ECLI:NL:RBNHO:2021:11933

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
C/15/294045 / FA RK 19-5500 en C/15/301994 / FA RK 20-2047
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van goederen en onderhoudsbijdrage na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen om de wijze van verdeling van hun gezamenlijke goederen te gelasten en om een onderhoudsbijdrage vast te stellen, beoordeeld. De partijen hebben eerder een echtscheiding aangevraagd en de rechtbank heeft op 17 februari 2021 de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen niet duidelijk hebben aangegeven of zij de rechtbank verzoeken om de wijze van verdeling te gelasten of om de verdeling vast te stellen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat beide partijen de rechtbank verzoeken om de wijze van verdeling te gelasten, aangezien zij beiden hebben verzocht om medewerking te verlenen aan uitvoeringshandelingen die tot de daadwerkelijke verdeling kunnen leiden. De rechtbank heeft vervolgens de wijze van verdeling gelast, waarbij de woning aan de man wordt toegedeeld onder bepaalde voorwaarden, en heeft ook de verdeling van andere goederen, zoals een woning op de Filipijnen en bankrekeningen, geregeld. Daarnaast heeft de rechtbank de onderhoudsbijdrage voor de minderjarige vastgesteld op € 278,- per maand, en de partnerbijdrage voor de vrouw op € 477,- per maand, met een verhoging naar € 576,- per maand na een bepaalde datum. De rechtbank heeft ook verzoeken van de man afgewezen, waaronder een verzoek om een gebruiksvergoeding en verzoeken met betrekking tot een horloge en een pc. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/294045 / FA RK 19-5500 (onderhoudsbijdrage) en C/15/301994 / FA RK 20-2047 (verdeling)
Beschikking d.d. 28 juli 2021 betreffende de verdeling en de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J. Robbers, gevestigd te Haarlem,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. I.E. van der Bijl, gevestigd te Haarlem.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure tot 17 februari 2021 blijkt uit de beschikking van deze rechtbank van 17 februari 2021 en de in die beschikking genoemde processtukken.
1.2.
In voornoemde beschikking heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de zaak pro forma aangehouden tot 2 juni 2021 ten aanzien van de woning, de gebruiksvergoeding, de verdeling en de onderhoudsbijdragen (kinder- en partnerbijdrage).
1.3.
De rechtbank heeft nadien van partijen ontvangen:
- F9-formulier/akte van de vrouw van 1 juni 2021;
- F9-formulier/akte van de man van 2 juni 2021 met aanvullende verzoeken;
- F9-formulier/brief van de man van 10 juni 2021;
- F9-formulier/verweer van de vrouw van 23 juni 2021;
- F9-formulier/brief van de man van 29 juni 2021.
1.4.
De echtscheidingsbeschikking is naar de rechtbank begrijpt op 25 februari 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1.5.
Ter zitting van 26 januari 2021 hebben partijen afspraken gemaakt over onder meer het gebruik van de woning door de vrouw tot 1 juni 2021. Deze afspraken zijn vastgelegd in de beschikking van 17 februari 2021 onder punt 2.7 en 2.8.
1.6.
De rechtbank begrijpt dat partijen hebben gepoogd om over de aangehouden onderwerpen definitieve afspraken te maken maar dat dit niet is gelukt. Partijen verzoeken de rechtbank thans om een eindbeschikking te geven waarbij zij afzien van een nadere mondelinge behandeling.
1.7.
De man heeft ter zake de verdeling nog aanvullende verzoeken gedaan waarop namens de vrouw verweer is gevoerd. De rechtbank zal de aanvullende verzoeken bij de bespreking van de verdeling beoordelen.
1.8.
De man heeft voorts de rechtbank bij akte van 2 juni 2021 verzocht om te bepalen dat partijen zich dienen te wenden tot het Lorentszhuis voor het traject “Ouderschap Blijft”. De vrouw heeft als verweer gevoerd dat het verzoek van de man uit de lucht komt vallen en te laat is ingediend en dat het verzoek daarom dient te worden afgewezen.
1.9.
De rechtbank is van oordeel dat het aanvullend verzoek van de man ter zake het traject “Ouderschap Blijft” onvoldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en te verwachten is dat de behandeling van het verzoek tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. De rechtbank wijst op artikel 827 lid 1 onder f. van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor de behandeling van het aanvullende verzoek is naar het oordeel van de rechtbank een mondelinge behandeling noodzakelijk, hetgeen partijen juist niet meer wensen. Verder is de wettelijke grondslag van het verzoek onduidelijk. De rechtbank zal de man niet-ontvankelijk verklaren in dit aanvullende verzoek.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 17 februari 2021.
