3.3.1.Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 (mensenhandel)
3.3.1.1. Het wettelijk kader
Aan de verdachte is het delict mensenhandel tenlastegelegd, strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Deze strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Het belang van het individu bij het behoud van zijn of haar lichamelijke en/of geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid staat daarbij voorop. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en/of vrijheid. Van een uitbuitingssituatie in de prostitutie kan worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert, die zelf bepaalt voor wie, maar ook waar, wanneer, met wie, en onder welke omstandigheden zij werkt.
De verwijten van mensenhandel zijn in de tenlastelegging opgesplitst in specifieke verwijten, die in het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden beschreven in artikel 273f, eerste lid, onder 1⁰, 4⁰, 6⁰ en 9⁰. Het verwijt onder 1⁰ ziet op gedragingen (werven, overbrengen/vervoeren en huisvesten/opnemen) die er toe strekken een ander in een uitbuitingssituatie te brengen. Daarbij is het oogmerk van uitbuiting vereist. Het verwijt onder 4⁰ ziet op handelingen waardoor een ander zich beschikbaar stelt voor het verrichten van arbeid of diensten, in dit geval het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling. Uitbuiting is daarbij een impliciet bestanddeel. Onder 9⁰ gaat het over het zich laten bevoordelen uit de financiële opbrengst van die seksuele handelingen met derden. Het verwijt onder 6⁰ heeft betrekking op het opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting. Om tot een veroordeling van de verwijten onder 1⁰, 4⁰ en 9⁰ te komen, moet vast komen te staan dat gebruik is gemaakt van een specifiek in artikel 273f, lid 1, sub 1⁰ genoemd dwangmiddel.
3.3.1.2. Beoordeling
Uit het dossier en de behandeling op de zitting is komen vast te staan dat [medeverdachte 1] en [verdachte] de beschikking hadden over een huurwoning aan de [adres 2] in
Nieuw-Vennep. Deze woning bestond uit een woonkamer, 2 slaapkamers en een keuken met berghok. [medeverdachte 1] wilde daar voetballers huisvesten die hij via zijn voetbalacademie begeleidde bij hun droom om te gaan voetballen bij een Betaald Voetbal Organisatie. De voetballers (onder wie medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) betaalden geen huur voor hun verblijf in Nieuw-Vennep.
In dezelfde periode dat de voetballers er werden gehuisvest hebben [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] met medeweten van [verdachte] en [medeverdachte 1] prostitutiewerkzaamheden verricht in de woning aan de [adres 2] in Nieuw-Vennep, waar zij op dat moment ook woonden. [medeverdachte 1] heeft afspraken gemaakt met [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] over het verrichten van prostitutiewerkzaamheden vanuit de woning in Nieuw-Vennep en de afdracht van 50% van hun inkomen daaruit aan hem en [verdachte] . [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben voorts de seksadvertenties opgesteld, geplaatst en beheerd. Ook onderhielden zij contact met (potentiële) klanten. De vrouwen werden op de hoogte gesteld van afspraken met klanten via een groepsapp. De benaming van deze groepsapp is – na een prostitutiecontrole – gewijzigd van Workk naar Basicfit en Basic. Deelnemers aan deze groepsapp waren naast de vrouwen, [medeverdachte 1] en [verdachte] en de in de woning verblijvende voetballers. In de woning waren zowel in de woonkamer als in de beide slaapkamers camera’s aanwezig die door middel van de app Yoosee op afstand door [medeverdachte 1] en [verdachte] konden worden ingeschakeld en uitgekeken. De huur van de woning werd in eerste instantie betaald door [slachtoffer 2] en later door achtereenvolgens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Vooropgesteld moet worden dat prostitutie onder bepaalde voorwaarden legaal is in Nederland. Dit is anders als sprake is van mensenhandel. De rechtbank moet daarom de vraag beantwoorden of [verdachte] zich samen met een of meer ander(en) heeft schuldig gemaakt aan (één van) de tenlastegelegde gedragingen onder toepassing van (een) dwangmiddel(en), wat ertoe heeft geleid dat de vrouwen in een uitbuitingssituatie zijn gebracht, dan wel dat de vrouwen daardoor zijn belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken en zijn bewogen tot afdracht van hun opbrengsten.
