ECLI:NL:RBNHO:2021:11966

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
21-5228
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake maatschappelijke opvang en toegang tot voorzieningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot maatschappelijke opvang. Verzoeker, die eerder op 21 oktober 2021 een e-mail ontving waarin hem werd medegedeeld dat hij niet meer welkom was bij de maatschappelijke opvang [opvanglocatie 1] vanwege een incident, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening en een ordemaatregel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een ordemaatregel afgewezen, maar het verzoek om een voorlopige voorziening werd op 28 oktober 2021 behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de e-mail van 21 oktober 2021 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden beschouwd, omdat het verzoekers recht op toegang tot de opvang beperkt. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker, hoewel hij niet meer welkom was op [opvanglocatie 1], wel toegang had tot [opvanglocatie 2] en dat hij in staat was om aan de voorwaarden te voldoen om daar gebruik van te maken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, omdat verzoeker adequate opvang werd geboden en hij in staat werd geacht om aan de voorwaarden te voldoen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, in aanwezigheid van griffier mr. F. Vermeij, en is openbaar uitgesproken op 11 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/5228

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder(gemachtigde: mr. S. El Jarroudi).

Procesverloop

Bij e-mail van 21 oktober 2021 heeft verweerder aan (de gemachtigde van) verzoeker laten weten dat hij niet meer welkom is bij de (maatschappelijke) opvang [opvanglocatie 1] , omdat hij daar een incident heeft veroorzaakt.
Verzoeker heeft tegen die e-mail bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en een ordemaatregel.
Bij beslissing van 21 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een ordemaatregel te treffen, afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 28 oktober 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] , bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Bij besluit van 14 juli 2020 heeft verweerder verzoeker op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) in aanmerking gebracht voor maatschappelijke opvang en trajectbegeleiding. Deze indicatie is daarna verlengd, laatstelijk tot en met 27 oktober 2021. Op de zitting heeft verweerder de intentie uitgesproken om de indicatie weer te verlengen.
2.2
Aan het gebruik van de maatschappelijke opvang zijn diverse voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden zien onder meer op huisregels die gelden op de opvanglocatie en op wijziging van de opvanglocatie.
2.3
Voor verzoeker is nog geen vaste plek beschikbaar, maar wel een reservebed op de opvanglocatie [opvanglocatie 1] . Verzoeker dient zich dan wel ’s avonds om 22:00 te melden op die locatie. Als hij dat gedurende twee weken achter elkaar doet, kan hij aanspraak maken op een vaste plek.
2.4
Op 20 oktober 2021 is verzoeker betrokken geweest bij een incident op de opvanglocatie [opvanglocatie 1] . Daarna heeft verweerder de e-mail van 21 oktober 2021 verstuurd.
3. Verzoeker legt -samengevat- het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. Er is een traject opgestart voor verzoeker bij Permens, gericht op uitstroom naar beschermd wonen en een beschutte werkplek. In november 2020 is hij overgedragen naar de opvanglocatie [opvanglocatie 1] . Vanaf dat moment is er geen traject meer van de grond gekomen. Verzoeker kan zich op straat niet staande houden. Hij is ongrijpbaar voor de hulpverlening, omdat de wachtlijst voor het opstarten van een traject te lang is. Hij kan alleen met hulp gebruik maken van de opvang. Op de zitting voegt de gemachtigde van verzoeker hieraan toe dat een periode van twee weken waarin verzoeker zich telkens moet melden, voor hem te lang is. Dat is een eis waaraan hij niet kan voldoen.
4. Voordat onderzocht kan worden of er aanleiding bestaat om een voorlopig voorziening te treffen, moet de vraag worden beantwoord of de e-mail van 21 oktober 2021 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze vraag wordt vooralsnog bevestigend beantwoord. Daarvoor is relevant dat met de mededeling dat verzoeker niet langer welkom is op de [opvanglocatie 1] , zijn recht op toegang tot de opvang wordt beperkt. Vooralsnog acht de voorzieningenrechter daarmee aannemelijk dat de e-mail gericht is op rechtsgevolg.
5.1
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. In dit geval volgt uit de e-mail weliswaar dat verzoeker niet meer welkom is op de locatie [opvanglocatie 1] , maar in datzelfde bericht staat ook dat hij (na melding) toegelaten kan worden (als reserve) op de [opvanglocatie 2] . Het is dus niet zo dat aan verzoeker de opvang in zijn geheel is ontzegd, hij is alleen naar een andere locatie verwezen.
5.2
Verzoeker stelt verder dat van hem niet gevergd kan worden dat hij zich om 22:00 uur op de locatie meldt. Verzoeker heeft onvoldoende met (medische) stukken onderbouwd dat hij daartoe niet in staat zou zijn. Bovendien geldt dat hij wel van de opvang gebruik heeft gemaakt. Op die momenten was hij dus wel in staat om zich op die tijd te melden. Verweerder heeft daar tegenover uiteengezet waarom het melden om 22:00 uur onderdeel is van de gestelde regels. In het bijzonder omdat op die manier de bedden het meest efficiënt verdeeld kunnen worden en geen mensen geweigerd moeten worden omdat een bed geclaimd is dat uiteindelijk leeg blijft. Ook is vooralsnog niet aannemelijk geworden dat het beleid van verweerder onredelijk zou zijn, inhoudende dat verzoeker zich twee weken dagelijks moet melden alvorens een vaste plek te kunnen krijgen. Dat daarmee een zekere mate van motivatie getoetst wordt alvorens een bed gereserveerd wordt is niet voorshands onredelijk. Ook acht de voorzieningenrechter het niet onredelijk dat regels gelden voor de veiligheid van de overige bewoners en het personeel, die ook kunnen inhouden dat verzoeker geweigerd wordt bij overtreding daarvan. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat aan verzoeker onredelijke eisen worden gesteld als hij gebruik wil maken van de opvang.
5.3
Op grond van het voorgaande gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat aan verzoeker adequate opvang wordt geboden op de [opvanglocatie 2] en dat verzoeker in staat geacht moet worden aan de voorwaarden te voldoen om daarvan gebruik te maken. Dat betekent dat geen sprake is van een spoedeisend belang.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.