ECLI:NL:RBNHO:2021:11877

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
15/165529-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen (poging tot) oplichting via whatsapp en diefstal in vereniging met braak uit politieauto

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van (poging tot) oplichting via WhatsApp en diefstal in vereniging met braak uit een politieauto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen oudere slachtoffers heeft benaderd via WhatsApp, zich voordoende als hun zoon of dochter, en hen heeft verzocht om geldbedragen over te maken. De verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van valse voorwendselen, wat leidde tot meerdere oplichtingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot oplichting van een slachtoffer, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op de oplichting. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de andere tenlastegelegde feiten, waaronder de diefstal van een steekwerend vest en een dienstjas uit een politieauto. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn recidive en de ernst van de feiten. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de oplichtingen schade hebben geleden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/165529-21, 15/017909-21 (ttzgev), 15/871974-17 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 23 december 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 december 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Duin en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/165529-21
1
hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Heerhugowaard, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering
van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer 1] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meerdere bankpas(sen) en/of (daarbij behorende) pincode(s) hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s) zich met vooromschreven oogmerk - zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- (telefonisch) voorgedaan als medewerker van de Rabobank en/of
- (in die hoedanigheid) die [naam slachtoffer 1] heeft gewezen op verdachte banktransactie(s) en/of dat zijn bankpas was/werd geblokkeerd en/of dat er een nieuwe bankpas wordt afgeleverd op het woonadres van die [naam slachtoffer 1] en/of
- (in die hoedanigheid) die [naam slachtoffer 1] (meermalen) zijn pincode heeft gevraagd en/of een (controle)code en/of instructies heeft gegeven en/of
- (vervolgens) naar de woning van voornoemde [naam slachtoffer 1] is gegaan
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 8 april 2020 tot en met 15 april 2020 te Alkmaar, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
A) [naam slachtoffer 2] en/of
B) [naam slachtoffer 3] en/of
C) [naam slachtoffer 4]
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meerdere geldbedrag(en) van
A) € 1.421,90
B) € 4.173,80
C) € 4.339,96
door
- voornoemde personen telefonisch te benaderen via WhatsApp-berichten, en/of
- zich jegens die personen voor te doen als zijn/haar zoon en/of dochter, en/of zich te presenteren onder een valse naam en/of
- voornoemde personen voor te houden dat zijn/haar zoon en/of dochter, een nieuw telefoonnummer had en/of
- voornoemde personen voor te houden dat zijn/haar zoon en/of dochter, een spoedeisend financieel probleem had en/of een probleem/storing bij het tele- of internetbankieren en/of (vervolgens) die personen om financiële hulp te verzoeken en/of te verzoeken om per omgaand één of meer rekeningen te betalen, en/of
- voornoemde personen één of meer bankrekeningnummer(s) door te geven waarop voornoemde geldbedragen op konden worden gestort en/of nadere instructies te geven om geld over te maken naar een of meer door verdachte opgegeven bankrekeningnummers;
3
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 8 april 2020 tot en met 15 april 2020 te Alkmaar, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
A) [naam slachtoffer 5] en/of
B) [naam slachtoffer 2] en/of
C) [naam slachtoffer 4]
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meerdere geldbedrag(en) ) en/of het aangaan van een schuld, - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- voornoemde personen telefonisch heeft benaderd via WhatsApp-berichten, en/of
- zich jegens die personen voor te doen als zijn/haar zoon en/of dochter, en/of zich te presenteren onder een valse naam en/of