Dwangmiddelen
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat er geen sprake is geweest van het gebruik van dwangmiddelen en dat de vrouwen uit eigen vrije wil in de prostitutie werkten en, subsidiair, dat bij de verdachte de vereiste wetenschap of het bewustzijn voor medeplegen ontbreekt.
Vooropgesteld moet worden dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat instemming van het slachtoffer met de uitbuiting niet in de weg hoeft te staan aan bewezenverklaring van mensenhandel, als één van de in de wet omschreven dwangmiddelen is gebruikt. De beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van het prostitutiewerk aan te nemen. Er hoeft in dat geval geen sprake te zijn geweest van een zodanige dwang of druk dat er voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was. Het gaat erom dat het slachtoffer in die keuzevrijheid is beperkt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] gebruik gemaakt van de dwangmiddelen misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie, een andere feitelijkheid en misleiding.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
Deze dwangmiddelen hebben een feitelijke betekenis en kunnen elkaar deels overlappen. Beide dwangmiddelen kunnen veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. Bij misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is sprake van een relationele ongelijkheid. Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht wordt verondersteld indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert, die zelf bepaalt voor wie, maar ook waar, wanneer, met wie, en onder welke omstandigheden zij werkt. De verdachte moet zich wel bewust geweest zijn van de relevante feitelijke omstandigheden van betrokkene(n) waaruit het overwicht voortvloeide of verondersteld wordt te zijn voortgevloeid, in die zin dat (voorwaardelijk) opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem/haar aanwezig moet zijn geweest. Dit geldt eveneens voor de kwetsbare positie van het slachtoffer. Niet vereist is dat de verdachte doelbewust gebruik heeft gemaakt van deze kwetsbaarheid.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat [verdachte] en haar medeverdachte(n) misbruik hebben gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en dat zij misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Dit leidt de rechtbank af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Uit de verklaringen van de vrouwen in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat sprake was van een patroon. [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hadden nooit eerder in de prostitutie gewerkt. [verdachte] had wel ervaring in de prostitutie. [medeverdachte 1] legde (al dan niet via anderen) het eerste contact met de vrouwen. Hij vroeg hen direct bij de eerste ontmoeting of zij in de prostitutie wilden werken en legde aan hen uit hoe het een en ander werkte. Vervolgens betrok hij [verdachte] erbij, die de vrouwen (die onbekend waren met het sekswerk) uitlegde wat de werkzaamheden van een prostituee inhielden. [medeverdachte 1] vroeg ieder van de vrouwen vrijwel direct nadat hij hen had leren kennen uitvoerig naar hun achtergrond. Alle drie de vrouwen hadden problemen thuis, hadden schulden en waren nog erg jong: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren 18 jaar en [slachtoffer 1] was 20 jaar. [slachtoffer 3] had daarnaast een verslavingsgeschiedenis psychische problemen en was gestopt met school. De kwetsbaarheid van [slachtoffer 1] blijkt mede uit het feit dat zij een verstandelijke beperking heeft waarvoor ze wordt (en ook destijds werd) begeleid door Stichting Philadelphia. [medeverdachte 1] wist bovendien dat [slachtoffer 1] grote moeite had met eenvoudige rekensommen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een whatsappgesprek van 30 juli 2017 waarin zij hem vraagt hoeveel een klant moet betalen als hij al € 60,- heeft betaald en er in totaal
€ 100,- moet worden betaald. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de vrouwen kwetsbaar waren en dat [medeverdachte 1] dit ook wist. [verdachte] had intensief (whatsapp) contact met de vrouwen en sprak ook over de vrouwen met [medeverdachte 1] . [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 1] veel privédingen over haar wisten. Gelet hierop, in samenhang met het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] wist, althans had moeten weten dat [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] kwetsbare jonge vrouwen waren.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hadden bovendien overwicht op de vrouwen. [medeverdachte 1] , die 13 tot 15 jaar ouder was dan de vrouwen, bracht de vrouwen op het idee om in de prostitutie te gaan werken. Hij hield ze daarbij voor dat ze op die manier veel geld konden verdienen en stelde hen daartoe een woning ter beschikking. Als ze aarzelden, praatte hij op hen in door hen erop te wijzen dat ze zo aan hun toekomst konden werken en hun geldproblemen konden oplossen. Als gevolg van hun kwetsbaarheid waren de vrouwen ontvankelijk voor zijn manier van benaderen en eerder geneigd om in te stemmen. Zodra de vrouwen zeiden dat ze het wilden proberen, werd er lingerie gekocht en maakte [verdachte] erotische foto’s van de vrouwen. Ook stelde zij een seksadvertentie op en plaatste die. Daarbij gingen [medeverdachte 1] en [verdachte] zeer voortvarend te werk, waardoor de vrouwen eigenlijk geen ruimte werd gelaten om na te denken. Tekenend voor deze handelswijze is het FaceTime gesprek waarover [slachtoffer 1] heeft verklaard. Op de avond dat zij [medeverdachte 1] had ontmoet en door hem aan haar was voorgesteld om prostitutiewerk te gaan doen, had [medeverdachte 1] via FaceTime contact met [verdachte] waarbij hij aan laatstgenoemde meldde: “Ik heb er nog één. We moeten wel een beetje werken aan haar zelfvertrouwen.”
