij belang heeft bij het bouwen van een woning, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van de toekomstige ontwikkeling zwaarder wegen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/464

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.G. Blokziel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder

(gemachtigden: mr. B. Malloul en mr. K. Ouggaali).
Als derde-partijen neemt aan het geding deel:
het college van gedeputeerde staten van Noord- Holland(hierna: het college van GS)
(gemachtigden: mr. A. van Dijck en ing. V. Evers).

Procesverloop

In het besluit van 26 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd een vergunning te verlenen voor het wijzigen van het gebruik van het perceel [perceel] voor bedrijfsdoeleinden naar het gebruik voor wonen.
In het besluit van 6 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college van GS heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn broer. Verweerder en het college van GS hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Verweerder heeft op 17 november 2011 aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfspand op het perceel [perceel] (het perceel). Op 19 september 2018 is van rechtswege een vergunning ontstaan voor het wijzigen van het gebruik voor bedrijfsdoeleinden naar het gebruik voor wonen in afwijking van het bestemmingsplan omdat verweerder niet binnen de termijn op de aanvraag van eiser heeft beslist. Het college van GS heeft bezwaar gemaakt tegen deze verleende vergunning. Verweerder heeft daarop de vergunning herroepen en alsnog de aanvraag geweigerd. Eiser heeft op 4 mei 2020 een nieuwe aanvraag ingediend.
1.2
Het perceel ligt binnen het bestemmingsplan “Saendelft” (het bestemmingsplan) en op het perceel rusten de bestemming “Bedrijf” en de dubbelbestemming “Archeologie 1”. Het perceel ligt gedeeltelijk op en gedeeltelijk naast het tracé van het voorkeursalternatief voor de verbinding A8-A9 zoals vastgesteld door het college van GS op 29 mei 2018.
1.3
In het primaire besluit heeft verweerder geweigerd om met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder c, en artikel 2.12, eerste lid, onder 2, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een vergunning te verlenen voor het in afwijking van het bestemmingsplan wijzigen van het gebruik voor bedrijfsdoeleinden naar het gebruik voor wonen. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het perceel ligt op en naast het tracé van het voorkeursalternatief voor de verbinding tussen de snelwegen A8 en A9. Het college van GS heeft op 29 mei 2018 besloten het zogenoemde golfbaanalternatief tot voorkeursalternatief aan te wijzen. Een woonfunctie doorkruist de ruimtelijk visie van de Provincie Noord-Holland voor dit gebied. Voorts brengt de nabijheid van een rijksweg milieuhinder met zich mee en dit is niet te verenigen met een goed woonklimaat.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
3.1
Eiser voert - in het kort - aan dat realisatie van het project A8-A9 onzeker is en hij betwist dat sprake is van een concrete planning van het project. Pas eind 2021 volgt een go/no go-beslissing van de minister over het landschapsplan. Als er al gekozen wordt voor het realiseren van een verbindingsplan is dit een langetermijnsituatie. Voorts stelt eiser vraagtekens bij de haalbaarheid van de beoogde verbindingsweg vanwege de uitstoot van stikstof en de aantasting van werelderfgoed (de stelling van Amsterdam). Eiser verwijst naar een rapport van Icomos uit 2017, waarin is geconcludeerd dat geen van de drie alternatieven aanvaardbaar is en naar het rapport van Antea Group van 7 april 2020, waarin wordt geadviseerd de tunnelvariant niet verder uit te werken vanwege de zeer beperkte meerwaarde. Verder zijn vele actiegroepen actief met betrekking tot het project en wordt het golfbaanalternatief niet breed gedragen.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het, gelet op het besluit van 29 mei 2018 van het college van GS over het gekozen tracé, de reactie van het college van GS en de concrete planning van het project, voldoende duidelijk is dat een woning op deze locatie de toekomstige ontwikkeling van het gebied belemmert.
3.3