2.2.
De verdeling - algemeen
2.2.1.
Partijen hebben zich ter zake de verdeling niet duidelijk uitgesproken over de vraag of zij de rechtbank ex. artikel 3:185 lid 1 verzoeken om de wijze van verdeling te gelasten danwel dat zij de rechtbank verzoeken om de verdeling vast te stellen. De rechtbank begrijpt evenwel dat partijen voor ogen hebben dat de rechtbank de wijze van verdeling gelast, nu zij beiden de rechtbank verzoeken de ander te veroordelen om medewerking te verlenen aan uitvoeringshandelingen die tot de daadwerkelijke verdeling kunnen gaan leiden. De rechtbank zal dan ook de wijze van verdeling gelasten.
2.3.
Gebruiksvergoeding woning
2.3.1.
Partijen hebben ter zitting van 26 januari 2021 afgesproken dat de vrouw de woning gelegen aan de [straat] te [plaats] (hierna verder te noemen: de woning) tot 1 juni 2021 kan gebruiken zonder dat zij een gebruiksvergoeding aan de man dient te betalen. De vrouw heeft inmiddels vòòr 1 juni 2021 de woning verlaten en zij gebruikt de woning derhalve niet meer. Voor zover de man zijn verzoek om een gebruiksvergoeding heeft gehandhaafd, zal dit verzoek worden afgewezen.
2.4.
Toedeling woning aan man / traject verkoop
2.4.1.
Partijen hebben reeds afgesproken dat de woning voor de waarde van € 350.000,- in de verdeling kan worden betrokken. De man heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij de woning voor dit bedrag kan overnemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheekschuld en onder vergoeding aan de vrouw van de helft van de overwaarde. Op de woning rusten hypothecaire geldleningen afgesloten bij SNS onder [nummer] , bestaande uit leningdeel 1 en leningdeel 2.
Leningdeel 1 betreft een aflossingsvrije hypotheek, leningdeel 2 betreft een spaarhypotheek. De in acht te nemen hoogte van de hypotheekschuld bedraagt volgens partijen thans totaal € 211.000,-. Partijen hebben de overwaarde gesteld op een bedrag van € 139.000,- (350.000 -/- 211.000 =). De helft daarvan is € 69.500,-.
Aan de hypotheek is gekoppeld een spaardeelrekening met een voor de verdeling in acht te nemen saldo van € 8.587,- (stand per 30 september 2019, datum indiening verzoek echtscheiding). Aan ieder komt toe de helft van dit bedrag.
2.4.2.
Gelet op de niet eenduidige stellingname van de man kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat de man de woning ook daadwerkelijk gaat overnemen met ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld en met vergoeding aan haar van de helft van de overwaarde en helft van het saldo van de spaardeelrekening. Om die reden zal de rechtbank als wijze van verdeling gelasten dat de woning aan de man wordt toegedeeld tegen de tussen partijen vaststaande waarde van € 350.000,- en onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw, voor zover dat nog niet is gebeurd, uiterlijk 1 november 2021 wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat wanneer de woning aan de man wordt toegedeeld hij de kosten van notariële overdracht dient te dragen. De man heeft hier geen verweer tegen gevoerd, zodat de rechtbank het verzoek van de vrouw op dit punt al toewijzen.
2.4.3.
Indien op 1 november 2021 mocht blijken dat de man het aandeel van de vrouw in de woning niet overneemt is de rechtbank van oordeel dat de woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde.
2.4.4.
In geval van verkoop van de woning, dienen partijen binnen vier weken na 1 november 2021, derhalve uiterlijk 28 november 2021, een gezamenlijke opdracht te geven tot verkoop aan een makelaar in onroerend goed. Indien partijen niet uiterlijk op 28 november 2021 gezamenlijk opdracht hebben gegeven tot verkoop, is ieder van partijen afzonderlijk bevoegd een aan Makelaarskantoor Kennemerland verbonden makelaar, gevestigd te Hoofddorp aan de Zuidertoren 49 (2134 ZL), opdracht tot verkoop te geven.
2.4.5.
Partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen. Indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs.
2.4.6
Voorts zullen partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten kunnen bepalen.
2.4.7.
Beide partijen zijn gehouden – indien en voor zover de man de woning niet binnen de daarvoor gestelde termijn van drie maanden overneemt – aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken. Ieder der partijen is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
2.4.8.