- voornoemde personen voor te houden dat zijn/haar zoon en/of dochter, een nieuw telefoonnummer had en/of
- voornoemde personen voor te houden dat zijn/haar zoon en/of dochter, een spoedeisend financieel probleem had en/of een probleem/storing bij het tele- of internetbankieren en/of vervolgens die personen om financiële hulp te verzoeken en/of te verzoeken om per omgaand één of meer rekeningen te betalen, en/of
- voornoemde personen één of meer bankrekeningnummer(s) door te geven waarop geldbedragen op konden worden gestort, te weten van
A) € 2.131,68
B) € 795,95
C) € 3.299,98
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Parketnummer 15/017909-21
hij op of omstreeks 4 december 2019 te Alkmaar, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een voertuig kleding (een steekwerend vest en/of een dienstjas), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan politie Noord-Holland-Noord, heeft weggenomen" met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten (parketnummer 15/165529-21) en tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 15/165529-21 onder 1 ten laste gelegde feit en van het onder parketnummer 15/017909-21 ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van alle onder parketnummer 15/165529-21 ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd over hetgeen ten laste is gelegd onder parketnummer 15/017909-21.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 (parketnummer 15/165529-21)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 (parketnummer 15/165529-21) ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[naam slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van poging oplichting op 23 juni 2021. Omstreeks 15.15 uur die dag werd hij gebeld door een persoon die vertelde dat hij een medewerker was van de Rabobank en dat er door een onbekend persoon was geprobeerd een geldbedrag van de en/of-rekening van aangever af te halen. De transactie was onderkend als fraude. In het gesprek gaf de bankmedewerker aan dat de pasjes geblokkeerd zouden worden en dat er nieuwe pasjes zouden worden afgeleverd bij aangever thuis. Er zou een medewerker van de bank aan de deur komen, die de oude pasjes van zowel aangever als van zijn vrouw in ontvangst zou nemen en er zouden dan nieuwe pasjes worden afgegeven. Deze medewerker zou in de buurt zijn en kon met twintig minuten bij aangever zijn. Door de bankmedewerker werd uitgelegd dat hij ook de pincode van de pasjes nodig had. De bankmedewerker vertelde daarbij dat vanwege de veiligheid aangever zou worden doorgeschakeld naar de Rabobank en dat aangever dan tegen een computer de pincode van de bankpasjes op moest noemen. Nadat aangever deze handelingen had verricht, gaf de bankmedewerker aangever een code ter controle dat de pasjes inderdaad door de juiste persoon zouden worden opgehaald. Omstreeks 15.55 uur werd bij aangever aangebeld. De bankmedewerker, die nog steeds in telefonisch contact stond met aangever, vertelde dat aangever de deur open kon doen omdat een medewerker van de bank voor de deur stond. Aangever ging met de envelop, met daarin de bankpasjes, naar de deur. Hij vroeg aan de man voor de deur (verdachte), of hij namens de bank kwam. Ook vroeg aangever naar zijn legitimatie. De man voor de deur keek volgens aangever verbaasd. Aangever zei vervolgens dat er een code was afgesproken. Volgens aangever knikte de man voor de deur licht.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door een soort vriend was gevraagd om een envelop in Heerhugowaard op te halen en dat hij door dit te doen, 100 euro kon verdienen. De vriend bevond zich in Amsterdam en kon zo snel niet in Heerhugowaard zijn. De inhoud van de envelop was de verdachte niet bekend. Evenmin wist hij dat hij zich voor moest doen als een medewerker van de Rabobank en dat er een code was afgesproken.
Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander, gericht op het voltooien van het delict. Over het algemeen geldt voor medeplegen dat de opzet van de medepleger - naast de opzet op de samenwerking met een ander - in beginsel alleen is gericht op de eigen verrichte gedraging. Bij doleuze delicten, zoals onder meer oplichting, wijkt het opzetvereiste van de medepleger echter niet af van het opzetvereiste dat geldt voor de pleger.
