ECLI:NL:RBNHO:2021:11950

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
15/860082-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak na onvoldoende bewijs van uitbuiting

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel door middel van seksuele uitbuiting. De zaak werd behandeld in de meervoudige strafkamer van de rechtbank, na openbare terechtzittingen op 25 november en 10 december 2021. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] en verblijvende in België, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.V. Ramdihal, terwijl de officier van justitie, mr. E. Visser, de vordering tot veroordeling indiende.

De tenlastelegging omvatte drie feiten van mensenhandel, waarbij de verdachte zou hebben bijgedragen aan de seksuele uitbuiting van drie slachtoffers in de periode van 2017 tot 2018. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van 151 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden voor de proeftijd voor. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet had gehandeld met het oogmerk van uitbuiting en dat zijn betrokkenheid onvoldoende was om te spreken van medeplegen.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de rol van de verdachte in de mensenhandel. Hoewel de verdachte handelingen had verricht die in de tenlastelegging waren opgenomen, ontbrak het aan bewijs dat hij op de hoogte was van de uitbuitingssituatie van de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn minderjarigheid ten tijde van de feiten en zijn beperkte functioneren. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860082-18 (P)
Uitspraakdatum: 24 december 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 november en 10 december 2021 in de zaak tegen:
[voornaam][achternaam],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
feitelijk verblijvende te België.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S.V. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat hij zich, kort en feitelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan het volgende:
Feit 1:
het medeplegen van mensenhandel door middel van seksuele uitbuiting ten aanzien van [slachtoffer 1] in de periode van 15 juli 2017 tot en met 30 september 2017 in Nieuw-Vennep;
Feit 2:
het medeplegen van mensenhandel door middel van seksuele uitbuiting ten aanzien van [slachtoffer 2] in de periode van 1 februari 2017 tot en met 17 april 2018 in Nieuw-Vennep;
Feit 3:
het medeplegen van mensenhandel door middel van seksuele uitbuiting ten aanzien van [slachtoffer 3] in de periode van 28 september 2017 tot en met 17 april 2018 in Nieuw-Vennep.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van
  • de onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde misleiding;
  • het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde opzettelijk voordeel trekken (artikel 273f lid 1 sub 6);
  • de onder feit 2 ten laste gelegde dwang door de feitelijkheden 1) het opleggen van (geldelijke) boetes aan die [slachtoffer 2] en 2) het dwingen, althans bewegen, (onvrijwillige) seks te hebben met drie, althans een of meer, man(nen) in aanwezigheid van zijn, verdachtes mededader, waarbij die mededader, die [slachtoffer 2] en/of die man(nen) instructies gaf;
  • hetgeen onder feit 3 is ten laste gelegd.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen de verdachte voor het overige onder de feiten 1 en 2 is ten laste gelegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 151 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de proeftijd de volgende, door de reclassering geadviseerde, bijzondere voorwaarden worden verbonden:
  • een meldplicht;
  • begeleid wonen;
  • ambulante behandeling;
  • medewerking aan schuldhulpverlening.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie gevorderd deze toe te wijzen tot een bedrag van € 750,- en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van toepassing van dwangmiddelen en dat wat betreft de door de verdachte begane feitelijke gedragingen uit het dossier slechts volgt dat hij de aangeefsters ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) heeft vervoerd bij escortwerkzaamheden maar dat daarbij het oogmerk van uitbuiting heeft ontbroken. De betrokkenheid van de verdachte is bovendien onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen.

4.Vrijspraak

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1, feit 2 en feit 3 is ten laste gelegd, omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor een strafbare rol van de verdachte. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is komen vast te staan dat deze personen zich hebben schuldig gemaakt aan, onder meer, het medeplegen van mensenhandel. In een woning aan de [adres 2] in Nieuw Vennep zijn door de medeverdachten in totaal drie vrouwen ondergebracht die - kort gezegd - werden gedwongen vanuit die woning prostitutiewerkzaamheden uit te voeren, terwijl de medeverdachten daar voordeel uit trokken en profijt van hebben gehad.
In diezelfde woning verbleven ook enkele jonge voetballers die door de medeverdachte [medeverdachte 1] werden begeleid in het kader van zijn voetbalschool [medeverdachte 1] Sport. De verdachte was één van deze voetballers en is via de medeverdachte [medeverdachte 1] betrokken geraakt bij deze zaak.
Wat betreft de rol van de verdachte bij de mensenhandel kan op grond van het dossier het volgende worden vastgesteld. De verdachte, die als enige beschikte over een rijbewijs, had via [medeverdachte 1] de beschikking gekregen over een auto, om daarmee onder meer naar de trainingen te rijden. Op verschillende momenten heeft de verdachte de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op verzoek van [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] met deze auto vervoerd naar hun escortwerkzaamheden. Daarnaast heeft de verdachte geld dat werd verdiend met die escortwerkzaamheden van de aangeefsters in ontvangst genomen en ervoor gezorgd dat dit bij [medeverdachte 1] terecht kwam. Ook blijkt dat het gebruikelijk was dat het met de prostitutie verdiende geld door de vrouwen in de keukenla in de woning werd gelegd. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kwamen dit geld veelal zelf ophalen maar het werd ook wel eens door de voetballers die in de woning verbleven meegenomen naar de training en aan [medeverdachte 1] gegeven. Dit laatste gold dus ook voor de verdachte.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat de verdachte bepaalde in de tenlastelegging genoemde feitelijke handelingen heeft verricht. Het dossier biedt echter onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat de verdachte wetenschap had van de uitbuitingssituatie waarin de aangeefsters zich bevonden en dat hij de door hem verrichtte handelingen dus heeft gepleegd met het oogmerk van uitbuiting. Voor het oogmerk van uitbuiting is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit. Voorwaardelijk opzet is daarvoor niet voldoende.
De rechtbank heeft bij haar overwegingen acht geslagen op de persoon van de verdachte die ten tijde van de feiten deels nog minderjarig was en die, zoals blijkt uit de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapportages, functioneert op een beperkt niveau en moeite heeft om situaties juist in te schatten. Tevens is duidelijk dat de verdachte zelf ook in een afhankelijkheidspositie ten opzichte van [medeverdachte 1] verkeerde en door hem werd gemanipuleerd en onder druk gezet.
Het door de officier van justitie aangehaalde whatsapp-gesprek van 5 februari 2018, dat de verdachte voert met de aangeefster [slachtoffer 1] , biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond om het oogmerk van uitbuiting te kunnen aannemen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van de aan hem ten laste gelegde feiten.

5.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 22.000,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Mateman, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt, rechter, en mr. N. Cuvelier, rechter, tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2021.