De man heeft in zijn akte van 2 juni 2021 in zijn petitum onder punt V t/m XII een veelheid aan verzoeken geformuleerd voor de situatie waarin hij de woning niet overneemt en de woning dient te worden verkocht. De vrouw heeft op haar beurt ook dergelijke verzoeken geformuleerd. De rechtbank is van oordeel dat er vooralsnog geen grond aanwezig is om te vermoeden dat partijen geen medewerking zullen verlenen aan een traject dat moet leiden tot verkoop van de woning. Voornoemde verzoeken van de man en de vrouw worden dan ook afgewezen, waarbij de rechtbank er op wijst dat partijen over en weer gehouden zijn aan hetgeen de rechtbank hiervoor onder punt 2.4.4. t/m 2.4.7. heeft overwogen ter zake het verkooptraject.
2.5.
Kosten verbonden aan de woning per 1 juni 2021
2.5.1.
De man heeft bij akte van 2 juni 2021 de rechtbank aanvullend verzocht:
II. Te bepalen dat de vrouw per 1 juni 2021 de helft van alle lasten verbonden aan het onroerend goed [plaats] , aan de [straat] aan de man dient te voldoen, tot de datum waarop het onroerend goed aan de man, dan wel een derde is geleverd.
Ter onderbouwing voert de man aan dat partijen ex. artikel 3:172 BW als deelgenoten naar evenredigheid van hun aandeel moeten bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de woning zijn verricht. Vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk zullen beide partijen aldus in ieder geval voor de helft in de eigenaarslasten dienen bij te dragen, aldus de man.
2.5.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij geeft aan dat vanaf 1 juni 2021 enkel de eigenaarslasten van de woning gelijkelijk door partijen dienen te worden gedragen en niet, zoals de man verzoekt, alle lasten.
2.5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw de helft van alle lasten verbonden aan de woning aan de man dient te voldoen is naar het oordeel van de rechtbank te onbepaald om toe te wijzen. Het ruim geformuleerde verzoek van de man knelt te meer omdat de man kennelijk verbouwingen wil laten uitvoeren aan de woning, hetgeen ook gepaard gaat met lasten verbonden aan de woning, waaraan de vrouw bij toewijzing van het verzoek van de man ook zou moeten bijdragen.
2.5.4.
Uit artikel 3:172 BW volgt dat partijen in ieder geval de eigenaarslasten en de vaste lasten van de woning gelijkelijk dienen te dragen totdat het aandeel van de vrouw in de woning door de man is overgenomen. Daar staat echter tegenover dat partijen beide ook zijn gerechtigd in de waarde(stijging) van de woning. De man houdt daar kennelijk geen rekening mee. Partijen hebben de waarde van de woning in januari 2021 vastgesteld op € 350.000,- en voor deze waarde kan de man de woning overnemen. Indien de man de woning per 1 november 2021 overneemt voor het door partijen afgesproken bedrag van € 350.000,- , zal de woning naar verwachting in waarde zijn gestegen ten opzichte van de in januari 2021 afgesproken waarde. Op die waarde stijging zou de vrouw als deelgenoot dan ook weer aanspraak kunnen maken. Om dit te compenseren zal de rechtbank bepalen dat de vrouw niet behoeft bij te dragen in de eigenaarslasten en vaste lasten van de woning indien de man de woning per 1 november 2021 overneemt. Indien de man de woning niet overneemt en de woning aan een derde wordt verkocht dan zullen beide partijen bij verkoop van de woning aan een derde profiteren van de waarde stijging van de woning. In dat geval dienen beide partijen vanaf 1 juni 2021 de eigenaarslasten en de vaste lasten verbonden aan de woning tot datum levering van de woning aan een derde gelijkelijk te dragen.
2.6.
Woning op de Filipijnen
2.6.1.
Partijen waren het er reeds over eens dat de woning op de Filipijnen aan de vrouw kan worden toebedeeld voor een waarde van € 36.025,-, waarbij de man aanspraak heeft op de helft van de waarde, zijnde € 18.012,50. De rechtbank zal dit vastleggen in het dictum van deze beschikking. De rechtbank zal daarbij bepalen dat partijen over en weer verplicht zijn om hun medewerking te verlenen aan alle handelingen welke nodig zijn om het aandeel van de man in de woning over te dragen aan de vrouw en om de helft van de waarde aan de man te doen toekomen.
2.7.
Aanvullende verzoeken van de man ter zake de verdeling – bankrekeningen, horloge en pc
2.7.1.