Het voorgaande betekent in dit geval dat de opzet van de verdachte gericht moet zijn geweest op het plegen van oplichting met de bankpassen. Hij moet wetenschap hebben gehad van de oplichting van aangever en hij moet dit ook hebben gewild (“willens en wetens)”. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat de verdachte dit opzet had. De verdachte heeft immers verklaard dat hij niet bekend was met de inhoud van de envelop en niet wist dat hij zich jegens de bewoner van het adres waar hij naar toe was gestuurd, voor moest doen als medewerker van de Rabobank en dat er een code uitgewisseld zou worden. Die verklaring wordt ondersteund door de beschrijving van de reactie van de verdachte door aangever, toen de verdachte bij de deur werd gevraagd of hij een medewerker van de bank was en aangever hem meedeelde dat er een code was afgesproken. In het dossier bevinden zich geen andere bewijsmiddelen waaruit de opzet op de oplichting kan worden afgeleid. Omdat de opzet op het gronddelict niet kan worden bewezen, moet de verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 (parketnummer 15/165529-21) ten laste gelegde feiten en van het onder parketnummer 15/017909-21 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Nadere bewijsoverwegingen feiten 2 en 3 (parketnummer 15/165529-21)
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Aangifte [naam slachtoffer 2]In de middag van 9 april 2020 heeft aangeefster [naam slachtoffer 2] naar aanleiding van berichten die via Whatsapp aan haar waren gestuurd en waarbij de zender zich voordeed als haar zoon, vier maal geldbedragen (in totaal € 4.173,80) overgemaakt naar een ING bankrekening ten name van [naam] . De persoon die de berichten stuurde deed het daarbij voorkomen alsof de zoon betalingen moest doen en aangeefster werd verzocht het geld voor te schieten, hetgeen zij heeft gedaan. [naam] heeft verklaard dat hij in de periode tussen 3 februari 2020 en 17 mei 2020 de inloggegevens van zijn ING bankrekening heeft gegeven aan een vriend. Uit de door de ING verstrekte gegevens over de bankrekening van [naam] blijkt dat er op 9 april 2020 vier geldbedragen afkomstig van de rekening van aangeefster [naam slachtoffer 2] naar de bankrekening van [naam] zijn overgemaakt. Tevens blijkt daaruit dat direct na de overboekingen geldbedragen van de rekening van [naam] zijn opgenomen via de Geldmaat in Alkmaar. Uit het dossier blijkt voorts dat de verdachte door de politie is herkend als de persoon die op 9 april 2020 om 15.02 uur bij de pinautomaat aan de Johanna Naberstraat te Alkmaar heeft gepind, zijnde direct na het tijdstip waarop een van de geldbedragen van de rekening van aangeefster [naam slachtoffer 2] werd overgeboekt naar de rekening van [naam] . Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zichzelf herkent op de foto van de pinner.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, samen met een of meer anderen, betrokken is geweest bij de onder feit 2 ten laste gelegde oplichting van [naam slachtoffer 3] en dat hij daarbij degene is geweest die de afgegeven geldbedragen feitelijk heeft opgenomen.
Aangifte [naam slachtoffer 4]in de avond van 15 april 2020 kreeg aangeefster [naam slachtoffer 4] een whatsapp bericht van een persoon die zich voordeed als haar dochter en vertelde dat ze een probleem had omdat ze twee betalingen moest doen en niet bij haar bestanden kon. Verzocht werd of aangeefster de geldbedragen kon overmaken naar een Rabo bankrekening ten name van [naam medeverdachte B.] , hetgeen aangeefster heeft gedaan. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de avond van 15 april 2020, samen met een onbekend gebleven persoon en de medeverdachte [naam medeverdachte B.] , bij de Geldmaat aan de Johanna Naberstraat heeft gestaan en geld heeft gepind, nadat de onbekend gebleven persoon hem had verteld dat geld naar de rekening van [naam medeverdachte B.] werd overgemaakt en nadat [naam medeverdachte B.] vervolgens had gecontroleerd of het geld op zijn bankrekening was bijgeschreven. Medeverdachte [naam medeverdachte B.] heeft verklaard dat hij zijn pas aan een persoon heeft afgegeven en dat hij daarvoor geld zou krijgen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, samen met anderen, betrokken is geweest bij de onder feit 2 tenlastegelegde oplichting van [naam slachtoffer 4] en dat hij degene is geweest die de afgegeven geldbedragen feitelijk heeft opgenomen.
Aangiften [naam slachtoffer 5] en [naam slachtoffer 2]
Medeverdachte [naam medeverdachte A.] heeft verklaard dat de verdachte hem op 5 april 2020 heeft gevraagd of hij, verdachte, zijn bankpas mocht lenen. [naam medeverdachte A.] zou hiermee € 2000,- verdienen. [naam medeverdachte A.] heeft verdachte daarop zijn ABN-AMRO bankpas gegeven en op 7 april 2020 heeft [naam medeverdachte A.] , wederom op verzoek van de verdachte, hem zijn bankpas van de Rabobank gegeven.
Op 8 april 2020 kreeg aangever [naam slachtoffer 5] een appbericht van een persoon die zich voordeed als zijn dochter en schreef dat zij dringend hulp nodig had bij het betalen van twee nota’s. [naam slachtoffer 5] werd gevraagd twee geldbedragen over te maken naar een bankrekening van de Rabobank op naam van [naam medeverdachte A.] . [naam slachtoffer 5] heeft de bedragen niet overgemaakt.
