ECLI:NL:RBNHO:2021:11961

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
15.238742.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een omgebouwd alarmpistool en een jammer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een omgebouwd alarmpistool met bijbehorende scherpe munitie en een jammer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 september 2021 in Alkmaar een vuurwapen van categorie III, te weten een Walther PPK, kaliber 7.65 mm, en 10 stuks munitie van het merk Sellier & Bellot voorhanden heeft gehad. Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk een jammer aanwezig gehad zonder de vereiste vergunning. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van tien maanden had geëist, in overweging genomen, maar heeft besloten om een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden op te leggen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de mogelijkheid om een opleiding te volgen. De rechtbank heeft benadrukt dat het voorhanden hebben van een vuurwapen en een jammer ernstige feiten zijn die een onaanvaardbaar risico voor de maatschappij met zich meebrengen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar en moet zich houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/238742-21 (P)
Uitspraakdatum: 24 december 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 december 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T.M. Fikkers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Roodveldt, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 5 september 2021 te Alkmaar, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Walther, type PPK, kaliber 7.65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of (bijgehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 stuks, merk Sellier & Bellot van het kaliber 7.65 mm
voorhanden heeft gehad;
Feit 2
hij op of omstreeks 5 september 2021 te Alkmaar, al dan niet opzettelijk, een radioaparaat, te weten een jammer, heeft aangelegd, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat apraat geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
Feit 1:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring die de verdachte heeft afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2021;
  • het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2021 (dossierpagina 7 e.v.);
  • het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek ombouw gas/alarmvuurwapen met patroonmagazijn en munitie van 26 oktober 2021 (dossierpagina 41 e.v.).
Feit 2:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring die de verdachte heeft afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2021;
  • het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2021 (dossierpagina 15 e.v.);
  • een schriftelijk stuk, een rapport van bevindingen, technisch onderzoek, van 14 september 2021 (dossierpagina 35 e.v.).
De bewijsmiddelen zijn, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, Sv betreft, telkens slechts gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 5 september 2021 te Alkmaar een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Walther, type PPK, kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en (bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 stuks, merk Sellier & Bellot van het kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
Feit 2
hij op 5 september 2021 te Alkmaar opzettelijk een radioapparaat, te weten een jammer, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat apparaat geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Feit 2:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.15, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan twee maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 17 november 2021.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij is nog jong en de detentie valt hem zwaar. Het is niet goed om de detentie langer te laten duren. De verdachte is nu gemotiveerd om zijn leven een positieve wending te geven. Hij heeft meegewerkt aan het rapport van de reclassering. Hij heeft zich ingeschreven voor een opleiding. Deze start op 22 januari 2022. Zijn ouders zijn zeer betrokken bij de verdachte. De raadsvrouw heeft daarom verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, of in ieder geval aan hem niet meer onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan honderd dagen, zodat de verdachte op 22 januari 2022 met zijn opleiding kan starten. Aan het voorwaardelijk deel kunnen de bijzondere voorwaarden gekoppeld worden zoals voorgesteld in het reclasseringsrapport van 17 november 2021. De verdachte is bereid zich aan deze voorwaarden te houden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een omgebouwd alarmpistool met bijbehorende (scherpe) munitie en een jammer. Deze voorwerpen zaten in een tas die lag op de bijrijdersstoel van de door de verdachte bestuurde auto. Het aanwezig hebben van een vuurwapen kan gemakkelijk leiden tot gebruik ervan en vormt een onaanvaardbaar risico in de maatschappij. Vuurwapengeweld leidt regelmatig tot slachtoffers en zowel het gebruik als het voorhanden hebben van een vuurwapen brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg. Dit betreft een ernstig feit en hiertegen dient in beginsel, in het bijzonder vanuit het oogpunt van generale preventie, streng te worden opgetreden.
Daarnaast had de verdachte een jammer bij zich in de auto. Jammers zoals aangetroffen bij de verdachte hebben enkel tot doel opzettelijk telecommunicatie infrastructuur te verstoren en worden in het criminele circuit gebruikt om buiten het zicht van de politie te kunnen manoeuvreren. Het voorhanden hebben daarvan is in het bijzonder ook laakbaar omdat het gebruik daarvan elektronische communicatie en de opslag van gegevens verstoort waarvan onder meer hulpdiensten afhankelijk zijn.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 5 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 17 november 2021, van de heer [getuige] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Uit dit rapport blijkt onder meer het volgende:
Er bestaan enige zorgen over het sociaal netwerk van de verdachte. Hij is daar niet geheel open over. Vanuit de politie wordt vernomen dat hij de laatste tijd vaker werd gesignaleerd met personen die antecedenten hebben. De reclassering acht het mogelijk dat het sociale netwerk een negatieve invloed op de verdachte heeft. Ondanks dat de opgebouwde justitiële documentatie nog gering is komt de verdachte binnen twee jaar wel tweemaal in beeld bij politie en justitie. De ernst van de delicten neemt ook toe. Het is van belang dat er controle en begeleiding ingezet wordt om het risico op recidive te verlagen en te kunnen bouwen aan een delictvrij bestaan. De reclassering adviseert daarom de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met - kort samengevat - de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;
- gedragsinterventie cognitieve vaardigheden;
- het realiseren en behouden van een dagbesteding.
De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd open te staan voor reclasseringscontact en zich te zullen houden aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Bij de bepaling van de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS met betrekking tot het aanwezig hebben van wapens en munitie. De rechtbank ziet echter in de persoon en in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan waarvan de oriëntatiepunten uitgaan. De rechtbank weegt daarbij mee de jonge leeftijd van de verdachte, het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat hij per 22 januari 2022 start met een nieuwe opleiding. De rechtbank acht van groot belang dat de verdachte met zijn opleiding kan beginnen in de hoop dat dit een (verdere) negatieve spiraal bij de verdachte voorkomt (mede gelet op de zorgen die bestaan ten aanzien van het sociale netwerk van de verdachte). Anderzijds is het in belang van de verdachte en de maatschappij dat de verdachte goed beseft dat hij veel op het spel zet als hij de komende jaren weer in de fout gaat en dat hij daarbij wordt geholpen door een stevige stok achter de deur.
Daarom zal de rechtbank een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist en een langer voorwaardelijk deel opleggen. Aan het voorwaardelijk deel zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie,
artikelen 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten,
artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien)maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes)maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
 zich gedurende de proeftijd zal melden op afspraak bij Reclassering Nederland, op het volgende adres: Drechterwaard 102, 1824 DX te Alkmaar. De verdachte blijft zich melden op afspraken, zo vaak en zo lang de reclassering dit nodig acht. De verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen die Reclassering Nederland hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
 meewerkt aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (COVA) of een soortgelijke gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
 verplicht wordt zich in te zetten voor het realiseren en behouden van dagbesteding. De verdachte stelt zich hierin controleerbaar op.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat de verdachte is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2021.
Mrs. M.C.J. Lommen en C.W.M. Giesen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.