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben zich continu met de prostitutiewerkzaamheden bemoeid. Beiden instrueerden de vrouwen onder meer hoe ze de werkzaamheden moesten uitvoeren, onderhielden de contacten en bepaalden op die manier hoeveel klanten de vrouwen moesten ontvangen en welke bedragen ze moesten vragen. De vrouwen konden niet zelf bepalen wanneer ze een klant ontvingen en hoeveel klanten ze per dag ontvingen. Ook beschikten ze niet zelf over hun eigen aandeel van het verdiende geld. [medeverdachte 1] bepaalde welk percentage van het verdiende bedrag de vrouwen aan hem moesten afdragen. Als de vrouwen geld nodig hadden, moesten ze dit eerst aan [medeverdachte 1] vragen.
De vrouwen moesten zich bovendien melden en om toestemming vragen als ze de woning verlieten. Ze moesten hun locatiegegevens delen. Dat ze vervolgens vrij waren om te gaan en staan waar ze wilden, zoals de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd, doet niet af aan het feit dat ze – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – in hun keuzes werden beperkt. [slachtoffer 2] heeft hierover verklaard: ‘Soms zeiden ze nee, ik was dan wel verdrietig’. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat ze van [medeverdachte 1] niet met haar vrienden mocht afspreken. Als ze toch ging kreeg ze gezeik met hem (
de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]). Uit whatsappgesprekken blijkt dat [slachtoffer 1] aan [verdachte] vraagt of ze mag slapen. [verdachte] zegt hierop dat ze nog één klant krijgt. [slachtoffer 1] vraagt ook of ze een dag vrij mag, maar [verdachte] zegt dat ze al een klant heeft geregeld.
Daar komt nog bij dat [slachtoffer 2] niet over haar eigen bankrekening kon beschikken. [verdachte] en [medeverdachte 1] hadden de bankpas en de inloggegevens van de bankrekening van [slachtoffer 2] . Zij haalden geld van haar rekening af en betaalde vanaf haar rekening de maandelijkse huur van de woning in Nieuw-Vennep. Verder beschikte [medeverdachte 1] over de snapchatwachtwoorden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en heeft hij die veranderd zodat zij hier zelf niet meer in konden. [verdachte] zat ook op het snapchataccount van [slachtoffer 2] .
Ook uit de chatgesprekken, de spraakberichten en de app-groepen blijkt het overwicht van [verdachte] en [medeverdachte 1] en de controle die zij over de vrouwen hadden. Zij spraken op dwingende wijze tegen de vrouwen en maakten duidelijk dat er geluisterd moest worden. Al deze omstandigheden bij elkaar maken dat er een afhankelijkheidsrelatie was ontstaan waarin geen sprake was van mondige prostituees die zelf bepaalden waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden, er werd gewerkt.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, heeft [verdachte] in vereniging met anderen misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van de vrouwen, waardoor de keuzemogelijkheid voor de vrouwen ontbrak.
Een andere feitelijkheid
Wanneer een handeling niet als (bedreiging met) geweld aangemerkt kan worden, maar er wel (psychische) dwang of druk van uitgaat, kan er sprake zijn van een andere feitelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat, nu [verdachte] en [medeverdachte 1] de vrouwen door middel van camera’s controleerden, ook hiervan sprake was.