Op dezelfde dag kreeg aangeefster [naam slachtoffer 2] een whatsappbericht van een persoon die zich voordeed als haar dochter, waarin zij werd verzocht om twee betalingen voor haar te doen. Aangeefster heeft daarop twee geldbedragen overgemaakt naar de Rabobankrekening ten name van [naam medeverdachte A.] . [naam medeverdachte A.] heeft verklaard dat hij op het bankafschrift van zijn Raborekening heeft gezien dat op 8 april 2020 twee geldbedragen zijn bijgeschreven afkomstig van de rekening van aangeefster [naam slachtoffer 2] . Uit de verklaring van [naam medeverdachte A.] blijkt ook dat op 8 april 2020 vanaf de pinautomaat aan de Johann Naberstraat te Alkmaar verschillende geldbedragen zijn opgenomen. [naam medeverdachte A.] heeft verklaard dat hij deze pinopnamen niet heeft verricht.
Schakelbewijs
Voor het gebruik van schakelbewijs dient de feitelijke gang van zaken (de modus operandi) ten aanzien van het betreffende feit op essentiële punten belangrijke overeenkomsten te vertonen met de feitelijke gang van zaken ten aanzien van feiten waarbij tot een bewezenverklaring is gekomen.
In de onderhavige zaken is steeds sprake van het onder valse voorwendselen bewegen van (oudere) personen tot het overmaken van geldbedragen, waarna die geldbedragen direct / binnen korte tijd werden opgenomen. De modus operandi kan slechts gebruikt wordt als steunbewijs als er sprake is van dusdanig specifieke kenmerken, dat daaruit kan worden afgeleid dat een dader deze specifieke modus operandi heeft gehanteerd.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte regelmatig gebruik maakt van de geldautomaat aan de Johanna Naberstraat te Alkmaar, welke is gelegen in de nabijheid van zijn woning. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de avond van 15 april 2020, vergezeld van onder andere de medeverdachte [naam medeverdachte B.] (zaak [naam slachtoffer 4] ), bij de genoemde geldautomaat geld heeft gepind. Bovendien heeft hij verklaard dat hij zichzelf herkent op de foto van de pinner die bij die geldautomaat op 9 april 2020 om 15:02 uur geld heeft gepind (zaak [naam slachtoffer 2] ).
De rechtbank stelt vast dat van de geldopnamen vanaf de bankrekening van de medeverdachte [naam medeverdachte A.] op 8 april 2020 geen camerabeelden beschikbaar zijn. Wel blijkt uit de verklaring van [naam medeverdachte A.] dat de opnamen zijn gedaan bij de geldautomaat aan de Johanna Naberstraat te Alkmaar. Gelet op hetgeen hierboven is vastgesteld met betrekking tot het gebruik door de verdachte van deze geldautomaat op 9 en 15 april 2020 en in aanmerking genomen dat [naam medeverdachte A.] heeft verklaard dat verdachte hem op 7 april 2020 heeft gevraagd zijn Rabobankpas te geven, kan het niet anders zijn dat de verdachte degene is geweest die op 8 april 2020 tussen 14:26 uur en 15:21 uur het door [naam slachtoffer 2] overgeboekte geld heeft opgenomen van de rekening van [naam medeverdachte A.] .
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte, samen met een of meer anderen, betrokken is geweest bij de onder feit 2 tenlastegelegde oplichting van [naam slachtoffer 2] .
