ECLI:NL:RBNHO:2021:11995

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
6205946 \ CV EXPL 17-6884
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden en overspeed inspectie

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, FZE Free Zone Establishment, wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Shanghai via Dubai op 9 en 10 juni 2016. De passagiers claimen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, omdat zij met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een overspeed situatie veroorzaakt door een harde tailwind tijdens de landing van de voorafgaande vlucht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder heeft voldoende aangetoond dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, waardoor de verplichting tot compensatie niet van toepassing is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te beperken en heeft de vordering van de passagiers afgewezen. De passagiers zijn ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6205946 \ CV EXPL 17-6884
Uitspraakdatum: 22 december 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
FZE Free Zone Establishment (Verenigde Arabische Emiraten) Emirates
statutair gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. R.L.S.M. Pessers en K.A. Bossenbroek

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 3 mei 2017 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai Airport naar Pu Dong Airport, Shanghai (China) op 9 en 10 juni 2016.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Dubai Airport met vluchtnummer EK148, hierna; de vlucht, heeft vertraging opgelopen, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juni 2016, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vlucht onderdeel is van de rotatievlucht Dubai – Amsterdam- Dubai met vluchtnummers EK147/EK148. De voorafgaande vlucht is tijdig vanuit Dubai aangevangen en is probleemloos richting Amsterdam gevlogen. Het toestel arriveerde voor schema in het Nederlandse luchtruim en heeft zich conform de standaard procedure gemeld bij approach control. In eerst instantie werd aangegeven dat het toestel zou landen op landingsbaan 18R of 18C. Tijdens de benaderingsprocedure, al voorbij holding ARTIP, instrueerde approach control dat de bemanning moest landen op baan 27. De bemanning moest hierdoor de koers iets wijzigen. Het toestel vloog op automatische piloot. Vanwege de wijziging paste de auto pilot de snelheid iets aan om op de juiste ‘glideslope’ te blijven. Het toestel werd tegelijkertijd onverwacht geconfronteerd met een harde tailwind waardoor de snelheid onverwacht toenam. Harde wind is een van buitenkomende oorzaak. De versnelling kwam volstrekt onverwacht. De bemanning heeft daarop direct actie ondernomen en de snelheid teruggebracht. Als gevolg hiervan is de zogenaamde ‘Maximum Flap Extented Speed’(‘Vfe’) overschreden. Dit wordt een ‘overspeed’ genoemd. Wanneer een toestel de maximale snelheid overschrijdt moet een luchtvaartmaatschappij omwille van de vliegveiligheid een zogenaamde ‘overspeed inspection’ uitvoeren voordat weer met het toestel mag worden gevlogen. Conform de handboeken moest een overspeed inspection phase I worden uitgevoerd. De vervoerder heeft te Amsterdam een engineer ingeschakeld die bevoegd was om de onderhavige inspectie uit te voeren. Uit het onderzoek bleek dat de snelheid slechts met één knoop is overschreden en dat de overspeed geen schade heeft veroorzaakt aan het toestel. Het toestel is vervolgens weer vrijgegeven aan de operatie. De vervoerder heeft de vertrekprocedure vervolgens zo spoedig mogelijk uitgevoerd. Als gevolg van het voorgaande is de vlucht met een vertraging van twee uur en 46 minuten aangevangen. Tijdens de vlucht is de vertraging iets ingelopen. Het toestel is om 02:18 uur lokale tijd, met een vertraging van twee uur en 19 minuten in Dubai aangekomen.
4.2.
Overspeed door een plotseling opkomende harde wind is een van buitenkomende oorzaak waarop de vervoerder naar de aard en oorsprong ervan geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. De situatie is vergelijkbaar met een bird strike en lightning strike en is dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De kantonrechter heeft geen acht geslagen op het in de laatste akte van de passagiers opgenomen commentaar dat niet ziet op de door de vervoerder in zijn laatste conclusie overgelegde producties. De passagiers zijn door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om zich over die producties uit te laten, maar niet om het in de eerdere twee schriftelijke rondes gevoerde debat voort te zetten.
5.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5, lid 3, van de Verordening.