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben camera’s in onder meer de woonkamer en de werkkamer van de vrouwen geplaatst. Met de app Yoosee konden zij op ieder gewenst moment bekijken wat er in de woning in Nieuw-Vennep gebeurde. [medeverdachte 1] keek mee als er klanten waren en nam beelden op om ze later te bekijken. De vrouwen werden via het camerasysteem gecontroleerd, ook als zij niet aan het werk waren. Zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat, als zij bijvoorbeeld aan het eten was, zij via de camera ineens ‘eet smakelijk’ hoorde. Ook wijst [verdachte] [slachtoffer 2] er in een appgesprek (van 5 augustus 2017) op dat ze 19 jaar is en wat anders moet kijken dan tekenfilms, waarop [slachtoffer 2] vraagt of ze weer wordt bespied (J200). Door de aanwezigheid van de camera’s werd het voor de vrouwen ook bemoeilijkt om zich aan de prostitutiewerkzaamheden te onttrekken.
Het verweer van [verdachte] dat de camera’s in de woning hingen vanwege de veiligheid van de vrouwen en om de voetballers te controleren, acht de rechtbank, mede in samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de wijze waarop de vrouwen hun werkzaamheden verrichtten en de bemoeienissen en de controle die van [verdachte] en [medeverdachte 1] en daarop uitoefenden, ongeloofwaardig.
Verder hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (afzonderlijk van elkaar) bewogen om seks te hebben met drie, respectievelijk twee van de voetballers van zijn voetbalacademie, waarbij [medeverdachte 1] in dezelfde kamer aanwezig was en de vrouwen en mannen instructies gaf wat zij moesten doen. Op de opnames die hiervan gemaakt zijn is te horen dat [medeverdachte 1] geïrriteerd reageert als het niet gaat zoals hij het wil zien. De verbalisant die de beelden van [slachtoffer 2] heeft uitgekeken beschrijft [medeverdachte 1] als manipulerend en pushend naar zowel [slachtoffer 2] als de voetballers. Ook wordt beschreven dat [medeverdachte 1] ondertussen contact heeft met een vrouw, waarbij de verbalisant de indruk heeft dat er iemand meekijkt en meepraat. [medeverdachte 1] zegt vervolgens tegen de camera: “Dit is gewoon om te huilen baby, ik weet niet baby”. De rechtbank concludeert dat [verdachte] de persoon is geweest die heeft meegekeken tijdens de opnames. De rechtbank komt tot deze conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat er klachten waren gekomen van klanten en dat zij haar werk beter moest leren doen. [verdachte] heeft verklaard dat zij de vrouwen - omdat zij zelf ervaring had met het werk - kon vertellen hoe ze het sekswerk moesten doen. Daarbij komt dat uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] [verdachte] regelmatig “baby” noemt en dat de opnames zijn aangetroffen op de telefoon van [verdachte] , zoals hierna onder feit 4 ook nader zal worden gemotiveerd.
De bedoeling van deze zogeheten instructie was dat de vrouwen beter zouden worden in het sekswerk. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de filmpjes aan [verdachte] liet zien, zodat zij de vrouwen kon adviseren wat ze beter moesten doen. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] hebben verklaard dat zij zich er ongemakkelijk bij voelden en dat zij het niet prettig vonden dat zij werden gefilmd. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij niets durfde te zeggen van de camera’s en de filmopnames omdat zij bang was dat [medeverdachte 1] boos zou worden en dat de films tegen haar zouden worden gebruikt. Haar moeder wist immers niet dat zij prostitutiewerk deed en [medeverdachte 1] was daarvan op de hoogte. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vrouwen door een andere feitelijkheid, te weten de aanwezigheid van de camera’s en het maken van instructiefilmpjes met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , onder druk hebben gestaan om de seksuele handelingen met derden te verrichten.
Misleiding
De rechtbank is van oordeel dat er zowel bij [slachtoffer 2] , als ook bij de andere twee vrouwen, sprake is geweest van misleiding. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben voorgewend dat zij wegens een prostitutiecontrole, waarbij [slachtoffer 2] in de woning aan het werk was, een boete van € 10.000,- moesten betalen. Zij hebben bij [slachtoffer 2] aangegeven dat zij deze boete aan hen moest terugbetalen. Door deze verkeerde voorstelling van zaken en de (financiële) druk die daarmee op [slachtoffer 2] werd uitgeoefend, werd het [slachtoffer 2] bemoeilijkt om zich aan de prostitutiewerkzaamheden te onttrekken omdat zij zonder deze werkzaamheden dit geld niet kon betalen.