De man heeft in zijn akte van 2 juni 2021 zijn verzoeken ter zake de verdeling als volgt aangevuld:
XIV. Te bepalen dat de saldi van de bankrekeningen die op naam van de vrouw staan aan haar worden toebedeeld en de saldi van de bankrekeningen die op naam van de man staan aan hem, waarbij de vrouw een bedrag van € 404,- dan wel een bedrag zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen, aan de man dient te vergoeden;
XV. Te bepalen dat de vrouw het horloge van de man plus zijn PC aan de man dient af te geven, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat zij daarmee in gebreke blijft, dan wel dat de vrouw de waarde van in totaal € 2.200,- dan wel een bedrag zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen, aan de man dient te vergoeden.
2.7.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen bovengenoemde verzoeken van de man. Zij wijst er op dat de inboedel reeds geheel is verdeeld met gesloten beurzen. De man heeft hiertoe in twee keer de door hem gewenste goederen opgehaald in de woning. Hij heeft de vrouw vervolgens laten weten dat hij alles had opgehaald wat hij wilde meenemen. Het door de man genoemde horloge bevond zich volgens de vrouw al niet meer in de woning. Er waren twee pc’s volgens de vrouw waarvan de man er een heeft meegenomen. De pc die bij de vrouw achterbleef was sterk verouderd en is door de vrouw weggedaan.
2.7.3.
Aan de hand van hetgeen partijen over en weer stellen ter zake de door de man in zijn aanvullend verzoekschrift genoemde pc en het horloge kan de rechtbank niet vaststellen dat deze pc en het horloge nog aanwezig zijn en voor verdeling in aanmerking komen. Het aanvullende verzoek van de man zal op dit punt dan ook worden afgewezen.
2.7.4.
Wat betreft het aanvullende verzoek van de man ter zake de bankrekeningen stelt de man het volgende:
- op de peildatum van 30 september 2019 bedroeg het saldo van de [rekeningnummer 1] t.n.v. de man € 628,67;
- op de peildatum van 30 september 2019 bedroeg het saldo van de [rekeningnummer 2] t.n.v. de vrouw € 336,93;
- op de peildatum van 30 september 2019 bedroeg het saldo van de rekening PNB Internet Banking met nr. xxxx2603 t.n.v. de vrouw ca. € 1.100,- ;
De man verzoekt de twee rekeningen op naam van de vrouw aan haar toe te delen en de rekening op naam van de man aan hem, onder vergoeding door de vrouw aan de man van een bedrag van € 404,-.
2.7.5.
De vrouw geeft aan dat partijen het eens zijn over het saldo op de twee ABN AMRO bankrekeningen. De vrouw betwist het door de man genoemde saldo op de rekening van de vrouw bij PNB Internet Banking. De man baseert zijn berekening van het saldo op een vermoeden. De vrouw is naar eigen zeggen niet in staat om het exacte saldo op de peildatum van 30 september 2019 te berekenen. Mocht de rechtbank nog tot een verdeling komen ter zake de 3 genoemde bankrekeningen, dan behoort de rechtbank volgens de vrouw uit te gaan van het saldo op de rekening van de vrouw bij PNB Internet Banking op 16 mei 2021 van € 44,28.
2.7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is het voor de vrouw niet onmogelijk geweest om het saldo per 30 september 2019 op haar rekening bij PNB Internet Banking nader te onderbouwen. De rechtbank ziet ook niet in waarom wat betreft de hoogte van het saldo uitgegaan moet worden van een andere datum, dan de door partijen bij de overige boedel bestanddelen gehanteerde peildatum voor de waarde. Voor zover de man het door hem gestelde saldo van ca. € 1.100,- niet juist heeft berekend, dan had het op de weg van de vrouw gelegen om aan de hand van de berekening van de man aan te geven wat een wel juiste berekening zou zijn geweest van het saldo, de vrouw heeft dit nagelaten.
2.7.7.
Op grond van het voorafgaande is de rechtbank van oordeel dat het aanvullende verzoek van de man ter zake de drie onder punt 2.7.4. genoemde bankrekeningen kan worden toegewezen.
2.8.
Onderhoudsbijdrage(n)
2.8.1.
In het navolgende zal de rechtbank bedragen afronden op hele euro’s. De rechtbank heeft berekeningen gemaakt van behoefte en draagkracht welke berekeningen aan deze beschikking zijn gehecht.
2.8.2.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van, na wijziging, € 424,- per maand.
Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van, na wijziging, € 1.800,- bruto per maand. Ter onderbouwing van haar verzoeken heeft de vrouw ter zitting van 26 januari 2021 bij haar pleitnota draagkracht- en behoefte berekeningen overgelegd.
