ECLI:NL:RBNHO:2021:11911

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/15/314170
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 23 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling, De William Schrikker Stichting, had verzocht om deze verlenging, omdat de ouders niet voldaan hadden aan de door de GI gestelde doelen voor terugplaatsing. De rechtbank oordeelde dat, gezien de jonge leeftijd van de kinderen en hun trauma's, de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing was verstreken. De kinderen verbleven in een projectpleeggezin met professionele opvoeders, waar zij de nodige zorg en structuur kregen. De rechtbank concludeerde dat het opvoedperspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt, maar bij het projectpleeggezin. De ouders hadden hard gewerkt aan hun ontwikkeling, maar de rechtbank achtte de vooruitgang onvoldoende om de kinderen weer thuis te laten wonen. De machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd tot 1 mei 2022, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/314170 / JU RK 21-472
Datum uitspraak: 23 november 2021
Beschikking van de meervoudige kamer
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
locatie Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
en
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 26 april 2021 van deze rechtbank, met de daarin genoemde
stukken;
- het bericht van 28 oktober 2021 met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op
2 november 2021, waaruit blijkt dat de GI haar verzoek handhaaft en dat zij een
opvoedbesluit heeft genomen.
1.2.
Op 23 november 2021 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
  • [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , jeugdzorgwerkers, namens de GI,
  • de moeder en de vader (hierna gezamenlijk: de ouders),
  • [gezinsbegeleider] , gezinsbegeleider van Stichting De Waerden, als informant,
  • [tolk] , tolk gebarentaal ten behoeve van de ouders.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] (hierna ook gezamenlijk: de kinderen) verblijven in een projectpleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 20 januari 2021 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 1 mei 2020 zijn de kinderen definitief onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, het laatst bij beschikking van 26 april 2021 tot 1 mei 2022.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 20 januari 2021 ook een machtiging verleend om de kinderen met spoed uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van vier weken, waarna bij beschikking van 1 februari 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing in een crisispleeggezin is verleend tot 1 mei 2021. Bij beschikking van 26 april 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 1 december 2021. Daarbij is de beslissing op het meer verzochte aangehouden omdat de GI voornemens was in november 2021 te beslissen of de kinderen terug naar huis kunnen of dat zij zullen opgroeien in het pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI handhaaft haar verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te verlengen (naar de rechtbank begrijpt) tot het einde van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg.
3.2.
De GI heeft – samengevat – gesteld dat de kinderen uit huis zijn geplaatst omdat er
in de thuissituatie sprake was van fysieke en emotionele onveiligheid. Daarnaast waren er problemen met hygiëne en was het voor de kinderen lastig om zich te bevinden in twee werelden, namelijk die van de horenden en de niet-horenden. [de minderjarige 1] tolkte regelmatig voor haar ouders, waardoor zij geen kind kon zijn en geconfronteerd werd met volwassenenproblematiek.
3.3.
De kinderen zijn sinds de uithuisplaatsing een aantal keren verhuisd. De kinderen verbleven eerst in een crisispleeggezin van Kenter in [plaats] en daarna bij pleegouders in [plaats] . Deze pleegouders waren perspectief biedend, maar de kinderen konden hier niet blijven omdat de pleegmoeder ernstig ziek werd en de pleegouders zich hadden verkeken op het trauma gerelateerd gedrag dat de kinderen vertonen. Daarna zijn de kinderen naar een crisispleegmoeder verhuisd in [plaats] . Nu verblijven de kinderen bij een projectpleeggezin in [plaats] , wat inhoudt dat de pleegouders professionals zijn. De pleegouders hebben een samengesteld gezin met zes kinderen die niet tegelijkertijd bij hen verblijven.
3.4.
De kinderen verblijven inmiddels drie maanden in dit projectpleeggezin. Zij vertonen trauma gerelateerd gedrag. Zo plast [de minderjarige 2] in zijn bed of naast de wc. Daarnaast schrikt hij van harde geluiden. [de minderjarige 1] heeft last van pijntjes en nachtmerries. [de minderjarige 1] kan zelfbepalend gedrag vertonen. Als zij daarop wordt aangesproken, kan zij driftbuien hebben. Beide kinderen zijn bang dat zij weer moeten verhuizen. De kinderen spelen veel met hun pleegbroer, die ongeveer dezelfde leeftijd heeft. [de minderjarige 2] lijkt het verschil tussen stoeien en echt slaan en schoppen niet te begrijpen. De pleegouders spreken de kinderen aan op ongewenst gedrag. De pleegouders hebben de indruk dat de kinderen leerbaar zijn. Zo hebben zij geleerd dat zij niet moeten gillen en schreeuwen in huis. De pleegouders bieden de kinderen structuur en veiligheid en de kinderen ontwikkelen zich goed in het pleeggezin. De GI is van mening dat intensieve behandeling voor [de minderjarige 2] (EMDR en speltherapie) en [de minderjarige 1] (EMDR en creatieve therapie) noodzakelijk is. De kinderen zijn daarom ingeschreven bij de praktijk van [naam praktijk] .
3.5.
De kinderen hadden gedurende twee maanden één keer in de twee weken drie uur omgang met de ouders. Het middelste uur daarvan was onbegeleid. De kinderen reageerden echter heftig op de omgang. Zij schreeuwden, gilden en [de minderjarige 2] plaste daarna in zijn bed. Om deze reden is de omgang verminderd naar eenmaal per twee weken gedurende twee uur, onder begeleiding. De ouders zijn het hier niet mee eens. Volgens de GI heeft dit echter wel het gewenste resultaat gehad. De kinderen zijn na de omgang minder (lang) van slag en komen blij terug. Daarnaar gevraagd, heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat, indien de therapie van [naam praktijk] goed aanslaat bij de kinderen, zij verwacht dat de mogelijkheid tot uitbreiding van de omgang kan worden onderzocht.
3.6.
De ouders werken hard aan de bodemeisen die zijn gesteld. Zo zijn ouders rustiger naar de kinderen, proberen zij geen volwassenenzaken te bespreken in het bijzijn van de kinderen en geven zij grenzen aan, zowel naar de kinderen als naar grootouders (vz). Toch is de GI van mening dat de vooruitgang die zij hebben geboekt onvoldoende is om de kinderen weer thuis te laten opgroeien. Om deze reden heeft de GI een opvoedbesluit genomen. Volgens de GI kan er niet meer worden toegewerkt aan thuisplaatsing omdat:
  • de ouders niet aan alle door de GI gestelde bodemeisen voldoen;
  • de GI verwacht dat de ouders onvoldoende in staat zijn om in de toekomst opvoedvaardigheden te ontwikkelen die voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] noodzakelijk zijn;
  • de ouders niet in staat zijn om afspraken / regels toe te passen in andere situaties. De ouders leren context specifiek;
  • hulpverlening in het verleden 15 tot 20 uur per week aanwezig is geweest in het gezin en dit niet voldoende was om de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen te kunnen borgen;
  • hulpverleners de zorgen delen omtrent de leerbaarheid van de ouders;
  • een terug naar huis onderzoek niet aan de orde is, omdat er door de GI geen mogelijkheden worden gezien voor een terugplaatsing bij ouders;
  • de aanvaardbare termijn voor jonge kinderen (zes maanden) is verstreken;
  • de kinderen behoefte hebben aan duidelijkheid en perspectief.