Verder werd aan alle drie de vrouwen voorgehouden dat de huur van de woning (die alleen door hen werd betaald) een veel hoger bedrag bedroeg dan de werkelijke huur. Welk bedrag dan eventueel nog voor de vaste lasten bovenop de huur verschuldigd zou zijn is door [medeverdachte 1] of [verdachte] nooit gespecificeerd. Ook werden er volgens de verklaring van [slachtoffer 3] onrealistisch hoge bedragen gerekend voor het omhoog bellen van de advertenties.
Oogmerk van uitbuiting
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit hetgeen hiervoor met betrekking tot de dwangmiddelen is overwogen, voort dat [verdachte] en haar medeverdachte(n) handelden met het oogmerk van uitbuiting. Zij hebben een situatie gecreëerd van machtsongelijkheid en afhankelijkheid, die werd gebruikt om de vrouwen in de prostitutie te krijgen en te houden. Met toepassing van de besproken dwangmiddelen zijn de vrouwen ertoe gebracht om zich te prostitueren en (een groot deel van) hun verdiensten af te staan aan [verdachte] en [medeverdachte 1] . Evident is dat [medeverdachte 1] en [verdachte] hier financieel voordeel van hebben gehad. Dat voordeel blijkt onder meer ook uit een appbericht van 9 augustus 2017, dat [verdachte] uit naam van haarzelf en van [medeverdachte 1] in de Basic Fit appgroep stuurt. Hierin staat dat er 50 euro verduisterd is, dat zij de afspraken met de bedragen op papieren hebben staan en het contact met de klant hebben en daarom weten wat er binnen komt. Uit dit bericht volgt niet dat de vrouwen zelf over hun geld mochten beschikken. [verdachte] noemt het wegraken van de 50 euro zelfs verduistering, waarbij ze er kennelijk van uit gaat dat het geld dat is verdwenen, aan haar en [medeverdachte 1] toebehoort. Ook hebben de vrouwen veel meer huur betaald dan verschuldigd, terwijl bijvoorbeeld [slachtoffer 3] in ruil daarvoor verbleef in een berghok in de keuken, waarin alleen een bed kon staan.
Dat de vrouwen tot op zekere hoogte met de uitbuiting hebben ingestemd door hun geld in bewaring bij [medeverdachte 1] te geven, doet hier niet aan af. Bij mensenhandel dient immers te worden uitgegaan van de intentie van de dader en niet van het slachtoffer. Door alle drie de vrouwen is, afzonderlijk van elkaar, verklaard dat [medeverdachte 1] zich jegens hen heeft voorgedaan als een vaderfiguur/weldoener die hen zou helpen bij huisvesting, bij het sparen en bij het afbetalen van hun schulden, maar uiteindelijk hebben zij nagenoeg al hun geld aan [medeverdachte 1] en [verdachte] afgestaan en hebben zij zelf daar zelf maar een zeer beperkt deel van ontvangen.
Gedragingen
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de uitbuitingsgedragingen onder artikel 273f lid 1 sub 1, sub 4 en sub 6 en sub 9 Sr, zoals hierna nader gemotiveerd.
Sub 1 Sr
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , doordat zij misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van de kwetsbare positie van de vrouwen, samen met [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geworven en dat zij alle drie de vrouwen hebben vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting.
Uit de verklaringen van aangeefsters, whatsappgesprekken en spraakberichten blijkt dat [medeverdachte 1] - al dan niet samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] - actief prostituees ronselde en dat [verdachte] dat wist. Zodra [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] was benaderd, meldde hij dit aan [verdachte] : “Ik heb er weer één”. [slachtoffer 2] is via [medeverdachte 2] geworven en vervolgens met [medeverdachte 1] en [verdachte] in contact gebracht. Toen [slachtoffer 1] op 7 augustus 2017 liet weten dat ze met het werk wilde stoppen, appte [medeverdachte 1] dat hij dan een ander meisje zou neerzetten en dat er voor [slachtoffer 1] dan geen weg meer terug was. Op de dag dat [slachtoffer 1] uit de woning vertrok, is [slachtoffer 3] in de woning gekomen. Ook uit andere whatsappgesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] (‘er is een nieuwe kip waar foto’s van gemaakt moeten worden’) blijkt dat [medeverdachte 1] actief op zoek was naar nieuwe prostituees en dat [verdachte] daar wetenschap van had. [verdachte] wist eveneens dat de vrouwen werden gehuisvest in de woning in Nieuw-Vennep en in de groepsapp werd het vervoer van de vrouwen naar voorkomende escortafspraken geregeld. Daarnaast is er een whatsappgesprek waaruit volgt dat het de bedoeling was om [slachtoffer 2] in Den Haag haar prostitutiewerkzaamheden te laten uitvoeren, zodat er een nieuwe prostituee ( [naam] ) in Nieuw-Vennep kon komen werken. Volgens [slachtoffer 2] regelde [verdachte] de klanten voor Den Haag.