2.8.3.
De man heeft verweer gevoerd.
2.8.4.
Bij beschikking van 17 februari 2021 heeft de rechtbank partijen ter zake de onderhoudsbijdragen de opdracht gegeven om de rechtbank op 2 juni 2021 bij akte nader te informeren middels overlegging van draagkracht- en behoefte berekeningen met onderliggende stukken, dit naar de stand van zaken per 1 juni 2021.
Partijen hebben geen gehoor gegeven aan voornoemde opdracht.
De vrouw heeft toegelicht, dat zij in afwachting was van een opgaaf door de man van zijn woonlasten. Aan de kant van de vrouw is volgens haar ten opzichte van de eerder door haar bij haar pleitnota overgelegde draagkracht- en behoefte berekeningen, enkel haar woonlast gewijzigd. De vrouw huurt vanaf 15 maart 2021 een woning voor € 1.100,- per maand.
2.8.5.
De man verwijst voor de berekening van de onderhoudsbijdragen naar zijn verweerschrift, de producties 1 t/m 10, zijn pleitnotitie en naar het F9-formulier van 9 februari 2021 inzake het Benefit Budget.
2.8.6.
De rechtbank stelt vast dat de man in deze procedure in het geheel geen draagkracht- en behoefte berekeningen heeft overgelegd, dit terwijl hij bij brief van 9 december 2020 van de rechtbank daartoe wel een bevel ex. artikel 22 Rv. heeft gekregen en hij bovendien middels de beschikking van 17 februari 2021 een concrete opdracht heeft gekregen van de rechtbank.
2.8.7.
Wat betreft de ingangsdatum van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage zijn partijen het er over eens dat de ingangsdatum in ieder geval niet kan liggen vòòr 1 juni 2021, dit gelet op de door partijen ter zitting van 26 januari 2021 gemaakte afspraken.
2.9.
Kinderbijdrage
behoefte
2.9.1.
De man heeft de behoefte van de minderjarige berekend op € 815,- ten tijde van het uiteengaan van partijen, de vrouw heeft die behoefte berekend op € 820,-. De vrouw heeft onder overlegging van een berekening de behoefte per 2021 berekend op € 845,-. De rechtbank zal bij de berekening van de vrouw aansluiten en bepaalt de behoefte van de minderjarige in 2021 op € 845,-.
draagkracht van partijen
2.9.2.
De rechtbank zal beoordelen over welke draagkracht partijen in 2021 beschikken om elk hun aandeel in de behoefte van de minderjarige te kunnen betalen. De rechtbank hanteert daarbij de tarieven voor de 2e helft 2021.
Het bedrag aan draagkracht wordt volgens de richtlijn, zoals vermeld in het Tremarapport, vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 1.000)]. Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 1.000,- aan overige lasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze berekeningssystematiek af te wijken.
2.9.3.
De man is werkzaam bij [bedrijf] . De man heeft geen jaaropgaaf 2020 overgelegd. Onder verwijzing naar de salarisstrook december 2020 heeft de man in zijn pleitnotitie gesteld dat zijn bruto jaarinkomen € 79.267,- bedraagt. Anders dan de man doet, zal de rechtbank het door de man gestelde bruto jaarinkomen verhogen met het “benefit budget” dat 11% van zijn bruto salaris bedraagt. In 2020 bedroeg het budget blijkens de salarisstrook december 2020 € 8.207,-. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat de man zich het budget ieder jaar bruto laat uitbetalen. De man heeft bij F9 formulier van 9 februari 2021 informatie overgelegd over het benefit budget, waaruit blijkt dat dit budget voor diverse doelen kan worden ingezet als primaire en secundaire arbeidsvoorwaarde. De man heeft echter niet toegelicht op welke wijze hij het budget heeft besteed, zodat de rechtbank er van moet uit gaan dat de man zich het budget inderdaad als bruto loon laat uitbetalen, hetgeen ook blijkt uit de door de man overgelegde loonstroken van de maanden oktober, november en december 2020. Aan de kant van de man zal de rechtbank dan ook uitgaan van een bruto jaarinkomen van € 87.474,-.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, waarover de vrouw onbetwist heeft gesteld dat deze vanwege de geldende zorgregeling van toepassing is voor de man, bedraagt zijn NBI € 4.715,- per maand. Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht € 1.611,- per maand.
2.9.4.