4.Het standpunt van de ouders

4.1.
De ouders hebben ter zitting – samengevat – het volgende aangevoerd.
De ouders zijn van mening dat zij de kinderen te weinig zien. Daarom zijn zij bang dat de kinderen niet kunnen onthouden wie hun ouders zijn. Ook voelt het verkorten van de duur van de omgang als een straf voor de ouders. Volgens de vader zouden niet de ouders, maar de kinderen moeten worden gestraft in het pleeggezin als zij ongewenst gedrag vertonen na de omgang met de ouders. De ouders hebben momenteel eenmaal per week een gesprek met hulpverleners van De Waerden. Dat zouden zij graag vaker hebben, bijvoorbeeld twee keer per week. Wanneer er geen doventolk beschikbaar is, zegt De Waerden afspraken af. De ouders vinden dat vervelend en willen graag dat afspraken doorgaan. Communicatie kan ook met behulp van liplezen en geschreven tekst plaatsvinden.
Verder zijn de ouders van mening dat een periode van telkens zes weken te lang is voor de evaluatie van de bodemeisen van de GI. Zij zouden graag vlak na de omgang met de kinderen willen evalueren zodat de gebeurtenissen nog vers in het geheugen zitten. De ouders begrijpen niet waarom bij de evaluatie van de bodemeisen in september 2021 doelen op oranje stonden, terwijl er alleen maar positieve op- of aanmerkingen bij stonden. Ook wordt bijvoorbeeld een incident tijdens de omgang bij Ballorig genoemd, maar wordt weggelaten dat de vader het na het incident heeft goedgemaakt met de kinderen. Volgens de ouders doet de vader erg zijn best, maar wordt dat niet gezien door de GI en blijven daarom zijn doelen ten onrechte op rood staan. De ouders zijn van mening dat de kinderen weer thuis kunnen wonen. Zij zouden naar de buitenschoolse opvang kunnen gaan en daarnaast zouden de ouders ondersteuning van De Waerden kunnen ontvangen.

