ECLI:NL:RBNHO:2021:1194

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
15/181529-18 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van 7900 Apple iPhones door vrachtwagenchauffeur met valse aangifte van diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering van 7900 Apple iPhones, met een totale waarde van meer dan 5 miljoen euro. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal, maar werd veroordeeld voor het subsidiaire feit van verduistering. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte deel uitmaakte van een planmatige groep die de goederen had gestolen. De verdachte had de iPhones onder zich gekregen in het kader van zijn werk, en de rechtbank kon niet vaststellen dat hij op het moment van inladen de intentie had om de goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte de iPhones zich wederrechtelijk had toegeëigend, omdat hij na het inladen van de goederen een valse aangifte van diefstal had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen niet alleen materiële schade had veroorzaakt, maar ook het vertrouwen van anderen had geschaad. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar legde toch een gevangenisstraf op van 14 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting.

De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat de behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou vormen. De rechtbank besloot dat de vorderingen bij de civiele rechter konden worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/181529-18 (P)
Uitspraakdatum: 12 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G.J.M. Kruizinga, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 14 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid van 7900 stuks elektronica (te weten: Apple Iphones), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk 7900 stuks elektronica (te weten: Apple Iphones), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededaders, en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn/haar mededaders, uit hoofde van zijn/haar/hun persoonlijke dienstbetrekking en/of van zijn beroep en/of tegen geldelijke vergoeding, te weten als vrachtwagenchauffeur en/of vrachtvervoerder, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de officier van justitie – in de kern – aangevoerd dat verdachte deel uitmaakte van een groep, die als doel had de in de tenlastelegging genoemde goederen te stelen. Volgens de officier van justitie heeft verdachte de goederen dan ook met dat doel in zijn vrachtwagen geladen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde feit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feitNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier volgt dat verdachte als zelfstandige (“losse rijder” of “charter”) transportwerkzaamheden verrichtte voor [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) en dat hij in die hoedanigheid bij [bedrijf 4] te Schiphol een lading met onder meer 7900 Apple Iphones in zijn vrachtwagen heeft geladen ter vervoer naar een andere locatie. De rechtbank stelt vast dat verdachte de betreffende goederen derhalve uit hoofde van zijn beroep als vrachtwagenchauffeur onder zich heeft gekregen, waarna de vrachtwagen met inhoud is verdwenen.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte onderdeel uitmaakte van een (planmatig werkende) groep, en tegen die achtergrond de goederen in zijn vrachtwagen heeft geladen met het oogmerk deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. Ook de omstandigheid dat, zoals de officier van justitie in dit kader heeft aangevoerd, niet duidelijk is geworden in hoeverre verdachte die dag (formeel) de opdracht heeft gekregen om de betreffende goederen te vervoeren, is hiertoe onvoldoende. Verdachte werkte al enige tijd op deze wijze en uit het enkele inladen in zijn vrachtwagen van de lading met onder meer een grote hoeveelheid Iphones kan daarom niet reeds worden afgeleid dat verdachte reeds op het moment van inladen