Sub 4 Sr
De rechtbank acht de onder sub 4 tenlastegelegde gedragingen ten aanzien van alle drie de vrouwen wettig en overtuigend bewezen. Reeds eerder is overwogen dat, doordat [verdachte] misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van de vrouwen, hen heeft misleid en door de in de tenlastelegging genoemde andere feitelijkheid, de vrouwen zijn bewogen om seksuele diensten tegen betaling te verrichten en dat zij zijn uitgebuit.
Sub 6 en sub 9 Sr
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] door misbruik te maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van hun kwetsbare positie, zich heeft laten bevoordelen uit de financiële opbrengst die vrouwen van de prostitutiewerkzaamheden hadden en dat zij daaruit mede voordeel heeft getrokken. De vrouwen moesten 50% van hun opbrengst aan [medeverdachte 1] en [verdachte] afstaan. Volgens [medeverdachte 1] gold dit totdat de huur was betaald. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben echter geen enkel inzicht gegeven in de hoogte van de huur en de overige vaste lasten. De andere helft van de door de vrouwen verdiende inkomsten zou aan [medeverdachte 1] in bewaring zijn gegeven zodat hij dit de vrouwen kon sparen, maar de vrouwen hebben hiervan slechts een klein bedrag terug ontvangen. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben op generlei wijze inzicht kunnen geven wat er met de restant van het geld is gebeurd. Dit blijkt ook uit een appgesprek tussen [slachtoffer 3] en medeverdachte [medeverdachte 3] , waarin [slachtoffer 3] appt: ‘ze doen net alsof jullie fucking robots zijn en ik en [slachtoffer 2] als fucking pinautomaat’, ‘jullie alleen maar trainen dit doen dat doen en wij alleen maar betalen’. Zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] nam het verdiende contante geld van de vrouwen in. Verder hadden zij, nu zij een gezamenlijke huishouding voerden, beiden de beschikking over het geld dat op de bankrekening van [slachtoffer 2] stond, waaronder de alimentatie die zij van haar vader ontving en de studiefinanciering. Bij zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] is ook een bankpas op naam van [slachtoffer 2] aangetroffen.
Voorts hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] misleid door haar te laten geloven dat er door de gemeente een boete van € 10.000,- was opgelegd, die zij geheel moest terugbetalen. Zij heeft vanaf die mededeling 100% van haar met haar prostitutiewerkzaamheden verdiende geld aan [medeverdachte 1] en [verdachte] af moeten staan.
Dat [verdachte] zich liet bevoordelen en voordeel trok uit de uitbuiting blijkt ook uit het appbericht van [verdachte] aan [medeverdachte 1] van 24 november 2017, waarin ze appt: ‘en fix goeie doekoe bij die kk hoeren’. Als er een rekening van 500 euro moet worden betaald, zegt [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat ze dit bij [voornaam slachtoffer 3] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3]) en [voornaam slachtoffer 2] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) kunnen halen. Ook een nota van gemeentebelastingen (WOZ) van 400 euro moet bij de meiden worden gehaald. [verdachte] zegt dat de aanslag in termijnen kan worden betaald, maar dat ze het van hun (dus [voornaam slachtoffer 2] ) niet in termijnen wil.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met een ander ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ), dan wel anderen ( [slachtoffer 2] ) de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan. De overige verweren van de raadsman vinden zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
3.3.3.Bewijsoverweging met betrekking tot feit 4 en 5 (vervaardigen en bezit van kinderporno)
De raadsman heeft aangevoerd dat [verdachte] eveneens van deze feiten moet worden vrijgesproken, omdat zij de filmpjes niet heeft gemaakt en hier ook geen wetenschap van had. Op 10 augustus 2017 is door de FIOD een Iphone 6 in beslag genomen met de profielnaam [profielnaam] . De Apple-ID is [mailadres] . In het extractierapport wordt onder ‘bronextractie’ een Iphone 6s genoemd. Een Iphone 6s is een ander toestel dan een Iphone 6. Alleen al om deze reden valt zijns inziens niet vast te stellen op welke gegevensdrager de betreffende filmpjes zijn aangetroffen.
