ECLI:NL:RBNHO:2021:1203

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
15/163577-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ontucht met minderjarige buurmeisjes

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn buurmeisjes, die op het moment van de feiten tussen de vier en negen jaar oud waren. De verdachte heeft de meisjes betast en is met zijn vingers in hun lichamen binnengedrongen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij ook de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk zijn toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting is de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters beoordeeld, waarbij de rechtbank concludeerde dat de verklaringen consistent en betrouwbaar waren, ondanks enige discrepanties. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, die onder andere bestonden uit het seksueel binnendringen van de lichamen van de minderjarige meisjes. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen voor zowel materiële als immateriële schade, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/163577-19 (P)
Uitspraakdatum: 11 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 januari 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 te Haarlem,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. van Eck, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 maart 2000 tot en met 30 november 2005 in de gemeente Zandvoort, in elk geval in Nederland, met [aangeefster 1] (geboren op [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster 1] geduwd en/of gebracht, en/of
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster 1] geduwd en/of gebracht, en/of
- de vagina en/of de schaamstreek van die [aangeefster 1] betast;
en/of
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 maart 2000 tot en met 30 november 2005 in de gemeente Zandvoort, in elk geval in Nederland, met [aangeefster 1] (geboren op [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens)een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [aangeefster 1] ;
2
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met 31 december 2005 in de gemeente Zandvoort, in elk geval in Nederland, met [aangeefster 2] (geboren op [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 2] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster 2] geduwd en/of gebracht, en/of
- de vagina en/of de schaamstreek van die [aangeefster 2] betast;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met 31 december 2005 in de gemeente Zandvoort, in elk geval in Nederland, met [aangeefster 2] (geboren op [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [aangeefster 2] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de onderdelen “penis in de vagina” (feit 1) en “vinger in de vagina” (feit 2), voor welke onderdelen de officier van justitie vrijspraak heeft gevorderd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefsters inconsistent en onvoldoende betrouwbaar zijn. Het gestelde seksueel misbruik zou zich achttien tot dertien jaar geleden hebben afgespeeld. Door het verstrijken van een dergelijk lange tijd is een aangifte per definitie minder betrouwbaar. Bovendien heeft [aangeefster 1] niet consistent en/of geloofwaardig verklaard en heeft zij het over ‘flashbacks’. [aangeefster 2] , de tweelingzus van [aangeefster 1] , heeft pas acht maanden na de aangifte van [aangeefster 1] een verklaring (inhoudende dat ook zij door de verdachte is misbruikt) afgelegd. Dat deed zij bovendien als getuige en niet als aangeefster. Haar eigen aangifte deed zij pas bijna een jaar na de aangifte van haar zus. Het heeft er alle schijn van dat zij haar verklaring heeft afgelegd om ondersteunend bewijs te creëren voor de aangifte van haar zus [aangeefster 1] . Het voorgaande wordt bevestigd door het feit dat [aangeefster 2] heeft verklaard dat zij boos is op de verdachte. Niet alleen om wat hij [aangeefster 1] zou hebben aangedaan, maar ook vanwege eerder vermeend seksueel misbruik van zijn eigen nichtje, waarvoor de verdachte niet is veroordeeld.
Bovendien staan de verklaringen van de aangeefsters op zichzelf en worden deze in onvoldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo zijn er geen getuigen die het seksueel misbruik kunnen bevestigen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
VeroordelingDe rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat en de hierna volgende bewijsoverwegingen.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen [aangeefster 1] en [aangeefster 2]
De rechtbank stelt voorop dat met de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen behoedzaam dient te worden omgegaan. In het algemeen geldt dat verklaringen moeten worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf niet onbetrouwbaar. Eventuele tegenstrijdigheden kunnen aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen te wijten zijn. Zij kunnen door emoties, schaamte, het delict zelf en/of door tijdsverloop zijn ontstaan. Het gaat bij de beoordeling van verklaringen daarom om de totale indruk die zij maken en de wijze waarop zij tot stand zijn gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] enige discrepanties en inconsistenties bevatten. Anders dan de raadsman, verbindt de rechtbank daaraan echter niet de conclusie dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn. De rechtbank acht de discrepanties en inconsistenties, mede gelet op het lange tijdsverloop sinds de ten laste gelegde feiten en de jonge leeftijd (tussen de vier en negen jaar) van de aangeefsters ten tijde daarvan, niet onverklaarbaar. Kijkend naar de totale indruk die zij maken, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de verklaringen van beide jonge vrouwen geldt dat deze in de kern en op voor de tenlastelegging relevante onderdelen consequent en consistent zijn. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verklaring [aangeefster 1]
Uit zowel de aangifte van [aangeefster 1] van 16 april 2018 als uit haar getuigenverklaring bij de rechter-commissaris van 29 januari 2020 volgt consistent dat de eerste keer dat zij door haar buurman, de verdachte, seksueel is misbruikt zij bij hem thuis op de bank zat. De verdachte was haar aan het kietelen en sprak met haar over waar hij haar aanraakte. Op een gegeven moment zei de verdachte dat [aangeefster 1] niet moest schrikken, waarna hij haar al kietelend via beide liezen over haar vagina/schaamlippen is gaan bevoelen/strelen.