het oogmerk had deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De primair ten laste gelegde diefstal kan daarom niet worden bewezen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Op 14 augustus 2018 heeft verdachte rond 16.00 uur een lading met onder meer een partij van 7900 Apple iPhones opgehaald bij [bedrijf 4] aan de [adres 1] te Schiphol. Deze lading moest door [bedrijf 2] worden afgeleverd bij de loods van [bedrijf 1] (hierna [bedrijf 1] ). Verdachte had, zoals hiervoor reeds is overwogen, deze lading uit hoofde van zijn beroep als zelfstandig vrachtwagenchauffeur – anders dan door misdrijf – onder zich. Vaststaat dat verdachte in zijn volgeladen vrachtwagen is weggereden van het terrein van [bedrijf 4] en dat de lading de eindbestemming vervolgens niet heeft bereikt. Omstreeks 18:36 uur die dag belt verdachte met het Klanten Contact Centrum van de Koninklijke Marechaussee en vertelt dat hij is beroofd. De vrachtwagen van verdachte is in de nacht van 24 op 25 augustus 2018 in brand aangetroffen op de openbare weg in [plaats] . In de uitgebrande vrachtwagen was de lading iPhones niet meer aanwezig. [1]
Verdachte heeft de volgende dag aangifte gedaan van diefstal en wederrechtelijke vrijheidsberoving en heeft daarbij een verklaring gegeven voor de verdwenen lading Iphones. Volgens verdachte is hij na het inladen van de goederen op het terrein van [bedrijf 4] omstreeks 16:00 uur bij zijn vrachtwagen aangesproken door een persoon met een geel hesje van [bedrijf 2] . Deze persoon hield vervolgens een scherp voorwerp tegen zijn linkerzij en dwong hem de vrachtwagen in te stappen. Deze persoon stapte via de bijrijderskant de vrachtwagen in, hield opnieuw het scherpe voorwerp tegen verdachtes rechterzij en dwong hem te gaan rijden. Verdachte is daarop het terrein van [bedrijf 4] afgereden en is direct na de slagbomen rechtsaf geslagen. Na nog geen tien meter te hebben gereden moest verdachte stoppen omdat een personenauto voor hem op de openbare weg stilstond. Verdachte kreeg vervolgens een hand voor zijn ogen en is uit zijn vrachtwagen getrokken. Er is tape om zijn handen en voeten gebonden en hij is in de kofferbak van een personenauto gelegd. De mobiele telefoon van verdachte is daarbij weggenomen. Na enige tijd te hebben gereden werd verdachte uit de kofferbak van de personenauto gehaald en in een maisveld afgezet. Vanuit het maisveld is verdachte heel lang gaan lopen, onder meer langs het bedrijfspand van [bedrijf 1] . Verdachte wilde gebruik maken van een telefoon, maar kon nergens terecht en niemand is voor hem gestopt. Pas toen verdachte lopend de N201 overstak, is hij gezien en opgepikt door een collega chauffeur en naar het terrein van de loods van [bedrijf 1] gebracht, aldus verdachte in zijn aangifte. [2]
Naar aanleiding van deze verklaring van verdachte zijn de camerabeelden van het terrein bij [bedrijf 4] opgevraagd. Daarop is te zien dat verdachte na het inladen van de lading de oplegger afsluit, richting de cabine van zijn vrachtwagen loopt en vervolgens de vrachtwagen richting de uitgang van het terrein van [bedrijf 4] rijdt. Verdachte maakt volgens de verbalisant een rustige indruk en op de beelden is niet te zien dat verdachte wordt benaderd door een andere persoon. Bovendien is te zien dat zich naast verdachte geen andere persoon in de cabine van de vrachtwagen bevond. De beelden ondersteunen de verklaring van verdachte dat hij op het terrein van [bedrijf 4] door een andere persoon zou zijn bedreigd dan ook niet.
Ook de Koninklijke Marechaussee heeft camerabeelden van het terrein van [bedrijf 4] uitgekeken en hiervan een proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal wordt opgemerkt dat de vrachtwagen van verdachte omstreeks 16:10 uur het terrein van [bedrijf 4] afrijdt en links afslaat de [adres 1] op. [3] Ook de verklaring van verdachte dat hij na het verlaten van het terrein rechtsaf is geslagen en daar is overvallen, vindt dus geen steun in het dossier.