Verder zegt een profielnaam of een gekoppeld Apple ID niets over het feitelijk gebruik van een telefoon en de zich daarop bevindende apps. Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] op of rond 7 mei 2017 de gebruiker van het toestel waarop de beelden zijn aangetroffen is geweest, dan wel op het moment van vervaardigen van die filmpjes de beschikking over die telefoon had. Er is geen bewijs dat het Apple ID ook op 7 mei 2017 aan dit toestel was gekoppeld. Apple ID’s kunnen aan meerdere toestellen worden gekoppeld, dus ook aan oude, niet meer gebruikte, telefoons.
Ook kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] wetenschap had van het opnemen van de filmpjes, of dat zij daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Niet kan worden uitgesloten dat een ander zonder haar medeweten de filmpjes heeft gemaakt.
Voor zover de rechtbank oordeelt dat [verdachte] op een later moment de kinderporno in bezit heeft gehad omdat zij op een later moment als gebruiker van de telefoon kan worden aangemerkt, dan moet dit tot vrijspraak leiden omdat zij, aldus de raadsman, geen wetenschap had dat de beelden op de telefoon stonden.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt daartoe het volgende.
In het proces-verbaal overdracht digitale gegevens staat dat de in de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] in beslag genomen telefoon met bewijsnummer AD-SMT-001 een Iphone 6 betreft. In het extractierapport (p. E.198-E.201) staat dat de in beslag genomen telefoon met bewijsnummer AD-SMT-001 een Iphone 6s heeft. Bij ‘naam van de eigenaar’ staat iPhone van [profielnaam] en de telefoon heeft het Apple ID [mailadres] . Uit het extractierapport blijkt dat de telefoon met bewijsnummer AD-SMT-001 de telefoon betreft waar de filmpjes van 7 mei 2017 met daarop kinderporno zijn aangetroffen. Uit het proces-verbaal van bevindingen minderjarigheid jongens (p. E.194-E.195) volgt eveneens dat op de telefoon met bewijsnummer AD-SMT-001 met profielnaam [profielnaam] en Apple-ID [mailadres] kinderporno is aangetroffen. Hoewel er dus inderdaad twee verschillende typen Iphones worden genoemd, staat het voor de rechtbank vast dat er op de Iphone met het profiel van [verdachte] kinderporno is aangetroffen, nu in alle genoemde processen-verbaal hetzelfde bewijsnummer wordt genoemd.
Het verweer van de raadsman dat niet vast staat dat [verdachte] op 7 mei 2017 de gebruiker van de telefoon is geweest, wordt verworpen. De telefoon is in de woning van [verdachte] aangetroffen, waar zij samen met [medeverdachte 1] en hun kinderen woont. De Iphone heeft het profiel van [verdachte] en haar Apple ID. Nu uit het dossier niet is gebleken dat ook anderen de telefoon van [verdachte] gebruikten, gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] de enige gebruiker is geweest van deze telefoon.
Uit het proces-verbaal van beschrijving filmmateriaal volgt bovendien dat [medeverdachte 1] tijdens het opnemen van de seksfilmpjes instructies geeft aan [slachtoffer 2] en tegelijkertijd telefonisch contact heeft met een vrouwenstem, waarbij de verbalisant de indruk heeft dat er iemand meekijkt en meepraat. Ook zegt [medeverdachte 1] in de Yoosee camera, waarmee wordt gefilmd: ‘Dit is gewoon om te huilen, ik weet niet baby’. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] [verdachte] regelmatig ‘baby’ noemt. Uit het voorgaande volgt, in samenhang bezien met het feit dat [verdachte] [slachtoffer 2] (en de andere vrouwen) regelmatig uitleg gaf over hoe ze de prostitutiewerkzaamheden moest verrichten, dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte 1] [verdachte] aan de telefoon had en dat [verdachte] via de Yoosee camera meekeek en de seksfilmpjes tussen [slachtoffer 2] en de minderjarige jongens via de Yoosee app op haar telefoon heeft opgenomen. De rechtbank acht het medeplegen van het vervaardigen en het bezit van kinderporno dan ook wettig en overtuigend bewezen.