Een ander incident waarover [aangeefster 1] in haar beide verhoren consequent heeft verklaard, is dat zij bij de salontafel in het huis van de verdachte chips zat te eten. De verdachte zat achter haar op de bank en tilde haar op zijn schoot. [aangeefster 1] omschrijft dat de verdachte met zijn hand in haar broek ging en haar vagina (clitoris) bevoelde, over haar vagina/schaamlippen wreef, dat hij hard aan haar binnenste schaamlippen trok, waardoor zij pijn had, en dat de verdachte een aantal keer met zijn vinger (dieper) haar vagina probeerde in te gaan tot zij verstijfde, waarna de verdachte weer over haar vagina/clitoris ging wrijven. Volgens [aangeefster 1] heeft de verdachte die handelingen een aantal keer herhaald. [aangeefster 1] omschrijft haar eigen fysieke reactie op de handelingen van de verdachte in haar aangifte als een warm, misselijk, onprettig gevoel en in haar verklaring bij de rechter-commissaris in retrospectief als een orgasme. Tot slot volgt uit beide verklaringen dat [aangeefster 1] (na haar fysieke reactie op het handelen van de verdachte) is geschrokken en snel naar huis is gegaan.
Verklaring [aangeefster 2]
Uit de getuigenverklaring van [aangeefster 2] van 11 januari 2019, haar aangifte van 28 februari 2019 en haar verklaring bij de rechter-commissaris van 29 januari 2020, volgt dat toen zij door de verdachte werd misbruikt zij alleen met de verdachte in de auto zat. In alle verklaringen geeft [aangeefster 2] consequent aan dat het mooi weer (zomer/lente) was en dat de verdachte en zij met elkaar spraken over kietelen en kietelplekken. [aangeefster 2] heeft verklaard dat de verdachte tegen haar zei dat hij nog een kietelplek wist en dat hij vroeg of hij haar daar mocht aanraken. [aangeefster 2] heeft verklaard toen “ja” te hebben gezegd omdat ze niet wist wat de verdachte bedoelde. Uit alle drie de verklaringen volgt dat de verdachte daarna met zijn hand in haar onderbroek is gegaan en aan haar vagina heeft gezeten. Uit haar getuigenverklaring bij de politie en haar aangifte volgt meer specifiek hoe de verdachte haar heeft aangeraakt. Zo heeft [aangeefster 2] verklaard dat de verdachte met zijn vinger(s) over haar vagina en tussen haar schaamlippen is gegaan en dat hij (kriebel)bewegingen heeft gemaakt.