5.De visie van De Waerden

5.1.
[gezinsbegeleider] heeft namens De Waerden – samengevat – het volgende meegedeeld. Het was na de verhuizingen heel spannend voor de kinderen om bij hun ouders te zijn. Het gaat inmiddels een stuk beter en tijdens de laatste drie omgangsmomenten waren de kinderen vrijwel direct ontspannen. De kinderen voelen zich duidelijk veiliger. De ouders doen hun best. Adviezen worden de ene keer sneller opgevolgd dan de andere keer. De bezoeken verlopen al met al goed. Zo heeft de vader de kinderen op een goede manier aangesproken op hun gedrag. De Waerden acht uitbreiding van de omgang in het belang van de kinderen, maar ziet ook dat de kinderen trauma’s hebben. Communicatie met de ouders is moeilijk als er geen tolk beschikbaar is. Daarom wordt, waar mogelijk, met de ouders gecommuniceerd via telefonische tekstberichten. Dat verloopt goed.

6.De beoordeling

6.1.
Ter beoordeling ligt nog voor of de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen tot 1 mei 2022 moet worden verlengd. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat die verlenging noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is duidelijk dat de ouders hard aan zichzelf werken en stappen vooruit hebben gezet. De ouders hebben echter niet voldaan aan alle bodemeisen die door de GI aan terugplaatsing van de kinderen zijn gesteld. De rechtbank verwacht niet dat de ouders op korte termijn aan deze bodemeisen kunnen voldoen. De afgelopen periode is namelijk gebleken dat de ouders onvoldoende leerbaar zijn, mede doordat zij context gebonden leren. Daarom lukt het hen onvoldoende om in onverwachte of nieuwe situaties het juiste gedrag te vertonen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zeer intensieve hulpverlening in de thuissituatie bij de ouders van 15 tot 20 uur per week gedurende een langere periode onvoldoende is gebleken om de zorgen over de kinderen af te wenden en een uithuisplaatsing te voorkomen. Daarnaast acht de rechtbank het zorgelijk dat de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft opgemerkt dat de kinderen gestraft moeten worden voor hun probleemgedrag na de omgang. Hieruit blijkt dat de vader nog altijd onvoldoende inzicht heeft in de problematiek en trauma’s van de kinderen.
De rechtbank is het met de GI eens dat de kinderen behoefte hebben aan duidelijkheid. Gelet op hun jonge leeftijd is de aanvaardbare termijn verstreken. Duidelijkheid over waar de kinderen gaan opgroeien is, gelet op de vele wisselingen van opvoedsituaties die de kinderen in de afgelopen periode hebben meegemaakt en gelet op de heftige reacties die zij na de omgang vertonen, heel belangrijk. Voorts neemt de rechtbank in overweging dat de kinderen vanwege hun trauma’s een verzwaarde opvoedbehoefte hebben. Aan deze opvoedbehoefte wordt tegemoetgekomen in het projectpleeggezin met professionele opvoeders. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de kinderen daar kunnen blijven en dat zij zich in snel tempo positief ontwikkelen in het projectpleeggezin.
De rechtbank is het met de GI eens dat het opvoedperspectief van de kinderen niet meer bij hun ouders ligt, maar bij het projectpleeggezin waar zij nu verblijven. Gelet hierop zal de rechtbank de uithuisplaatsing van de kinderen verlengen tot het einde van de ondertoezichtstelling.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
` in een voorziening voor pleegzorg tot 1 mei 2022;
7.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M. van Diepen, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. W.P. van der Haak en mr. L. van Dijk, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Lengyel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld en ondertekend op 13 december 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.