De vrouw is vanaf 9 november 2020 werkzaam voor [stichting] , zij heeft een arbeidscontract voor 32 uur per week (80 %) met een maandsalaris van € 2.915,- bruto te verhogen met 8% vakantietoeslag. Aan de hand van de door de vrouw bij pleitnota overgelegde draagkrachtberekening stelt de rechtbank het bruto arbeidsinkomen van de vrouw op € 37.778,- per jaar. De vrouw houdt geen rekening met een pensioenpremie, zodat de rechtbank dat ook niet zal doen.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget bedraagt haar NBI € 2.989,- per maand. Op grond van de draagkrachtformule bedraagt haar draagkracht € 764,- per maand.
draagkrachtvergelijking
2.9.5.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 2.375,- per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van de minderjarige van € 845,- per maand en daarom is er aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van de kinderen over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
Het eigen aandeel van de man bedraagt: € 1.611,- : € 2.375,- x 845 = € 573,- per maand.
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:€ 764,- : € 2.375,- x 845 = € 271,- per maand.
zorgkorting
2.9.6.
Partijen zijn het er over eens dat er een zorgkorting van 35% van toepassing is.
Omdat de behoefte € 845,- bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 295,- per maand. De man wordt geacht dit bedrag minimaal te besteden aan [de minderjarige] bij de uitoefening van zijn zorgtaken. De door de man aan de vrouw te betalen bijdrage voor de minderjarige [naam] bedraagt dan € 278,-. De rechtbank zal bepalen dat de man deze bijdrage dient te betalen met ingang van 1 juni 2021.
2.10.
Partnerbijdrage
behoefte van de vrouw
2.10.1.
De vrouw heeft haar behoefte in eerste instantie onderbouwd aan de hand van een als productie 6 overgelegde “behoefteberekening volgens uitgavenspecificatie”. Ter zitting van 26 januari 2021 heeft de vrouw gesteld dat haar totale netto behoefte hoger is dan de behoefte die blijkt uit haar eerdere behoefteberekening, dit omdat zij de woning niet overneemt en een huur zal moeten gaan betalen van € 1.500,- per maand. Zij heeft haar behoefte dan ook verhoogd en gesteld op netto € 3.402,-.
Omdat de huur van € 1.100,- welke de vrouw vanaf 1 maart 2021 per maand betaalt, lager is dan de huur van € 1.500,- waar zij eerder vanuit was gegaan, heeft de vrouw in haar akte van 1 juni 2021 aangegeven dat haar behoefte daardoor weer is gewijzigd, naar de rechtbank begrijpt heeft zij daarmee aangegeven dat haar behoefte is verlaagd met € 400,-. De rechtbank stelt vast dat de vrouw haar totale netto behoefte begroot op € 3.002,- per maand.
De vrouw heeft ter zitting van 26 januari 2021 “volledigheidshalve” ook een berekening van haar behoefte op basis van de hofnorm overgelegd. De behoefte van de vrouw in die berekening komt uit op € 3.646,-. De rechtbank begrijpt evenwel dat de vrouw haar behoefte blijft baseren op haar “behoefteberekening volgens uitgavenspecificatie” met aanpassingen, en dat de verwijzing naar de berekening op basis van de hofnorm enkel dient ter ondersteuning van de door haar zelf becijferde behoefte.
2.10.2.
De man heeft betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een door hem te betalen bijdrage in haar levensonderhoud. Voorts heeft de man betwist dat de 60% hofnorm van toepassing is en de man heeft de door de vrouw overgelegde behoeftelijst betwist. De vrouw moet volgens de man in staat worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
2.10.3.
De rechtbank is van oordeel dat de door de vrouw opgestelde “behoefteberekening volgens uitgavenspecificatie” tezamen met voornoemde aanpassingen, een reëel beeld geeft van hetgeen de vrouw per maand dient uit te geven voor haar eigen levensonderhoud. De door de vrouw berekende behoefte ligt lager dan de behoefte op basis van de hofnorm. Dit is voor de rechtbank een duidelijke indicatie dat de behoefte die de vrouw stelt te hebben zeker niet te ruim is. De rechtbank gaat aan de zijde van de vrouw dan ook uit van een netto behoefte van € 3.002,- per maand.
2.10.4.
De vrouw is vanaf 9 november 2020 werkzaam voor [stichting] , zij heeft een arbeidscontract voor 32 uur per week (80 %) met een maandsalaris van € 2.915,- bruto te verhogen met 8% vakantietoeslag, per maand derhalve bruto € 3.148,-. Uit bijgaande berekening volgt dat het netto maandinkomen van de vrouw € 2.708,- bedraagt. Daarbij is rekening gehouden met de voor de vrouw van toepassing zijnde fiscale tarieven, heffingskortingen en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw een aanvullende behoefte van netto € 294.-, bruto is dit € 576,-.