Ten slotte volgt uit de bij [bedrijf 1] opgevraagde camerabeelden dat in de periode van 16:14 uur tot 18:45 uur geen persoon is te zien die gelijkenis vertoont met verdachte, terwijl verdachte heeft aangegeven langs het gebouw van [bedrijf 1] te zijn gelopen. [4]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verklaring van verdachte op essentiële onderdelen onjuistheden bevat en trekt daaruit de conclusie dat geen overval heeft plaatsgevonden zoals verdachte heeft verklaard. Ook de latere verklaring van verdachte, waarmee hij voornoemde aangifte heeft aangepast, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Hierbij is van belang dat verdachte, nadat hij was geconfronteerd met de camerabeelden en nadat hij zich in de eerste drie verhoren heeft beroepen op zijn zwijgrecht, heeft verklaard dat essentiële onderdelen van zijn aangifte – precies die onderdelen die op de camerabeelden waarneembaar zijn – onjuist waren. [5] Volgens verdachte zou de bedreiging immers niet al op het terrein van [bedrijf 4] hebben plaatsgevonden, maar daar vlakbij. Bij het afrijden van het terrein van [bedrijf 4] zou verdachte niet rechtsaf, maar linksaf zijn geslagen. Verderop zouden de deuren van zijn vrachtwagen zijn geopend en is verdachte in de kofferbak van de personenauto gedwongen. De rest van de aangifte zou volgens verdachte wel juist zijn.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte zich in zijn aangifte over de genoemde onderdelen heeft vergist. Niet alleen heeft verdachte in de aangifte zeer uitgebreid en gedetailleerd verklaard over de persoon die hem zou hebben bedreigd, diens signalement en waar dit op het [bedrijf 4] terrein zou hebben plaatsgevonden, maar ook is verdachte de dag na de overval met het onderzoeksteam teruggegaan naar de locatie en heeft hij toen ter plaatse aangewezen waar een en ander zou zijn gebeurd. [6] De rechtbank acht het dan ook ongeloofwaardig dat verdachte zich daarover heeft vergist. Nu het strafdossier ook overigens geen aanknopingspunten bevat om aan te nemen dat verdachte in zijn vrachtwagen is overvallen, concludeert de rechtbank dat van een overval geen sprake is geweest en dat een deugdelijke verklaring voor het verdwijnen van de lading Iphones ontbreekt.
Daarbij is in aanmerking genomen dat blijkens het dossier met het telefoonnummer van verdachte op 14 augustus 2018 om 16:24 uur, en dus kort nadat verdachte rond 16.10 uur met de volgeladen vrachtwagen van het [bedrijf 4] terrein was gereden, het volgende Whatsapp-bericht is verstuurd aan contactpersoon ‘ [naam] ’:
" [naam] ik ben er ik sta waar ik moet staan met de vrachtwagen. Wat zijn dit nou voor afspraken die jongens zijn zonder geld gekomen". Nu de verklaring van verdachte over de overval als ongeloofwaardig terzijde wordt geschoven, gaat de rechtbank ervan uit dat de mobiele telefoon van verdachte niet is weggenomen en dat verdachte degene is die dit bericht heeft verstuurd. Dit vindt steun in het gegeven dat verdachte en [naam] ook op 15 en 16 augustus 2018 nog berichten naar elkaar hebben gestuurd en verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zijn telefoonnummer toen in gebruik had. Uit voornoemd bericht van verdachte aan [naam] maakt de rechtbank op dat verdachte kennelijk een afspraak heeft gemaakt de lading die hij vanuit zijn beroep onder zich had tegen betaling aan een ander over te dragen.
De rechtbank acht dan ook, gelet op het voorgaande en in samenhang bezien met de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de lading Iphones, die aan een ander toebehoorde en die verdachte vanuit zijn beroep onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend en derhalve heeft verduisterd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk 7900 stuks elektronica (te weten: Apple Iphones), die geheel of ten dele toebehoorden aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] , en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten vrachtwagenchauffeur en/of vrachtvervoerder, onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan hem geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als vrachtwagenchauffeur een partij van 7900 Apple iPhones met een (retail)waarde van ruim 5 miljoen euro die hij voor zijn opdrachtgever vervoerde, verduisterd. Om deze verduistering te verdoezelen heeft verdachte een valse aangifte gedaan van diefstal en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Door zo te handelen heeft verdachte anderen (materiele) schade toegebracht. Ook heeft hij het vertrouwen van anderen dat vanwege zijn beroep in hem werd gesteld, ernstig geschaad. Bovenal heeft verdachte met zijn gedrag aangetoond geen respect te hebben voor anderen en hun eigendommen en enkel uit eigen (financieel) gewin te handelen. Door zijn valse aangifte is bovendien kostbare en schaarse politiecapaciteit verspild. Een en ander wordt verdachte zwaar aangerekend.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 12 januari 2021 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
De rechtbank overweegt voorts dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op de dag dat dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten op 11 september 2018. Nu het eindvonnis heden, op 12 februari 2021 wordt gewezen, is de redelijke termijn voor berechting met ruim vijf maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank acht, het voorgaande afwegende en gelet op straftoemeting in soortgelijke zaken, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

7.Voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft gevorderd bij een veroordeling de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen met ingang van de dag van de uitspraak.