Conclusie
De rechtbank komt gelet op het bovenstaande tot de conclusie dat de totale indruk die uit de verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] volgt, is dat zij zijn misbruikt door hun buurman, de verdachte. Zij hebben elk in hun verklaringen aangegeven waar het misbruik ten aanzien van zichzelf uit bestond en zij hebben daarover op essentiële punten consistent verklaard. De rechtbank acht de verklaringen om die reden betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat de aangeefsters hun verklaringen over het seksueel misbruik valselijk hebben afgelegd. Zowel uit de verklaringen van aangeefsters als uit de verklaringen van de verdachte, komt het beeld naar voren dat de gezinnen waarvan zij deel uitmaakten en die buren van elkaar waren, een goede en vriendschappelijke omgang met elkaar hadden. Ook de omstandigheid dat [aangeefster 2] op een later tijdstip dan haar zus [aangeefster 1] een verklaring (als getuige) heeft afgelegd, doet aan het oordeel over de betrouwbaarheid niet af. Niet kan worden verondersteld dat de zussen zich in dezelfde fase van hun verwerkingsproces bevonden en dat het een logischere gang van zaken was geweest als zij gelijktijdig of kort na elkaar hun verklaringen hadden afgelegd. Evenmin kan de omstandigheid dat [aangeefster 2] heeft verklaard dat zij boos is op de verdachte vanwege het seksueel misbruik van haar zusje leiden tot een ander oordeel. De rechtbank acht die omstandigheid gelet op de ernst en de aard van de ten laste gelegde feiten niet onverklaarbaar.
Het door de raadsman gevoerde verweer ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen wordt dan ook verworpen.
Bewijs(minimum)
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gestelde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dit betekent echter niet dat voor ieder onderdeel van de tenlastelegging geldt dat er meer bewijs moet zijn dan op basis van de verklaring van één getuige. Uit inmiddels vaste rechtspraak volgt dat in zedenzaken de verklaring van een getuige in combinatie met steunbewijs voldoende wettig bewijs kan opleveren. In ieder geval geldt dat de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling vergt van het concrete geval (Hoge Raad 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1247).
De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak, zoals in zedenzaken vaker voorkomt, naast de aangeefsters ( [aangeefster 1] ten aanzien van feit 1 en [aangeefster 2] ten aanzien van feit 2) en de vermeende dader geen directe getuigen zijn van het gestelde misbruik. De verklaringen van de aangeefsters staan lijnrecht tegenover die van de verdachte, die het gestelde misbruik van meet af aan heeft ontkend. De rechtbank is echter van oordeel dat de door [aangeefster 1] en [aangeefster 2] gestelde feiten en omstandigheden ten aanzien van het misbruik voldoende steun vinden in elkaars verklaringen en in ander bewijsmateriaal, zoals hierna nader uiteen wordt gezet.
Modus operandi
De verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] vertonen op bepaalde punten die zien op de kern van het gemaakte verwijt overeenkomsten. Dit geldt tevens voor de aangifte van [aangeefster geseponeerde zaak] , gedaan in 2005, welke verklaring in het dossier is gevoegd. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van [aangeefster 1] , [aangeefster 2] en [aangeefster geseponeerde zaak] een gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte is af te leiden, dat de wijze waarop de verdachte zich ten overstaan van de meisjes heeft geprofileerd gelijkenissen vertoont en dat de periodes van het misbruik elkaar overlappen.
Alle drie de aangeefsters hebben verklaard dat de verdachte hen over hun lijf kietelde/kriebelde, dat hij met hen sprak over waar hij hen aanraakte en dat hij hen waarschuwde/om toestemming vroeg voordat hij met zijn hand in hun onderbroek ging. Uit de verklaringen van [aangeefster 1] , [aangeefster 2] en [aangeefster geseponeerde zaak] volgt bovendien dat zij met zichzelf in conflict waren, mede doordat zij bang waren voor de reactie van de verdachte. Zo heeft [aangeefster 1] verklaard dat zij altijd bezig was de verdachte niet boos te laten worden en dat zij hem dan over zijn rug kriebelde omdat hij dat fijn vond. [aangeefster 2] heeft verklaard dat hij aan haar en [aangeefster 1] vroeg om hem over zijn rug te kriebelen, maar dat dat geen vrijblijvende vraag was. En [aangeefster geseponeerde zaak] heeft verklaard dat zij niet tegen de verdachte durfde in te gaan omdat ze bang was dat hij boos zou worden. Volgens alle drie de meisjes profileerde de verdachte zich aan de andere kant als een aardige buurman/oom die ook leuke dingen met hen deed, zoals naar de speeltuin en bioscoop gaan. Om die reden hebben alle drie de meisjes het misbruik gedurende lange tijd verzwegen. Zij hebben verklaard zich te hebben gefocust op de leuke kant van de verdachte.
Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte zich op een aantal punten ten aanzien van [aangeefster 1] , [aangeefster 2] en [aangeefster geseponeerde zaak] op gelijksoortige wijze heeft gedragen. De rechtbank acht de onschuldig lijkende handeling (kietelen) die in alle verklaringen terugkomt als opbouw naar seksueel misbruik, daarnaast het bespreken van zijn handelingen met de meisjes als ware een consensus tussen hen bestond en het zich tegenover hen afwisselend opstellen als leuke oom/buurman, maar ook als iemand die tevreden moest worden gehouden met fysiek contact, dermate specifiek dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de werkwijze van de verdachte, zoals beschreven in alle drie de verklaringen, op essentiële punten overeenkomt. In samenhang bezien versterken deze feiten en omstandigheden het bewijs in beide zaken en in zoverre zijn deze over en weer redengevend.
Geen beïnvloeding
In dit verband overweegt de rechtbank dat hoewel uit het proces-verbaal van bevindingen van 9 juli 2019 (aanvullend proces-verbaal) volgt dat de moeder van de aangeefsters via de (thans en hierna: ex-)vrouw van de verdachte op de hoogte was van de door [aangeefster geseponeerde zaak] gedane aangifte in 2005, zij hierover niet met haar dochters heeft gesproken. Bovendien had zij zelf geen kennis van de inhoud daarvan, anders dan dat het om seksueel misbruik van twee nichtjes van de verdachte ging. Dit laatste (geen kennis van de inhoud van de aangifte van [aangeefster geseponeerde zaak] ) is ter terechtzitting door de ex-vrouw van de verdachte, door de rechtbank onder ede gehoord als getuige, bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet gebleken dat [aangeefster 1] en [aangeefster 2] kennis hadden van de inhoud van de zedenzaak uit 2005 en dat zij daardoor kunnen zijn beïnvloed bij het doen van hun eigen aangiftes.
De periode van het misbruik
De rechtbank overweegt dat hoewel [aangeefster geseponeerde zaak] nog een kind was toen zij haar verklaring aflegde en [aangeefster 1] en [aangeefster 2] ten tijde van het afleggen van hun verklaringen al volwassen waren, zij wel alle drie hebben verklaard te zijn misbruikt in periodes die elkaar overlappen. [aangeefster geseponeerde zaak] heeft immers verklaard dat zij tussen de zes en negen jaar oud was (1999-2002) toen zij door de verdachte werd misbruikt en uit de verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] volgt dat zij door de verdachte zijn misbruikt in de periode 2000-2005.
Overige verklaringen
Tot slot overweegt de rechtbank dat de verklaringen van de aangeefsters worden ondersteund door de verklaringen van hun moeder en door de ex-vrouw van de verdachte.
De moeder van de aangeefsters heeft onder andere verklaard dat zij een keer op een luie stoel televisie zat te kijken, toen [aangeefster 1] bij haar op schoot kwam zitten. Zij sloeg haar armen om [aangeefster 1] heen, waarbij haar handen aan de binnenkant van haar beentjes zaten. [aangeefster 1] maakte een opmerking en zei: dat doet buurman [de verdachte] ook. Dit zei [aangeefster 1] spontaan, uit zichzelf. [aangeefster 1] was toen ongeveer 6 à 7 jaar oud.
De moeder van aangeefsters heeft verder verklaard dat de aangeefsters vaak in de woning van de verdachte kwamen. De ex-vrouw van de verdachte heeft eveneens verklaard dat er goed contact met de buren was en dat hun kinderen met elkaar speelden.
Ook het meest kenmerkende aspect uit de verklaringen van de aangeefsters, het kriebelen, wordt door beide getuigenverklaringen ondersteund. Uit de verklaring van de moeder van de aangeefsters volgt immers dat zij tijdens een verjaardag bij de verdachte zag dat [aangeefster 1] de rug van de verdachte kriebelde. Zij heeft haar dochters daarop aangesproken, waarop zij zeiden dat de verdachte dat fijn vond. Uit de verklaring van de ex-vrouw van de verdachte, afgelegd in het onderzoek naar aanleiding van de aangifte door [aangeefster geseponeerde zaak] , volgt dat zij de verdachte er wel eens op heeft aangesproken dat hij te nauw omging met de tweeling van de buren en dat hij hen niet moest kietelen omdat het grote meiden werden.