2.10.5.
De vrouw werkt 32 uur per week. In haar vorige functie werkte de vrouw eveneens parttime. Gelet op dit arbeidspatroon gedurende de relatie van partijen en gelet op haar rol in de opvoeding en verzorging van de minderjarig acht de rechtbank het vooralsnog begrijpelijk dat de vrouw niet volledig werkt. De rechtbank zal dan ook niet uitgaan van de fictie dat de vrouw 40 uur per week werkt.
Draagkracht man
2.10.6.
De man verzoekt om bij het berekenen van zijn draagkracht rekening te houden met:
- het renteaanbod dat hij heeft ontvangen van de SNS bank en met de lasten van een bouwdepot van € 50.000,-, derhalve met een woonlast van totaal € 1.771,- per maand;
- met zijn huur van € 1.606,- per maand, tot en met januari 2022;
- met een schuld van de man van € 5.200,- aangegaan inzake de advocaatkosten die hij maakt, op welke schuld hij per maand € 300,- aflost.
2.10.7.
Partijen zijn het er over eens dat de man voor de overname van de woning met ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid en vergoeding aan haar van de helft van de overwaarde een bedrag dient te financieren van € 280.500,-.
De man verzoekt evenwel om rekening te houden met de financiële lasten verbonden aan een door de bank te verstrekken hypothecaire geldlening van € 313.345,-. De man heeft niet onderbouwd waarom het voor hem nodig is om een hypothecaire geldlening van € 313.345,- aan te gaan. De rechtbank zal de vrouw dan ook volgen in haar -door de man niet meer weersproken- standpunt dat wat betreft de lasten van de man rekening kan worden gehouden met een maandelijks rente van € 357,- en een verplichte aflossing van € 779,-.
2.10.8.
De rechtbank is van oordeel dat de door de man opgevoerde kosten ter zake het bouwdepot niet in mindering kunnen komen op de voor een onderhoudsbijdrage beschikbare draagkracht. Uit het taxatierapport van 12 januari 2021 blijkt dat de onderhouds- en bouwkundige staat van de woning in zijn algemeenheid als voldoende kan worden beschreven, waarbij het buitenschilderwerk op korte termijn uitgevoerd dient te worden en dat de badkamer, keuken en toilet aan vervanging toe zijn. Verder dient de elektrische installatie te worden aangepast. Het object wordt volgens de taxateur normaal gebruikt.
Het is gelet op het voorafgaande niet onbegrijpelijk dat de man wil investeren in de woning, van een absolute noodzaak om te investeren is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. De man behoort deze investering, die een waarde verhogend effect zal hebben op zijn woning waarvan enkel hij zal profiteren, uit zijn vrije ruimte te financieren.
2.10.9.
De rechtbank zal geen rekening met de aflossing van € 300,- per maand op een schuld van € 5.200,- welke de man is aangegaan voor betaling van zijn advocaatkosten. Onder verwijzing naar het Trema rapport stelt de rechtbank vast dat er aan de zijde van de man geen sprake is van een inkomen boven de grens voor gefinancierde rechtshulp met een beperkte vrije ruimte voor de man zelf. Verder is niet aangetoond dat de advocaatkosten zijn gemaakt en er geen liquide middelen zijn of binnen afzienbare termijn te verwachten zijn om die kosten te betalen.
2.10.10.
Wat betreft de huur van de man van € 1.606,- per maand, tot en met 31 januari 2022, overweegt de rechtbank als volgt. De man is per 1 januari 2021 een huurovereenkomst aangegaan voor 25 kalendermaanden. Pas na 12 maanden kan de man de huur tussentijds beëindigen. De rechtbank gaat er vanuit dat het voor de man geen optie is om de woning voor de periode tot 31 januari 2022 in onderhuur te doen. De rechtbank stelt vast dat de man in januari 2021 genoodzaakt is geweest om elders woonruimte te zoeken, dit om de vrouw in de gelegenheid te stellen in de woning te blijven wonen tot 1 juni 2021. De rechtbank acht deze situatie een gegeven en niet in overwegende mate verwijtbaar aan de man dan wel aan de vrouw. Partijen zullen tot 31 januari 2022 beide de financiële gevolgen van deze situatie in redelijkheid moeten dragen. De rechtbank zal daarom bij de berekening van de draagkracht van de man voor de periode tot 31 januari 2022 rekening houden met een bedrag aan huur van € 1.200,-. Het meerdere van de huur kan de man uit zijn vrij ruimte betalen.