De raadsman heeft zich tegen toewijzing van deze vordering verzet.
De rechtbank is van oordeel dat het –geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte moet worden opgeheven en overweegt daartoe als volgt.
Op 14 september 2018 is verdachte in bewaring gesteld. De gronden hiervoor waren het recidivegevaar en de onderzoeksgrond. In de loop van de procedure is de onderzoeksgrond komen te vervallen en met ingang van 11 april 2019 is het bevel voorlopige hechtenis van verdachte onder voorwaarden geschorst. De rechtbank stelt vast dat verdachte inmiddels bijna twee jaren op vrije voeten is, zich aan deze schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. In de rapportage van de reclassering wordt het recidiverisico bij verdachte ingeschat als laag. Bovendien volgt uit het strafblad van verdachte dat hij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten.
Het opnieuw in voorlopige hechtenis nemen van verdachte moet een redelijk doel dienen, zoals bijvoorbeeld het voorkomen van recidive. Gezien het voorgaande acht de rechtbank een dergelijk redelijk doel in deze zaak niet (meer) aan de orde, zodat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen en het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte zal worden opgeheven.
8. Vorderingen van de benadeelde partij [bedrijf 1] en de benadeelde partij [bedrijf 2]
De benadeelde partij [bedrijf 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.492.371,50 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De materiële schade bestaat uit de (productie)waarde van de iPhones.
De benadeelde partij [bedrijf 2] heeft tegen verdachte een vordering tot schadevergoeding van € 3.202.000,- ingediend wegens materiële schade en € 2.000.000,- wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De materiële schade bestaat uit de (productie)waarde van de iPhones ter hoogte van € 3.200.000,- en de waarde van de pallettruck ter hoogte van € 2.000,- die verloren is gegaan bij de brand in de vrachtwagen. De immateriële schade bestaat uit reputatieschade ter hoogte van € 2.000.000,-.
Op de terechtzitting is namens de benadeelde partij [bedrijf 2] aangegeven dat wat betreft de hoogte van de waarde van de iPhones zal worden aangesloten bij het bedrag dat door de benadeelde partij [bedrijf 1] wordt gevorderd. Daarnaast is door de benadeelde partij aangegeven dat een beslissing op de gevorderde immateriële schade in deze strafprocedure achterwege kan blijven vanwege de complexheid daarvan en om die reden wordt ingetrokken.
Wat betreft de gevorderde materiële schade die betrekking heeft op de waarde van de iPhones, welke schade door beide benadeelde partijen wordt gevorderd en door de verdediging is betwist, is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. Op grond van het dossier kan weliswaar worden vastgesteld dat in deze zaak schade is geleden, nu een grote partij Apple iPhones is verdwenen, maar vooralsnog is onduidelijk hoe hoog de daadwerkelijk geleden schade is en wie deze schade daadwerkelijk lijdt. De rechtbank merkt daarbij op dat ter terechtzitting is gebleken dat op dit moment nog een civiele procedure aanhangig is waarin onder meer de vraag naar welke rechtspersoon uiteindelijk aansprakelijk is aan de orde is.
Wat betreft de door de benadeelde partij [bedrijf 2] gevorderde schade met betrekking tot de in de vrachtwagen van verdachte achtergebleven pallettruck, welke schade door de verdediging op verschillende gronden is betwist, is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende (met stukken) is onderbouwd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun gehele vorderingen. De vorderingen kunnen desgewenst bij de civiele rechter worden aangebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mrs. C.A.J. van Yperen en C. Maas, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 februari 2021.
Mr. Maas is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van forensisch brand onderzoek van 4 oktober 2018 (dossierpagina 432).
2.Proces-verbaal verhoor aangever van 15 augustus 2018 (dossierpagina 589 e.v.)
3.Proces-verbaal van bevindingen van 21 augustus 2018 (dossierpagina 70 e.v.).
4.Proces-verbaal van bevindingen van 21 augustus 2018 (dossierpagina 67 e.v.).
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 oktober 2018 (persoonsdossier pagina 58 e.v.).
6.Proces-verbaal sporenonderzoek (dossierpagina 110 e.v.).