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo aan verweerder een bevoegdheid tot vergunningverlening is toegekend. Dit betekent dat de rechtbank een beslissing tot toepassing van die bevoegdheid slechts terughoudend kan toetsen. Weliswaar is de toepassing in de onder artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, en onder 2°, van de Wabo genoemde situatie afhankelijk van eisen van een goede ruimtelijke ordening, maar ook bij de beoordeling of daarvan sprake is, komt aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toe [1] . Tegen deze achtergrond zal de rechtbank eisers beroepsgronden beoordelen.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van de bevoegdheid een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan omdat een woning op deze locatie de toekomstige ontwikkeling van de verbindingsweg belemmert. Het college van GS heeft ter zitting verklaard dat het zogenoemde golfbaanalternatief op dit moment wordt uitgewerkt. Voorts besluit het college van GS eind dit jaar over het landschapsplan en zal de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap daarna adviseren. Het college van GS stelt dat Icomos een adviesorgaan is en niet bevoegd is om beslissingen te nemen ten aanzien van werelderfgoed. Icomos vindt een ander ontwerp van het alternatief mogelijk wel acceptabel, aldus het college van GS. De rechtbank overweegt dat, gelet op de schriftelijk reactie van Gedeputeerde Staten van 15 juli 2021 en de verklaring ter zitting, naar verwachting het hele perceel nodig is voor het realiseren van een onderdoorgang en kunnen woningen daarom niet blijven staan. Dit zou betekenen dat nog te realiseren woningen weer moeten worden verwijderd. De rechtbank overweegt daarbij dat ook als het project pas op de langere termijn wordt gerealiseerd, het onwenselijk is als op het perceel een woning wordt gerealiseerd die vervolgens weer moet worden gesloopt. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Eiser voert aan dat hij belang heeft bij het bouwen van een woning omdat hij zo onderdak kan bieden aan bijvoorbeeld zijn kinderen. Het vinden van woonruimte binnen de gemeente is problematisch en de bouw van een woning kan bijdragen aan het lenigen van de woningnood. Voorts voert eiser aan dat verweerder zijn eigendomsrecht onvoldoende in de belangenafweging heeft betrokken. Eiser heeft een vergunning gekregen voor het bouwen van een bedrijfsloods waarvoor de fundering al is gelegd. Zolang verweerder stelt dat niet vooruitgelopen kan worden op toekomstige besluitvorming staat alle bouw stil. Verweerder heeft ten onrechte alleen naar financiële belangen gekeken, omdat de eventuele sloop van een woning meer zal bedragen dan de sloop van een bedrijfsloods. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen vergunning kan worden afgegeven voor het bouwen van een woning op dezelfde locatie waarbij het bouwvolume niet wordt vergroot. Verder voert eiser aan dat het perceel onderdeel uitmaakt van het monument stelling van Amsterdam en dat de provincie Noord-Holland verantwoordelijk is voor de bescherming van dit werelderfgoed.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat weliswaar een vergunning is verleend voor het bouwen van een bedrijfsgebouw passend in het bestemmingsplan, maar dat dit geen aanleiding geeft om af te wijken van het bestemmingsplan voor een woonfunctie. De activiteit is niet alleen in strijd met het bestemmingsplan maar ook planologisch niet inpasbaar. Eiser kan een bedrijfsgebouw realiseren en wordt daarom niet geraakt in zijn eigendomsrecht. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat het perceel geen onderdeel uitmaakt van de stelling van Amsterdam omdat het gebied buiten het door de provincie aangewezen gebied valt. Verweerder verwijst daarbij naar de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 (de omgevingsverordening).
4.3
De rechtbank neemt in aanmerking dat verweerder heeft gesteld en eiser niet heeft weersproken dat de omgevingsvergunning van 17 november 2011, waarbij aan eiser een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een bedrijfspand, een gebonden beschikking was omdat het bouwen van een bedrijfspand niet in strijd is met het bestemmingsplan. Dat het bouwvolume bij woningbouw niet wordt vergroot, laat onverlet dat de functie van het gebouw verandert als op het perceel wonen wordt toegestaan. Omdat een woonbestemming in strijd is met het bestemmingsplan, is er in dit geval wel ruimte voor een belangenafweging. Eiser kan nog steeds een bedrijfsgebouw bouwen op het perceel omdat daarvoor een vergunning is verleend. Hieruit volgt volgens de rechtbank dat eiser daarom niet in zijn eigendomsrecht wordt geraakt. Verder stelt de rechtbank vast dat het perceel niet behoort tot het werkingsgebied “Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde” op de digitale kaart bij de omgevingsverordening en ook op de kaarten in het rapport van Icomos geen onderdeel uitmaakt van de stelling van Amsterdam. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid aan het belang van een mogelijke verbindingsweg een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:82.