5.4.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt (in algemene zin) het volgende. In punt 14 van de Considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en in geval van onverwachte vliegveiligheidsproblemen.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder voldoende toegelicht en onderbouwd dat het toestel dat de onderhavige vlucht uitvoerde tijdens de uitvoering van de voorafgaande vlucht te maken kreeg een koerswijziging, harde tailwind en hieruit voortvloeiende ‘overspeed’ als gevolg waarvan het toestel aan een noodzakelijke vliegveiligheidsinspectie moet worden onderworpen. De passagiers stellen dat de vervoerder heeft nagelaten te onderbouwen dat sprake was van slechte weeromstandigheden, en dat ook indien wel komt vast te staan dat hiervan sprake is geweest dit geen buitengewone omstandigheid kan vormen, omdat uit overweging 14 van de considerans volgt dat de weersomstandigheden betrekking moeten hebben op de vlucht in kwestie. Vluchten die deel uitmaken van een rotatie zijn twee zelfstandige vluchten. De weersomstandigheden die tot vertraging zouden hebben geleid kunnen daarmee niet doorwerken naar de vlucht in kwestie. De vervoerder betoogt hier tegenover dat hij geen beroep doet op weersomstandigheden maar een onverwacht vliegveiligheidsincident dat mogelijk tot schade aan het toestel heeft geleid.
5.6.
De kantonrechter overweegt dat sprake is geweest van een samenloop van omstandigheden waarvan ook een weersomstandigheid, te weten hard tailwind deel uitmaakt. De harde tailwind is niet door de passagiers betwist. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 in de zaak C-74/19 (ECLI:EU:C:2020:460, overweging 55) volgt dat omstandigheden zoals opgenomen in overweging 14 van de considerans van de Verordening wel degelijk kunnen doorwerken:
“Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van overweging 14 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, om vrijgesteld te worden van haar verplichting tot compensatie van de passagiers in geval van langdurige vertraging of annulering van een vlucht, zich kan beroepen op een „buitengewone omstandigheid” waardoor een eerdere vlucht die zijzelf met hetzelfde luchtvaartuig heeft uitgevoerd, is getroffen, op voorwaarde dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging of annulering van de latere vlucht. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen. Daarbij dient hij met name rekening te houden met de wijze waarop het betreffende luchtvaartuig door de betrokken luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert wordt geëxploiteerd.”
5.7.
Niet in geschil is dat sprake is van rotatievluchten, daarmee staat het rechtstreeks causaal verband tussen de vluchten vast. Niet betwist is dat het toestel verplicht moest worden geïnspecteerd. Al stellen de passagiers dat de inspectie een standaardprocedure betreft en daarmee inherent is aan de normale uitvoering van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij. De kantonrechter gaat hier aan voorbij. Het Hof heeft immers in het Pešková-arrest 4 mei 2017 in de zaak C315/15 (ECLI:EU:C:2017:342) bepaald dat een inspectie wel als buitengewoon kan worden aangemerkt, dit is alleen anders indien de vervoerder verzoekt om een tweede inspectie (die gelet op de eerdere inspectie niet nodig is). Ook de omstandigheid dat geen schade is aangetroffen maakt dit, op grond van het Pešková-arrest, niet anders. De passagiers stellen nog dat de vervoerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het reserveren van voldoende tijd voor het uitvoeren van vereiste veiligheidscontroles. Uit het Eglitis-arrest van 12 mei 2011 in de zaak C-294/10 volgt dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van zulke omstandigheden. Daarom dient hij in een bepaalde reservetijd te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden. Het Hof heeft daarbij eveneens overwogen dat er op moet worden gelet dat geen dermate lange reservetijd wordt verlangd dat de luchtvaartmaatschappij daardoor op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers dient te brengen. De kantonrechter is, gelet hierop, ten aanzien van het onderhavige geval van oordeel dat niet van een luchtvaartmaatschappij kan worden verwacht hij dusdanig veel extra reservetijd in vluchtschema’s inruimt om de vertraging van 2 uur en 46 minuten vertraging op te vangen die voortvloeien uit een verplichte (veiligheids)inspecties. Uit bovenstaande volgt dat niet is gebleken dat de wijze waarop de betrokken luchtvaartmaatschappij het bij de vluchten gebruikte vliegtuig exploiteert, de oorzaak is van de vertraging. De overspeed en daarop volgende inspectie werken dan ook door op de onderhavige vlucht.
5.8.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de vlucht als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken. Al niet, althans onvoldoende weersproken staat vast dat de vervoerder direct contact heeft gezocht met de engineers in Amsterdam om na aankomst van vlucht EK147 direct de wettelijke voorgeschreven vliegveiligheidsinspectie uit te voeren. Voorts is onweersproken aangevoerd dat de passagiers zijn omgeboekt naar de eerst beschikbare alternatieve vlucht. De kantonrechter oordeelt gelet op het voorgaande dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken en dat er in de gegeven omstandigheden niet meer van de vervoerder kon worden verwacht. De vordering tot betaling van compensatie zal daarom worden afgewezen. De nevenvordering zullen daarom ook worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter