3.3.1Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 (mensenhandel)
3.3.1.1 Het wettelijk kader
Aan de verdachte is het delict mensenhandel tenlastegelegd, strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Deze strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Het belang van het individu bij het behoud van zijn of haar lichamelijke en/of geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid staat daarbij voorop. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en/of vrijheid. Van een uitbuitingssituatie in de prostitutie kan worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert, die zelf bepaalt voor wie, maar ook waar, wanneer, met wie, en onder welke omstandigheden hij/zij werkt.
De verwijten van mensenhandel zijn in de tenlastelegging opgesplitst in specifieke verwijten, die in het Wetboek van Strafrecht worden beschreven in artikel 273f, eerste lid, onder 1⁰, 4⁰, 6⁰ en 9⁰. Het verwijt onder 1⁰ ziet op gedragingen (werven, overbrengen/vervoeren en huisvesten/opnemen) die er toe strekken een ander in een uitbuitingssituatie te brengen. Daarbij is het oogmerk van uitbuiting vereist. Het verwijt onder 4⁰ ziet op handelingen waardoor een ander zich beschikbaar stelt voor het verrichten van arbeid of diensten, in dit geval het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling. Uitbuiting is daarbij een impliciet bestanddeel. Onder 9⁰ gaat het over het zich laten bevoordelen uit de financiële opbrengst van die seksuele handelingen met derden. Het verwijt onder 6⁰ heeft betrekking op het opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting. Om tot een veroordeling van de verwijten onder 1⁰, 4⁰ en 9⁰ te komen, moet vast komen te staan dat gebruik is gemaakt van een specifiek in artikel 273f, lid 1, sub 1⁰ genoemd dwangmiddel.
3.3.1.2 Beoordeling
Uit het dossier en het verhandelde op de zitting is komen vast te staan dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de beschikking hadden over een huurwoning aan de [adres 2] in Nieuw-Vennep. Deze woning bestond uit een woonkamer, twee slaapkamers en een keuken met berghok. [verdachte] wilde daar voetballers huisvesten die hij via zijn voetbalacademie begeleidde bij hun droom om te gaan voetballen bij een Betaald Voetbal Organisatie. Veel van deze voetballers hadden geen stabiele thuissituatie en door hen in Nieuw-Vennep te huisvesten konden zij zich in een rustige omgeving focussen op voetbal. De voetballers (onder wie medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) betaalden geen huur voor hun verblijf in Nieuw-Vennep.
In dezelfde periode dat de voetballers er werden gehuisvest hebben [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] met medeweten van [verdachte] prostitutiewerkzaamheden verricht in de woning aan de [adres 2] in Nieuw-Vennep, waar zij ook verbleven. [verdachte] heeft afspraken gemaakt met [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] over het verrichten van prostitutiewerkzaamheden vanuit de woning in Nieuw-Vennep en de afdracht van 50% van hun inkomen daaruit. Met zijn partner [medeverdachte 1] heeft hij de seksadvertenties opgesteld, geplaatst en beheerd. Ook onderhielden zij contact met (potentiële) klanten. De vrouwen werden op de hoogte gesteld van afspraken met klanten via een groepsapp. De benaming van deze groepsapp is – na een prostitutiecontrole – gewijzigd van Workk naar Basicfit en Basic. Deelnemers aan deze groepsapp waren de vrouwen, [verdachte] en [medeverdachte 1] en de in de woning verblijvende voetballers. In de woning waren zowel in de woonkamer als in de beide slaapkamers camera’s aanwezig die door middel van de app Yoosee op afstand door [verdachte] en [medeverdachte 1] konden worden ingeschakeld en uitgekeken. De huur van de woning werd in eerste instantie betaald door [slachtoffer 2] en later door respectievelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Vooropgesteld moet worden dat prostitutie onder bepaalde voorwaarden legaal is in Nederland. Dit is anders als sprake is van mensenhandel. De rechtbank moet daarom de vraag beantwoorden of [verdachte] zich samen met een of meer ander(en) heeft schuldig gemaakt aan (één van) de tenlastegelegde gedragingen onder toepassing van (een) dwangmiddel(en), wat ertoe heeft geleid dat de vrouwen in een uitbuitingssituatie zijn gebracht, dan wel dat de vrouwen daardoor zijn belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken en zijn bewogen tot afdracht van hun opbrengsten.
Dwangmiddelen
De verdediging heeft betwist dat sprake is geweest van het gebruik van dwangmiddelen. De vrouwen werkten in de visie van de verdediging uit vrije wil in de prostitutie en hadden ingestemd met de afspraak om 50% van hun inkomsten aan [verdachte] af te dragen.
Vooropgesteld moet worden dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat instemming van het slachtoffer met de uitbuiting niet in de weg hoeft te staan aan bewezenverklaring van mensenhandel, als één van de in de wet omschreven dwangmiddelen is gebruikt. De beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van het prostitutiewerk aan te nemen. Er hoeft in dat geval geen sprake te zijn geweest van een zodanige dwang of druk dat er voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was. Het gaat erom dat het slachtoffer in die keuzevrijheid is beperkt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] gebruik gemaakt van de dwangmiddelen misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie, een andere feitelijkheid en misleiding.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
Deze dwangmiddelen hebben een feitelijke betekenis en kunnen elkaar deels overlappen. Beide dwangmiddelen kunnen veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. Bij misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is sprake van een relationele ongelijkheid. Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht wordt verondersteld indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert, die zelf bepaalt voor wie, maar ook waar, wanneer, met wie, en onder welke omstandigheden zij werkt. De verdachte moet zich wel bewust geweest zijn van de relevante feitelijke omstandigheden van betrokkene(n) waaruit het overwicht voortvloeide of verondersteld wordt te zijn voortgevloeid, in die zin dat (voorwaardelijk) opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn geweest. Dit geldt eveneens voor de kwetsbare positie van het slachtoffer. Niet vereist is dat de verdachte doelbewust gebruik heeft gemaakt van deze kwetsbaarheid.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat [verdachte] en zijn medeverdachte(n) misbruik hebben gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en dat zij misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Dit leidt de rechtbank af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Uit de verklaringen van de vrouwen in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat sprake was van een patroon. [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hadden nooit eerder in de prostitutie gewerkt. De verklaring van [verdachte] dat het een toevallige samenloop van omstandigheden was dat hij betrokken raakte bij het prostitutiewerk van de vrouwen acht de rechtbank ongeloofwaardig. [verdachte] heeft de vrouwen direct bij de eerste ontmoeting gevraagd of zij in de prostitutie wilden werken en aan hen uitgelegd hoe het een en ander werkte. Op dat moment was hij er van op de hoogte dat zij kwetsbare jonge vrouwen waren. [verdachte] vroeg ieder van de vrouwen immers vrijwel direct nadat hij hen had leren kennen uitvoerig naar hun achtergrond. Alle drie de vrouwen hadden problemen thuis, hadden schulden en waren nog erg jong: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren 18 jaar en [slachtoffer 1] was 20 jaar. [slachtoffer 3] had daarnaast een verslavingsgeschiedenis, psychische problemen en was gestopt met school. De kwetsbaarheid van [slachtoffer 1] blijkt mede uit het feit dat zij een verstandelijke beperking heeft, waarvoor ze werd begeleid door Stichting Philadelphia. [verdachte] was hiervan op de hoogte. [verdachte] wist bovendien dat [slachtoffer 1] grote moeite had met eenvoudige rekensommen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een whatsappgesprek van 30 juli 2017 waarin zij hem vraagt hoeveel een klant moet betalen als hij al € 60,- heeft betaald en er in totaal € 100,- moet worden betaald. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de vrouwen kwetsbaar waren en dat [verdachte] dit ook wist.
[verdachte] (toen 33 jaar) had bovendien alleen al vanwege het leeftijdsverschil, overwicht op de vrouwen. Hij heeft vanuit die positie de vrouwen voorgesteld om in de prostitutie te gaan werken. Hij hield ze daarbij voor dat ze op die manier veel geld konden verdienen en stelde hen daartoe een woning ter beschikking. Als ze aarzelden, praatte hij op hen in en hij wees hen erop dat ze aan hun toekomst konden werken en hun geldproblemen konden oplossen. Als gevolg van hun kwetsbaarheid waren de vrouwen ontvankelijk voor zijn manier van benaderen en eerder geneigd om in te stemmen. Zodra de vrouwen zeiden dat ze het wilden proberen, werd er lingerie gekocht, werden er op verzoek van [verdachte] door [medeverdachte 1] foto’s gemaakt en werd er door [medeverdachte 1] een seksadvertentie opgesteld en geplaatst. Daarbij ging [verdachte] zeer voortvarend te werk, waardoor de vrouwen eigenlijk geen ruimte werd gelaten om na te denken. Tekenend voor deze handelswijze is het FaceTime gesprek waarover [slachtoffer 1] heeft verklaard. Op de avond dat zij [verdachte] had ontmoet en door hem aan haar was voorgesteld om prostitutiewerk te gaan doen, had [verdachte] via FaceTime contact met [medeverdachte 1] waarbij hij aan laatstgenoemde meldde: “Ik heb er nog één. We moeten wel een beetje werken aan haar zelfvertrouwen.”
[verdachte] heeft verklaard dat hij de vrouwen alleen wilde helpen met hun huisvesting, maar uit het dossier blijkt dat hij zich samen met [medeverdachte 1] continu met hun prostitutiewerkzaamheden heeft bemoeid. Beiden instrueerden de vrouwen onder meer hoe ze de werkzaamheden moesten uitvoeren, onderhielden de klantcontacten en bepaalden op die manier hoeveel klanten de vrouwen moesten ontvangen en welke bedragen ze moesten vragen. De vrouwen konden niet zelf bepalen wanneer ze een klant ontvingen en hoeveel klanten ze per dag ontvingen. Ook beschikten ze niet zelf over hun eigen aandeel van het verdiende geld. Door [verdachte] werd bepaald welk percentage van het verdiende bedrag de vrouwen aan hem moesten afdragen. Als de vrouwen geld nodig hadden, moesten ze dit eerst aan [verdachte] vragen. De vrouwen moesten zich bovendien melden en om toestemming vragen als ze de woning verlieten. Ze moesten hun locatiegegevens met de verdachte delen. Dat ze vervolgens vrij waren om te gaan en staan waar ze wilden, zoals de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd, doet niet af aan het feit dat ze – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – in hun keuzes werden beperkt. [slachtoffer 2] heeft hierover verklaard: ‘Soms zeiden ze nee, ik was dan wel verdrietig’. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat ze van [verdachte] niet met haar vrienden mocht afspreken. Als ze toch ging kreeg ze gezeik met hem (
de rechtbank begrijpt: [verdachte]). [verdachte] heeft bovendien zowel met [slachtoffer 3] als [slachtoffer 1] seks gehad of geprobeerd te hebben rond het moment dat hij hen benaderde voor prostitutiewerkzaamheden. [slachtoffer 3] heeft daarover verklaard dat zij bang was omdat zij alleen met hem in de auto zat. Zij vond het niet leuk. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [verdachte] haar vertelde dat hij altijd seks had met nieuwe meisjes.
Daar komt nog bij dat [slachtoffer 2] niet over haar eigen bankrekening kon beschikken. [verdachte] en [medeverdachte 1] hadden de bankpas en de inloggegevens van de bankrekening van [slachtoffer 2] . Zij haalden geld van haar rekening af en betaalde vanaf haar rekening de maandelijkse huur van de woning in Nieuw-Vennep. [verdachte] heeft een telefoonabonnement op naam van [slachtoffer 1] afgesloten en een auto op haar naam laten zetten. Verder beschikte [verdachte] over de snapchatwachtwoorden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en heeft hij die veranderd zodat zij hier zelf niet meer in konden.
Ook uit de chatgesprekken, de spraakberichten en de app-groepen blijkt het overwicht van [verdachte] en [medeverdachte 1] en de controle die zij over de vrouwen hadden. Zij spraken op dwingende wijze tegen de vrouwen en maakten duidelijk dat er geluisterd moest worden. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [verdachte] wel eens boos op haar werd en dat ze dan bang was voor hem. Hij schreeuwde en schold dan tegen haar. Ook [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij bang was dat [verdachte] boos zou worden als zij niet zou luisteren. Al deze omstandigheden bij elkaar maken dat er een afhankelijkheidsrelatie is ontstaan waarin geen sprake was van mondige prostituees die zelf bepaalden waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden, er werd gewerkt.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, heeft [verdachte] in vereniging met een ander, dan wel anderen misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van de vrouwen, waardoor de keuzemogelijkheid voor de vrouwen ontbrak.
Een andere feitelijkheid
Wanneer een handeling niet als (bedreiging met) geweld aangemerkt kan worden, maar er wel (psychische) dwang of druk van uitgaat, kan er sprake zijn van een andere feitelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat, nu [verdachte] en [medeverdachte 1] de vrouwen door middel van camera’s controleerden, ook hiervan sprake was.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben camera’s in onder meer de woonkamer en de werkkamer van de vrouwen geplaatst. Met de app Yoosee konden zij op ieder gewenst moment bekijken wat er in de woning in Nieuw-Vennep gebeurde. [verdachte] keek mee als er klanten waren en nam beelden op om ze later te bekijken. De vrouwen werden via het camerasysteem gecontroleerd, ook als zij niet aan het werk waren. Zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat als zij bijvoorbeeld aan het eten was, zij via de camera ineens ‘eet smakelijk’ hoorde. Door de aanwezigheid van de camera’s werd het voor de vrouwen ook bemoeilijkt om zich aan de prostitutiewerkzaamheden te onttrekken. Het verweer van [verdachte] dat de camera’s in de woning hingen vanwege de veiligheid van de vrouwen en om de voetballers te controleren, acht de rechtbank, mede in samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de wijze waarop de vrouwen hun werkzaamheden verrichtten en de bemoeienissen en de controle die van [verdachte] en [medeverdachte 1] daarop uitoefenden, ongeloofwaardig.
Verder hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (afzonderlijk van elkaar) bewogen om seks te hebben met drie respectievelijk twee van de voetballers van zijn voetbalacademie, waarbij [verdachte] in dezelfde kamer aanwezig was en de vrouwen en mannen instructies gaf wat zij moesten doen. Op de opnames die hiervan gemaakt zijn is te horen dat [verdachte] geïrriteerd reageert als het niet gaat zoals hij het wil zien. De verbalisant die de beelden van [slachtoffer 2] heeft uitgekeken beschrijft [verdachte] als manipulerend en pushend naar zowel [slachtoffer 2] als de voetballers. Ook wordt beschreven dat [verdachte] ondertussen contact heeft met een vrouw, waarbij de verbalisant de indruk heeft dat er iemand meekijkt en meepraat. [verdachte] zegt vervolgens tegen de camera: “Dit is gewoon om te huilen baby, ik weet niet baby”. De rechtbank concludeert dat [medeverdachte 1] de persoon is geweest die heeft meegekeken tijdens de opnames. De rechtbank komt tot deze conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat er klachten waren gekomen van klanten en dat zij haar werk beter moest leren doen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij de vrouwen - omdat zij zelf ervaring had met het werk - kon vertellen hoe ze het sekswerk moesten doen. Daarbij komt dat uit het dossier blijkt dat [verdachte] [medeverdachte 1] regelmatig “baby” noemt en dat de opnames zijn aangetroffen op de telefoon van [medeverdachte 1] . De bedoeling van deze zogeheten instructie was dat de vrouwen beter zouden worden in het sekswerk. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat [verdachte] de filmpjes aan [medeverdachte 1] liet zien, zodat zij de vrouwen kon adviseren wat ze beter moesten doen. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] hebben verklaard dat zij zich hier ongemakkelijk bij voelden en dat zij het niet prettig vonden dat zij werden gefilmd. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij niets durfde te zeggen van de camera’s en de filmopnames omdat zij bang was dat [verdachte] boos zou worden en de films tegen haar zouden worden gebruikt. Haar moeder wist immers niet dat zij prostitutiewerk deed en [verdachte] was daarvan op de hoogte.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de vrouwen door een andere feitelijkheid, te weten de aanwezigheid van de camera’s en het maken van instructiefilmpjes met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , onder druk hebben gestaan om de seksuele handelingen met derden te verrichten.
Misleiding
De rechtbank is van oordeel dat er zowel bij [slachtoffer 2] , als ook bij de andere twee vrouwen, sprake is geweest van misleiding. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben voorgewend dat zij wegens een prostitutiecontrole, waarbij [slachtoffer 2] in de woning aan het werk was, een boete van € 10.000,- moesten betalen. Zij hebben bij [slachtoffer 2] aangegeven dat zij deze boete aan hen moest terugbetalen. Door deze verkeerde voorstelling van zaken en de (financiële) druk die daarmee op [slachtoffer 2] werd gelegd, werd het [slachtoffer 2] bemoeilijkt om zich aan de prostitutiewerkzaamheden te onttrekken omdat zij zonder deze werkzaamheden dit geld niet kon betalen.
Verder geldt dat aan alle drie de vrouwen werd voorgehouden dat de huur van de woning (die door hen werd betaald) een veel hoger bedrag bedroeg dan de werkelijke huur. Welk bedrag dan eventueel nog voor de vaste lasten bovenop de huur verschuldigd zou zijn, is door [verdachte] nooit gespecificeerd. Hij heeft ter zitting ook erkend dat er wel een verschil zat in de daadwerkelijke kosten en het bedrag dat hij van de vrouwen ontving en dat hij er wel iets aan over heeft gehouden. De vrouwen werd echter voorgehouden dat zij dit bedrag voor de huur betaalden.
Tot slot beheerde [verdachte] , nadat dit door hem aan de vrouwen was voorgesteld, het eigen aandeel van het prostitutiegeld van de vrouwen en beloofde voor hen te sparen terwijl achteraf is gebleken dat dit niet is gebeurd.
Oogmerk van uitbuiting
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit hetgeen hiervoor met betrekking tot de dwangmiddelen is overwogen, voort dat [verdachte] en zijn medeverdachte(n) handelden met het oogmerk van uitbuiting. Door [verdachte] en zijn medeverdachten is een situatie gecreëerd van machtsongelijkheid en afhankelijkheid die werd gebruikt om de vrouwen in de prostitutie te krijgen en te houden. Met toepassing van de besproken dwangmiddelen zijn de vrouwen ertoe gebracht om zich te prostitueren en (een groot deel van) hun verdiensten af te staan aan [verdachte] en [medeverdachte 1] . Evident is dat [verdachte] en [medeverdachte 1] hiervan financieel voordeel hebben gehad. Dat de vrouwen tot op zekere hoogte met de uitbuiting hebben ingestemd door hun geld in bewaring bij [verdachte] te geven, doet hieraan niet af. Bij mensenhandel dient immers te worden uitgegaan van de dader en niet van het slachtoffer. Door alle drie de vrouwen is, afzonderlijk van elkaar, verklaard dat [verdachte] zich jegens hen heeft voorgedaan als een vaderfiguur/weldoener die hen zou helpen bij huisvesting en bij het sparen en afbetalen van hun schulden, maar uiteindelijk hebben zij nagenoeg al hun geld aan [verdachte] afgestaan en hebben zij maar een zeer beperkt deel gekregen van hun inkomsten uit prostitutiewerk. Ook hebben de vrouwen veel meer huur betaald dan verschuldigd, terwijl bijvoorbeeld [slachtoffer 3] in ruil daarvoor verbleef in een berghok in de keuken, waarin alleen een bed kon staan.
Dat de vrouwen een groot deel van hun verdiensten uit prostitutiewerk aan [verdachte] hebben afgegeven wordt door [verdachte] ook erkend. De verklaring van [verdachte] ter zitting dat de vrouwen een deel van die verdiensten zelf hebben uitgegeven aan dure spullen, ‘pilletjes’ en/of feestjes, vindt geen steun in het dossier en wordt door [verdachte] ook anderszins niet onderbouwd. De rechtbank acht zijn verklaring daarom niet geloofwaardig.
Gedragingen
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de uitbuitingsgedragingen onder artikel 273f lid 1 sub 1, sub 4, sub 6 en sub 9 Sr, zoals hierna nader gemotiveerd.