Nu de verdachte op 8 april 2020 kon beschikken over de bankpas van [naam medeverdachte A.] , acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de onder feit 3 tenlastegelegde poging tot oplichting van [naam slachtoffer 5] op 8 april 2020.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot oplichting van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 4] op, respectievelijk, 8 en 15 april 2020. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de beschikking heeft gehad over de gegevens van de ABN-AMRO bankrekening ten name van [naam] en van de ING bankrekening ten name van [naam] , noch dat hij over een bankpas van deze rekeninghouders heeft beschikt en/of geldopnamen heeft verricht vanaf deze bankrekeningen. In zoverre moet verdachte dan ook worden vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 (parketnummer 15/165529-21) ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 15/017909-21 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Parketnummer 15/165529-21
2
hij in de periode van 8 april 2020 tot en met 15 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
A) [naam slachtoffer 2] en/of
B) [naam slachtoffer 3] en/of
C) [naam slachtoffer 4]
telkens heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedrag(en) van
A) € 1.421,90
B) € 4.173,80
C) € 1.829,98
door
- voornoemde personen telefonisch te benaderen via WhatsApp-berichten, en
- zich jegens die personen voor te doen als zijn/haar zoon of dochter, en zich te presenteren onder een valse naam en
- voornoemde personen voor te houden dat zijn/haar zoon of dochter, een nieuw telefoonnummer had en
- voornoemde personen voor te houden dat zijn/haar zoon of dochter, een spoedeisend financieel probleem had en/of een probleem bij het tele- of internetbankieren en vervolgens die personen te verzoeken om per omgaand één of meer rekeningen te betalen, en
- voornoemde personen één of meer bankrekeningnummer(s) door te geven waarop voornoemde geldbedragen konden worden gestort en nadere instructies te geven om geld over te maken naar een of meer door verdachte opgegeven bankrekeningnummers;
3
hij op 8 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten meerdere geldbedragen, valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- voornoemde persoon telefonisch heeft benaderd via WhatsApp-berichten, en
- zich jegens die persoon voor te doen als zijn dochter en zich te presenteren onder een valse naam en
- voornoemde persoon voor te houden dat zijn dochter, een nieuw telefoonnummer had en
- voornoemde persoon voor te houden dat zijn dochter, een spoedeisend financieel probleem had en vervolgens die persoon te verzoeken om per omgaand rekeningen te betalen, en
- voornoemde persoon een bankrekeningnummer door te geven waarop geldbedragen op konden worden gestort, te weten van € 2.131,68,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Parketnummer 15/017909-21
hij op 4 december 2019 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander uit een voertuig een steekwerend vest en een dienstjas, die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorden, te weten aan politie Noord-Holland-Noord, heeft weggenomen met het oogmerk om zich die goederen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder de feiten 2 en 3 (parketnummer 15/165529-21) en onder parketnummer 15/017909-21 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 (parketnummer 15/165529-21):
Medeplegen oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3 (parketnummer 15/165529-21):
Poging tot medeplegen oplichting.
Ten aanzien van parketnummer 15/01749209-21:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de diefstal in vereniging – mede gelet op de aan de medeverdachte opgelegde taakstraf van 80 uren - geen langere gevangenisstraf rechtvaardigt dan de tijd die de verdachte op de dag van de zitting al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met medeverdachten voornamelijk oudere personen opgelicht of geprobeerd op te lichten. Via whatsapp werd de slachtoffers voorgehouden dat het bericht afkomstig was van hun zoon of dochter, die een nieuw telefoonnummer had en vanwege een storing met internetbankieren zelf geen rekeningen konden betalen die wel dringend betaald moesten worden. De slachtoffers werden bewogen (of er werd een poging daartoe gedaan) om meerdere malen bedragen van rond de duizend euro per keer over te maken naar aangegeven bankrekeningen. Vrijwel direct na de overboeking werden door de verdachte verschillende bedragen van die bankrekeningen bij de geldautomaat opgenomen. De slachtoffers waren in de veronderstelling dat hun kind hulp nodig had vanwege problemen met zijn/haar telefoon en direct rekeningen moest betalen. De slachtoffers wilden hun kind helpen. Het vertrouwen van de slachtoffers is door de verdachte en zijn mededaders op grove wijze geschonden voor eigen gewin. Ook zorgen dergelijke feiten voor angstgevoelens in de samenleving, niet alleen bij ouderen, maar ook bij hun kinderen die vrezen dat hun ouders eveneens slachtoffer kunnen worden van oplichting via whatsapp.
Daarnaast heeft de verdachte met een mededader uit een geparkeerde politieauto een steekwerend vest en een dienstjas gestolen nadat hij een raam van de auto met een ruitentikker had ingeslagen. Het door onbevoegden in bezit hebben van politiekleding veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving, omdat erop vertrouwd moet kunnen worden dat personen in politiekleding ook daadwerkelijk bevoegde politieagenten zijn. Dat maakt dat de rechtbank deze inbraak zwaarder laat meewegen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 22 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft voorts gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 8 juni 2021, opgesteld door [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Alkmaar en op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 25 november 2021, opgesteld door [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Haarlem.