Conclusie
De verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] vinden – gelet op het voorgaande – naar het oordeel van de rechtbank steun in elkaars verklaringen, in de aangifte van [aangeefster geseponeerde zaak] en in de verklaringen van [moeder aangeefsters 1 en 2] en [ex-vrouw van de verdachte] , zodat is voldaan aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, 2 Sv. Het door de raadsman gedane verweer wordt dan ook verworpen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 5 maart 2000 tot en met 30 november 2005 in de gemeente Zandvoort met [aangeefster 1] (geboren op [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1] , hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en tussen de schaamlippen van die [aangeefster 1] geduwd en/of gebracht, en
- de vagina en de schaamstreek van die [aangeefster 1] betast;
en
hij op tijdstippen in de periode van 5 maart 2000 tot en met 30 november 2005 in de gemeente Zandvoort met [aangeefster 1] (geboren op [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de vagina en de schaamstreek van die [aangeefster 1] .
2
hij op een tijdstip in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 in Nederland met [aangeefster 2] (geboren op [geboortedatum] 1996), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 2] , hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, vingers tussen de schaamlippen van die [aangeefster 2] geduwd en/of gebracht, en
- de vagina en de schaamstreek van die [aangeefster 2] betast.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
en
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging geen opmerkingen gemaakt. Wel heeft de raadsman in algemene zin aangegeven dat de strafzaak de verdachte zwaar valt, dat de familieverhoudingen ernstig zijn verstoord en dat de privacy van alle gezinsleden in het geding is omdat zij deel uitmaken van een kleine gemeenschap.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft ontucht gepleegd met zijn buurmeisjes die destijds tussen de vier en negen jaar oud waren. Hij heeft aangeefsters (een tweeling) betast aan hun vagina’s en is daarbij ook hun lichamen binnengedrongen met zijn vingers. Dit zijn buitengewoon ernstige feiten, waarmee de verdachte een grote inbreuk op de lichamelijke en psychische integriteit van aangeefsters heeft gemaakt en hen op zeer jonge leeftijd in hun seksuele ontwikkeling heeft gestoord. De verdachte is geraffineerd te werk gegaan. Hij heeft toegewerkt naar het seksueel misbruik door ogenschijnlijk onschuldige handelingen (kriebelen/kietelen) geleidelijk uit te breiden tot het onzedelijk betasten van de meisjes. Bij één van de aangeefsters heeft hij de illusie gecreëerd dat “vaders dit nou eenmaal bij hun dochters doen, maar omdat haar vader het al druk had met haar zusje hij, de verdachte, het wel bij haar zou doen.”
De verdachte heeft met zijn handelen de vertrouwensrelatie met de aangeefsters (en hun ouders) ernstig beschaamd. Tekenend voor deze vertrouwensrelatie is dat aangeefsters steeds hebben verklaard, zelfs ter terechtzitting, dat zij erg op de buurman waren gesteld, zelfs van hem hielden, en dat zij om die reden zo lang met de ontkenning zijn blijven leven dat hen zoiets ernstigs was aangedaan door iemand die zij zo vertrouwden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten en heeft daarvoor geen enkele rekenschap afgelegd. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen:
- het op naam van de verdachte staand
Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 december 2020;
- een
retourzending van opdracht reclasseringsadviesvan [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, waaruit volgt dat de raadsman van de verdachte heeft laten weten dat de verdachte niet wil meewerken aan een gesprek met de reclassering, waardoor de reclassering niet in staat is een rapport omtrent de verdachte uit te brengen;
- een
e-mailgedateerd 15 januari 2021 van B. Louisse, als GZ-psycholoog/systeemtherapeut werkzaam bij De Waag, waarin zij – op verzoek van de raadsman van de verdachte – een aantal vragen over de verdachte heeft beantwoord. Hieruit volgt dat de verdachte op 20 februari 2020, uit eigen beweging, bij De Waag is aangemeld omdat hij kampte met depressieve gevoelens en het gevoel had met zijn verhaal niet bij een reguliere psycholoog terecht te kunnen (zonder zich beoordeeld te voelen). Er is een risicotaxatie uitgevoerd, waarbij gesprekken hebben plaatsgevonden met de ex-vrouw en de kinderen van de verdachte. Er is een veiligheidsplan opgesteld dat zich richt op risico's en veiligheid in de omgeving. Er konden technisch gezien geen uitspraken worden gedaan over het recidiverisico omdat geen sprake is van een veroordeling of bekennende verdachte. Wel is een inschatting gemaakt van het risico op grensoverschrijdend gedrag in de toekomst op basis van de risico instrumenten die worden gebruikt tijdens de behandeling. Daaruit volgt een laag risico. De psycholoog heeft voorgaande ter terechtzitting toegelicht en bevestigd.