Het bij de draagkracht van de man tot 31 januari 2022 rekening houden met een huur van € 1.200,- heeft tot gevolg dat de man aan de vrouw tot die datum een partnerbijdrage kan betalen van € 477,- bruto per maand. Vanaf 31 januari 2022 wordt de man in staat geacht om een partnerbijdrage te betalen van € 576,- zijnde de aanvullende behoefte van de vrouw.
In het geval de man de woning niet per 1 november 2021 overneemt en de woning aan een derde wordt verkocht (zie hierboven overweging 2.4.4. t/m 2.4.8) dan dienen partijen de eigenaarslasten en de vaste lasten verbonden aan de woning vanaf 1 juni 2021 tot datum levering van de woning aan een derde gelijkelijk te dragen (zie overweging 2.5.4.). In dat geval is de man in staat om reeds vanaf 1 juni 2021 aan de vrouw een bijdrage te betalen van bruto € 576,- per maand.
2.11.
. Ingangsdatum
2.11.1.
Gelet op de door partijen ter zitting van 26 januari 2021 gemaakte afspraken voor de situatie tot 1 juni 2021 zal de rechtbank bepalen dat de door de man te betalen kinderbijdrage in gaat per 1 juni 2021. Wat betreft de partnerbijdrage zal de rechtbank de ingangsdatum eveneens bepalen op 1 juni 2021, dit met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 2.10.9.
De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de hierna vast te stellen bijdragen jaarlijks van rechtswege worden gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
gelast de wijze van verdeling van de woning aan de [straat] te [plaats] conform hetgeen in rechtsoverwegingen 2.4.2. tot en met 2.4.8. is overwogen en bepaalt dat de man in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk per 1 november 2021 de woning aan zich te laten toedelen waarbij de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de verplichtingen uit de hypothecaire leningen, dit onder gelijke verdeling van de overwaarde van de woning van totaal € 139.000,- alsmede onder gelijke verdeling van het saldo op de spaardeelrekening van € 8.587,- en bepaalt daarbij dat wanneer de woning aan de man wordt toegedeeld hij de kosten van notariële overdracht dient te dragen;
3.2.
bepaalt dat partijen bij verkoop van de woning aan de [straat] te [plaats] aan een derde de eigenaarslasten en de vaste lasten verbonden aan de woning vanaf 1 juni 2021 tot datum levering van de woning aan een derde gelijkelijk dienen te dragen;
3.3.
gelast de wijze van verdeling van de woning op de Filipijnen aldus dat deze woning aan de vrouw wordt toebedeeld voor een waarde van € 36.025,-, waarbij de man aanspraak heeft op de helft van de waarde, zijnde € 18.012,50. Bepaalt daarbij dat partijen over en weer verplicht zijn om hun medewerking te verlenen aan alle handelingen welke nodig zijn om het aandeel van de man in de woning over te dragen aan de vrouw en om de helft van de waarde aan de man te doen toekomen;
3.4.
gelast de wijze van verdeling van de onder punt 2.7.4. genoemde bankrekeningen aldus dat de op naam van de man gestelde bankrekeningen aan de man worden toebedeeld en de bankrekening op naam van de vrouw aan haar, uit hoofde van welke verdeling de vrouw aan de man een bedrag dient te vergoeden van € 404,-;
3.5.
bepaalt dat de man met ingang van 1 juni 2021 € 278,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam] , geboren te [plaats] op [geboortedatum] 2013, telkens bij vooruitbetaling te voldoen voor iedere eerste van de maand;
3.6.
bepaalt -in de situatie dat de man de woning per 1 november 2021 overneemt- dat de man in de periode van 1 juni 2021 tot 1 februari 2022 € 477,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen voor iedere eerste van de maand;
3.7.
bepaalt dat de man vanaf 1 februari 2022 € 576,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen voor iedere eerste van de maand;
3.8.
bepaalt -in de situatie dat de man de woning niet per 1 november 2021 overneemt en de woning wordt verkocht aan een derde- dat de man vanaf van 1 juni 2021 € 576,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen voor iedere eerste van de maand;
3.9.
wijst af het verzoek van de man ter zake een gebruiksvergoeding;
3.10.
wijst af het verzoek van de man ter zake de pc en het horloge;
3.11.
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek ter zake het traject Ouderschap Blijft;
3.12.
verklaart deze beschikking met betrekking tot de beslissingen onder punt 3.1. t/m 3.8. uitvoerbaar bij voorraad;
3.13.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.D. Warmerdam op
28 juli 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.