ECLI:NL:RBNHO:2021:11903

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 861
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder verklaart bezwaar tegen verrekeningsbeslissing niet-ontvankelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een C.V. gevestigd te [vestigingsplaats], en de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Enschede. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar tegen een verrekeningsbeslissing van de ontvanger. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een kennisgeving van 13 november 2020, waarin een belastingteruggaaf van € 239 werd verrekend met een openstaand bedrag van € 1.277. De ontvanger verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat tegen een kennisgeving tot verrekening geen bezwaar en beroep openstaat, zoals bepaald in artikel 24 van de Invorderingswet 1990.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en overwoog dat de ontvanger bevoegd is om belastingvorderingen en belastingschulden te verrekenen, ook als er uitstel van betaling is verleend. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de verrekening zouden uitsluiten en dat de ontvanger de kennisgeving onverwijld had bekendgemaakt. Eiseres had aangevoerd dat de belastingschuld nog steeds bestreden was, maar de rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag en de beschikkingen onherroepelijk vaststonden, waardoor er geen aanleiding was voor het achterwege laten van de verrekening.

De rechtbank merkte op dat als eiseres de kennisgeving wilde aanvechten, zij zich tot de burgerlijke rechter moest wenden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank Noord-Holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/861
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] C.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Enschede, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 8 januari 2021 op het bezwaar van eiseres tegen een verrekeningsbeslissing als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Invorderingswet 1990.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2021. Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. [naam 1] en [naam 2] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Met dagtekening 24 december 2016 is aan eiseres een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011. De aanslag bedraagt € 2.000 en bij de naheffingsaanslag is bij daartoe strekkende beschikkingen € 343 heffingsrente en een boete opgelegd van € 200.
2. Eiseres heeft tegen de naheffingsaanslag en de beide beschikkingen bezwaar gemaakt. In verband daarmee heeft verweerder haar per brief van 10 maart 2017 uitstel van betaling verleend. Bij de daarop gedane uitspraak op bezwaar is het bezwaar nietontvankelijk verklaart, maar bij beslissing van 23 oktober 2017 zijn de naheffingsaanslag, de heffingsrente en de boete ambtshalve verminderd tot respectievelijk € 1.162, € 199 en € 116. Per brief van 15 november 2017 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat uitstel van betaling was vervallen. Na het in rekening brengen van aanmaningskosten en diverse verrekeningen resteerde een nog te betalen bedrag van € 1.277, namelijk € 1.161 belasting en € 116 boete.
3. Op 13 november 2020 heeft verweerder een aan eiseres toekomende belastingteruggaaf van € 239 verrekend met het openstaande bedrag van € 1.277 (de kennisgeving). Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 17 december 2020 en is op 18 december 2020 bij verweerder ontvangen. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar van 8 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat tegen een kennisgeving tot verrekening geen bezwaar en beroep open staat.
4. Eiseres heeft beroep ingesteld. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is en heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat de belastingschuld is bestreden, de nietontvankelijkverklaring niet is gemotiveerd en het bezwaar niet inhoudelijk is beoordeeld.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat tegen een kennisgeving tot verrekening geen bezwaar en beroep open staat.
6. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 24, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, de Ontvanger te allen tijde bevoegd is om belastingvorderingen en belastingschulden en de daarmee samenhangende bedragen zoals boeten en rente met elkaar te verrekenen, ook als aan de belastingschuldige voor een door hem te betalen bedrag uitstel van betaling is verleend. Slechts onder bepaalde omstandigheden, zoals genoemd in artikel 24, vierde lid, en artikel 25 van de Invorderingswet 1990, is verrekening niet mogelijk of is dit alleen mogelijk op verzoek van de belastingschuldige. Dat zich in het onderhavige geval een dergelijke omstandigheid zich heeft voorgedaan, is gesteld noch gebleken.
7. Op grond van het achtste lid van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 maakt de Ontvanger een verrekening onverwijld bekend. Naar verweerder met juistheid heeft aangevoerd voorziet de wet niet in bezwaar en beroep tegen een dergelijke kennisgeving. Reeds op grond hiervan moet worden geoordeeld dat verweerder het bezwaar tegen de kennisgeving terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Deze grond is in de uitspraak op bezwaar ook duidelijk vermeld en in zoverre is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd. Dat, naar eiseres heeft aangevoerd, verweerder inhoudelijk niet is ingegaan op een eerder bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de daarbij gegeven beschikkingen, maakt dit niet anders.
8. Na het in 7 gegeven oordeel merkt de rechtbank nog op dat als eiseres de kennisgeving toch wil aanvechten, zij zich zal moeten wenden tot de burgerlijke rechter. Verder merkt de rechtbank nog op dat binnen de Belastingdienst het beleid wordt gevoerd dat wanneer tegen een aanslag bezwaar of beroep aanhangig is, aan de belastingschuldige uitstel van betaling wordt verleend voor het bestreden bedrag. Hoewel de wet daarin niet voorziet, ligt het dan in de rede dat gedurende een bezwaar- of beroepsprocedure ook geen verrekening plaatsvindt. Eiseres heeft aangevoerd dat de desbetreffende belastingschuld nog steeds bestreden is. Naar verweerder onweersproken heeft gesteld en ook uit de stukken naar voren komt is op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen uitspraak op bezwaar gedaan en is daartegen geen beroep ingesteld. De naheffingsaanslag en de beschikkingen staan dus onherroepelijk vast, zodat voor het achterwege laten van een verrekening ook in zoverre geen aanleiding is.
9. Gelet op al het vorenstaande is het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.