De op te leggen straf
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist omdat zij (in beperkte mate) in strafverlagende zin rekening houdt met het tijdsverloop in deze zaak en de omstandigheid dat de verdachte na de onderhavige veroordeling mogelijk zijn beroep als leraar niet meer zal kunnen uitoefenen. Ondanks het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, gezien de ernst van de delicten, geen andere straf gepast is dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft acht geslagen op hoe veroordeelden in soortgelijke gevallen in de rechtspraak zijn bestraft en heeft daarbij aansluiting gezocht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden moet worden opgelegd.
Gelet op de ontkennende houding van de verdachte, maar ook gelet op de hiervoor besproken
e-mail van de GZ-psycholoog/systeemtherapeut en de door haar ter terechtzitting gegeven toelichting, waaruit een laag risico op grensoverschrijdend gedrag in de toekomst volgt, ziet de rechtbank geen aanleiding een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de
vorderingen van de benadeelde partijen deels voor toewijzing in aanmerking komen. Voor
wat betreft de materiële schadevergoeding heeft zij gevorderd dat deze worden toegewezen tot een bedrag van € 20,25 (reis/parkeerkosten) en voor het overige niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Voor wat betreft de immateriële schadevergoeding heeft zij gevorderd dat deze worden toegewezen tot een bedrag van € 10.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – gelet op de door hem bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde – op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden afgewezen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
[aangeefster 1]
De benadeelde partij [aangeefster 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 38.391,97 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 20.891,97 materiële schade en € 17.500,- immateriële schade.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- studievertraging ad € 20.450,00
- reis- en parkeerkosten ad € 441,97
De benadeelde partij heeft de vordering tot vergoeding van de materiële schade onderbouwd met stukken. Daartegenover staat dat de raadsman van de verdachte de vordering van de benadeelde partij slechts in algemene bewoordingen heeft betwist.
Ten aanzien van de post studievertraging heeft de benadeelde partij onder andere een verklaring studievertraging van de Hoge School van Amsterdam overgelegd, waaruit een causaal verband tussen haar persoonlijke omstandigheden en de studievertraging volgt. Ook uit het verhandelde ter terechtzitting, waaronder de toelichting op de vordering tot schadevergoeding, blijkt dat de schooltijd en het leven van [aangeefster 1] door het seksueel misbruik ontwricht is (geweest). Aannemelijk is dat het misbruik ertoe heeft geleid dat zij thans achterloopt in haar schoolloopbaan in vergelijking met haar leeftijdsgenoten.
Ten aanzien van de post reis-en parkeerkosten is aannemelijk geworden dat de benadeelde partij kosten heeft moeten maken voor bezoeken aan de politie, de rechtbank, haar advocaat, en aan Kenter Jeugdhulp. Uit de vordering benadeelde partij volgen de gehanteerde kilometervergoeding en standaard parkeerkosten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezenverklaarde feit en acht een bedrag van € 20.891,97 aan materiële schade ten behoeve van [aangeefster 1] toewijsbaar. Dit bedrag wordt - gelet op het feit dat het moment van het ontstaan van de schade per post verschillend is - vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de datum van dit vonnis, te weten vanaf 11 februari 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Ten aanzien van de immateriële schade is aangevoerd dat de benadeelde partij [aangeefster 1] door het bewezen verklaarde psychische schade heeft opgelopen in de vorm van een posttraumatische stress stoornis (PTSS), vastgesteld door vastgesteld door Kenter Jeugdhulp.
