In deze zaak hebben twee passagiers een vervoersovereenkomst gesloten met Air France voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Raleigh/Durham via Parijs op 20 mei 2018. De vlucht van Amsterdam naar Parijs, met vluchtnummer AF1241, heeft vertraging opgelopen, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht hebben gemist en met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De passagiers hebben compensatie van € 1.200,00 geëist op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder heeft geweigerd te betalen, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en een opgelegde CTOT door de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De vervoerder heeft echter aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht belemmerden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder voldoende maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken en dat de passagiers niet in aanmerking komen voor de gevraagde compensatie.
De vordering van de passagiers is afgewezen, en zij zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. De beschikking is gegeven door kantonrechter S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.