Uit de rapportages blijkt dat de verdachte sinds enkele jaren onder toezicht van de reclassering staat en zijn afspraken bij hulpverlening en reclassering niet nakomt omdat hij prioriteiten elders heeft. Ondanks dat de verdachte zich over het algemeen wel aan de bijzondere voorwaarden houdt, heeft dit tot op heden niet geleid tot het voorkomen van recidive op de lange termijn. De reclassering acht diagnostiek en behandeling geïndiceerd, maar vanwege de houding van de verdachte en zijn prioriteiten is dit niet uitvoerbaar.
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij met deze feiten wil afrekenen en zo snel mogelijk aan het werk wil. Therapie of verplicht contact met de reclassering zou een belemmering zijn om zich voor 100% op het werk te kunnen focussen.
Gelet op de ernst van de feiten en het feit dat sprake is van recidive, vindt de rechtbank dat alleen een gevangenisstraf een passende straf is. De rechtbank heeft bij het vaststellen van de hoogte daarvan de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van fraude en ten aanzien van diefstal uit een auto waarbij het gaat om veelvuldige recidive, als uitgangspunt genomen. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat het gaat om meerdere malen plegen van een oplichting en dat het gaat om diefstal van politiekleding uit een politieauto, hetgeen beide leidt tot een hogere gevangenisstraf dan uit die oriëntatiepunten kan worden afgeleid.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van acht maanden moet worden opgelegd. Gelet op de inhoud van de reclasseringsrapportages en het standpunt van verdachte over reclasseringstoezicht, ziet de rechtbank geen aanleiding een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[naam slachtoffer 2]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.421,90 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit (parketnummer 15/165529-21) zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de na de oplichting overgeboekte bedragen op de rekening van [naam medeverdachte A.] .
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 (parketnummer 15/165529-21) bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij
[naam slachtoffer 3]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.173,80 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het 2 ten laste gelegde feit (parketnummer 15/165529-21) zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de na de oplichting overgeboekte bedragen op de rekening van [naam] . Daarnaast heeft de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] op het formulier geschreven dat zij een niet ingevuld bedrag vordert ter vergoeding van de immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 (parketnummer 15/165529-21) bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] voor het overige niet in haar vordering ontvangen. De vordering is onbepaald en niet onderbouwd.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 (parketnummer 15/165529-21) bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen oplichting, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 5 maart 2019 in de zaak met parketnummer 15/871974-17 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Alkmaar de verdachte ter zake van opzetheling (meermalen gepleegd), diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel en diefstal in vereniging veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 83 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 16 december 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 20 maart 2019. Uit de justitiële documentatie blijkt dat de proeftijd met een jaar is verlengd. Uit het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting is echter duidelijk geworden bij welke beslissing die proeftijd zou zijn verlengd. Mogelijk is sprake van een administratieve fout.
De officier van justitie heeft verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Slechts het gevoegde feit valt binnen de proeftijd en ten aanzien daarvan kan niet gesteld worden dat de vordering tot tenuitvoerlegging ten spoedigste is aangebracht.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat de proeftijd op enig moment met een jaar is verlengd. Naar het oordeel van de rechtbank moet derhalve worden uitgegaan van een proeftijd van twee jaren, welke is geëindigd op 19 maart 2021. Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten met parketnummer 15/165529-21 en het bewezenverklaarde feit met parketnummer 15/017909-21 is de vordering tenuitvoerlegging niet zo spoedig als mogelijk ingediend en dient het openbaar ministerie om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 24f, 45, 47, 57, 63, 311, 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 (parketnummer 15/165529-212) is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 (parketnummer 15/165529-21) ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 15/017909-21 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 en 3 (parketnummer 15/165529-21) en onder parketnummer 15/017909-21 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.421,90(zegge: eenduizend vierhonderdeenentwintig euro en negentig cent) als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.421,90 (zegge: eenduizend vierhonderdeenentwintig euro en negentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 (vierentwintig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.173,80(zegge: vierduizend eenhonderddrieënzeventig euro en tachtig cent) als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.173,80 (zegge: vierduizend eenhonderddrieënzeventig euro en tachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 51 (eenenvijftig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] .
Verklaart het openbaar ministerie onder parketnummer 15/165529-21 en onder parketnummer 15/017909-21 niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/871974-17.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. B.C. Swier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2021.
Mr. Van den Bos en mr. Swier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.