Sub 1 Sr
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , doordat hij misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van de kwetsbare positie van de vrouwen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geworven en dat hij alle drie de vrouwen heeft vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting. [verdachte] heeft [slachtoffer 1] ontmoet bij een Mc Donalds waar ze werkte en haar nog diezelfde avond geworven om prostitutiewerkzaamheden te gaan verrichten. [slachtoffer 2] is via [medeverdachte 2] geworven en vervolgens met [verdachte] in contact gebracht. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat, naast hetgeen hiervoor al is overwogen, ook uit andere whatsappgesprekken en spraakberichten blijkt dat [verdachte] actief prostituees ronselde. Toen [slachtoffer 1] op 7 augustus 2017 liet weten dat ze met het werk wilde stoppen, appte [verdachte] dat hij dan een ander meisje zal neerzetten en dat er voor [slachtoffer 1] dan geen weg meer terug is. Op de dag dat [slachtoffer 1] uit de woning vertrok, is [slachtoffer 3] in de woning gekomen. Ook uit andere whatsappgesprekken (‘er is een nieuwe kip waar foto’s van gemaakt moeten worden’) blijkt dat [verdachte] actief op zoek was naar nieuwe prostituees. Daarnaast is er een whatsappgesprek waaruit volgt dat het de bedoeling was om [slachtoffer 2] in Den Haag haar prostitutiewerkzaamheden te laten uitvoeren, zodat er een nieuwe prostituee ( [naam] ) in Nieuw-Vennep kon komen werken. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben beiden verklaard dat zij, nadat zij met [verdachte] hadden gesproken over prostitutiewerk door hem zijn gevraagd of ze ook nog andere meisjes wisten.
Sub 4 Sr
De rechtbank acht de onder sub 4 tenlastegelegde gedragingen ten aanzien van alle drie de aangeefsters wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman dat er geen causaal verband is tussen het zich beschikbaar stellen door de vrouwen en het toepassen van een dwangmiddel wordt verworpen. Reeds eerder is overwogen dat [verdachte] door de genoemde dwangmiddelen, te weten misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van de kwetsbare positie van de vrouwen, misleiding en andere in de tenlastelegging genoemde feitelijkheid, de drie vrouwen heeft bewogen om seksuele diensten tegen betaling te verrichten en dat zij zijn uitgebuit.
Sub 6 en sub 9 Sr
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] door misbruik te maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie van de aangeefsters, zich heeft laten bevoordelen uit de financiële opbrengst die zij van de prostitutiewerkzaamheden hadden en dat hij daaruit ook voordeel heeft getrokken. De vrouwen moesten 50% van hun opbrengst aan [verdachte] en [medeverdachte 1] afstaan. Volgens [verdachte] gold dit totdat de huur was betaald. [verdachte] heeft echter geen enkel inzicht gegeven in de hoogte van de huur en de overige vaste lasten. De andere helft van de door de vrouwen verdiende inkomsten zou aan [verdachte] in bewaring zijn gegeven zodat hij dit voor hen kon sparen, maar de vrouwen hebben hiervan slechts een klein bedrag (terug) ontvangen. [verdachte] heeft op generlei wijze inzicht kunnen geven wat er met de restant van het geld is gebeurd.
Verder heeft [verdachte] [slachtoffer 2] misleid door haar te laten geloven dat er door de gemeente een boete van € 10.000,- was opgelegd, die zij geheel moest terugbetalen. Zij heeft vanaf die mededeling 100% van haar met haar prostitutiewerkzaamheden verdiende geld aan [verdachte] af moeten staan. [verdachte] heeft het verdiende contante geld van de vrouwen ingenomen. Verder had hij ook de beschikking over het geld dat op de bankrekening van [slachtoffer 2] stond, waaronder de alimentatie die zij van haar vader ontving en studiefinanciering.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met een ander ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ), dan wel anderen ( [slachtoffer 2] ) de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Nu de mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] binnen de periode van 15 juli 2017 tot en met 30 september 2017 is gepleegd, zal de rechtbank deze periode bewezen verklaren. De overige verweren van de raadsman vinden zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.