Nu PTSS een in de psychologie erkend ziektebeeld is, stelt de rechtbank vast dat aan de benadeelde partij geestelijk letsel is toegebracht. De benadeelde partij heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, met name de aard van de inbreuken, haar jeugdige leeftijd ten tijde van de inbreuken, de impact die de inbreuken op haar psychisch welbevinden hebben gehad en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 8.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd:
ontucht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
[aangeefster 2]
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van € 38.937,37
ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 21.437,37 materiële schade en € 17.500,-immateriële schade.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- studievertraging ad € 20.875,-
- eigen risico therapiekosten ad € 385,-
- reis-en parkeerkosten ad €177,37
De benadeelde partij heeft de vordering tot vergoeding van de materiële schade onderbouwd met stukken. Daartegenover staat dat de raadsman van de verdachte de vordering van de benadeelde partij slechts in algemene bewoordingen heeft betwist.
Ten aanzien van de post studievertraging heeft zij onder andere een schriftelijk bescheid van een docent van de opleiding Bewegingstechnologie van de Haagse Hogeschool bijgevoegd, waaruit een causaal verband tussen haar persoonlijke omstandigheden en de studievertraging volgt. Ook uit het verhandelde ter terechtzitting, waaronder de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat de schooltijd en het leven van [aangeefster 2] door het seksueel misbruik ontwricht is (geweest). Aannemelijk is dat het misbruik ertoe heeft geleid dat zij thans achterloopt in haar schoolloopbaan in vergelijking met haar leeftijdsgenoten.
Ten aanzien van de schadepost eigen risico therapiekosten is een overzicht zorgkosten van 2019 aan de vordering gehecht. Daarin staat het bedrag aan eigen risico vermeld, dat overeenkomt met de gevorderde schade.
Ten aanzien van de post reis- en parkeerkosten is aannemelijk geworden dat de benadeelde partij kosten heeft moeten maken voor bezoeken aan de politie, haar advocaat, het Openbaar Ministerie en haar psycholoog bij Amici Zorgt. Uit de vordering benadeelde partij volgen de gehanteerde kilometervergoeding en standaard parkeerkosten.
Uit de pleitnotitie die door de raadsvrouw van de benadeelde partij ter terechtzitting is overgelegd blijkt dat een deel van de reis- en parkeerkosten, te weten een bedrag van € 40,49 door benadeelde partij [aangeefster 2] en haar zus [aangeefster 1] (benadeelde partij 1) samen zijn gemaakt. Nu de rechtbank vergoeding van voornoemd bedrag reeds heeft toegewezen aan benadeelde partij [aangeefster 1] , zal de rechtbank dit bedrag in mindering brengen op het totaalbedrag aan schadevergoeding dat aan benadeelde partij [aangeefster 2] wordt toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezenverklaarde feit en acht een bedrag van € 21.396,88 (€ 21.437,37 - € 40,49) aan materiële schade ten behoeve van [aangeefster 1] toewijsbaar. Dit bedrag wordt - gelet op het feit dat het moment van het ontstaan van de schade per post verschillend is - vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de datum van dit vonnis, te weten vanaf 11 februari 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Ten aanzien van de immateriële schade is aangevoerd dat de benadeelde partij [aangeefster 2] door het bewezen verklaarde psychische schade heeft opgelopen in de vorm van een andere gespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis, vastgesteld door Amici Zorgt.
Nu dit een in de psychologie erkend ziektebeeld is, stelt de rechtbank vast dat aan de benadeelde partij geestelijk letsel is toegebracht. De benadeelde partij heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, met name de aard van de inbreuken, haar jeugdige leeftijd ten tijde van de inbreuken, de impact die de inbreuken op haar psychisch welbevinden hebben gehad en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd:
ontucht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 55, 57, 244 en 247 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangeefster 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 28.891,97, bestaande uit € 20.891,97 als vergoeding voor de materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 februari 2021 en uit € 8.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2005, tot aan de dag der algehele voldoening, aan benadeelde partij voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangeefster 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 28.891,97en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierboven weergegeven.
Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
179 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangeefster 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 26.396,88, bestaande uit € 21.396,88 als vergoeding voor de materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 februari 2021 en uit € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2005, tot aan de dag der algehele voldoening, aan benadeelde partij voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangeefster 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 26.396,88en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierboven weergegeven.
Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
166 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van R.I. Robijns, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 februari 2021.
Mr. J.C. van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.