ECLI:NL:RBNHO:2021:11861

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/15/313695 / HA ZA 21-114
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen door indirect bestuurder

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CS FACTORING B.V. (hierna: CSF) betaling van een bedrag van € 602.569,55 van de gedaagde, die als indirect bestuurder van Vogido B.V. betrokken was bij een factoringovereenkomst. CSF heeft in maart 2016 facturen gekocht van Vogido en stelt dat de debiteuren deze facturen niet hebben betaald. De gedaagde wordt aangesproken op basis van zijn rol als indirect bestuurder en contractspartij. De rechtbank heeft op 1 december 2021 geoordeeld dat CSF onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de debiteuren de facturen niet hebben voldaan. De rechtbank wijst de vorderingen van CSF af, omdat de bewijslast bij CSF ligt en zij niet heeft aangetoond dat de debiteuren in gebreke zijn gebleven. CSF wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 8.094,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. S.M. Auwerda en rolrechter J.H. Gisolf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/313695 / HA ZA 21-114
Vonnis van 1 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CS FACTORING B.V.,
gevestigd te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten,
eiseres,
advocaat mr. B. Sujecki te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , [land] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.G.M. Sleutels te Nijmegen.
Partijen zullen hierna CSF en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
Eiseres heeft van Vogido BV facturen gekocht. Eiseres zou die facturen innen bij de debiteuren. Volgens eiseres hebben de debiteuren deze facturen echter niet betaald. Daarom vordert eiseres dat gedaagde, als indirect bestuurder en als contractspartij, het bedrag aan niet betaalde facturen moet betalen aan eiseres. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende onderbouwd heeft dat de debiteuren de facturen niet betaald hebben. Daarom zullen de vorderingen worden afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 januari 2021 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 28 april 2021,
  • de mondelinge behandeling van 19 oktober 2021 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van mr. Sujecki.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
CSF heeft in maart 2016 een factoringovereenkomst gesloten met Vogido B.V. (hierna: Vogido). Op basis van deze overeenkomst heeft CSF van Vogido facturen voor een bepaald bedrag gekocht.
2.2.
[gedaagde] was tot november 2017 indirect bestuurder en aandeelhouder van Vogido. Op 16 januari 2018 is Vogido failliet verklaard.
2.3.
In 2017 heeft de heer [xxx] (hierna: [xxx] ) namens [gedaagde] en Vogido bemiddeld in een geschil met CSF.

3.Het geschil

3.1.
CSF vordert – samengevat – primair veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 602.569,55. Deze vordering bestaat uit een bedrag aan niet betaalde facturen (€ 321.981,78), een contractuele boete van 10% (€ 32.198,17), een rente van 1,5% per maand (€ 200.092,33) en buitengerechtelijke kosten van 15% (€ 48.297,27). Met haar subsidiaire vorderingen, vordert CSF – kort gezegd – dat [gedaagde] een deel van voornoemde bedragen aan haar betaalt.
3.2.
CSF legt – kort gezegd – het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. CSF heeft een aantal facturen van [gedaagde] , dan wel de vennootschap Vogido, gekocht en hiervoor een bedrag betaald aan Vogido/ [gedaagde] . De debiteuren zouden vervolgens moeten betalen aan CSF, maar hebben dit niet gedaan. Gelet op de contractuele bepalingen (primair) en onrechtmatige daad (subsidiair) heeft CSF recht op betaling van de facturen door [gedaagde] , vermeerderd met een boete, rente en buitengerechtelijke kosten.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Hij voert als meest verstrekkende verweer aan dat niet vaststaat dat de betreffende facturen niet door de debiteuren zijn voldaan. CSF heeft in het geheel niet onderbouwd dat de facturen niet voldaan zijn door de debiteuren, terwijl dat wel op haar weg had gelegen als eiseres.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die voorligt is of CSF de grondslag van haar vorderingen (het niet betalen van de facturen door de debiteuren) voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en licht dit als volgt toe.
4.2.
Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.
4.3.
In deze zaak heeft CSF aan al haar vorderingen ten grondslag gelegd dat een bedrag aan van Vogido gekochte facturen onbetaald is gebleven. Gelet op de hiervoor genoemde norm, is het dus aan CSF om te onderbouwen dat de facturen niet betaald zijn. De interne e-mailcorrespondentie waar CSF hiervoor naar heeft verwezen (productie 7 bij dagvaarding), is een onvoldoende onderbouwing van deze stelling. Deze interne e-mailcorrespondentie is feitelijk namelijk alleen een verklaring van CSF zelf. Hetzelfde geldt voor het door CSF opgestelde overzicht van vermeende niet betaalde facturen (productie 5 bij dagvaarding).
4.4.
Het standpunt van CSF dat er onderhandelingen zijn geweest tussen [xxx] en CSF en dat een betalingsregeling is overeengekomen tussen hen, maakt dit niet anders. Ook dat is namelijk geen onderbouwing van de stelling dat debiteuren de facturen niet betaald zouden hebben, maar hooguit van de stelling dat er een geschil bestond tussen partijen.
4.5.
De stelling van CSF dat het aan [gedaagde] is als gedaagde om te onderbouwen dat de facturen wel betaald zijn (in het kader van een gemotiveerde betwisting), gaat ook niet op. Weliswaar is het in beginsel juist dat als een eisende partij als schuldeiser stelt dat de wederpartij een bedrag niet betaald heeft, het dan aan die gedaagde partij als schuldenaar is om die betwisting nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door aan te tonen dat hij wel betaald heeft, maar het gaat in deze zaak om een andere situatie. Het gaat hier namelijk om de relatie tussen CSF en de debiteuren. De debiteuren moesten rechtstreeks aan CSF betalen. [gedaagde] was geen partij bij deze relatie en kon en hoefde dus ook niet te weten of de facturen betaald waren door de debiteuren. In dit kader heeft [gedaagde] de vorderingen voldoende gemotiveerd betwist. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft CSF niet nader onderbouwd dat de facturen niet betaald waren. Er is dan ook niet komen vast te staan dat er een grondslag voor de vorderingen is. Dit betekent dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
4.6.
CSF zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 1.666,00
- salaris advocaat
6.428,00(2,0 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal € 8.094,00
4.7.
De gevorderde nakosten worden toegewezen zoals hier wordt vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt CSF in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 8.094,00,
5.3.
veroordeelt CSF in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat CSF niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat, verhoogd met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken door J.H. Gisolf, rolrechter, op 1 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: IEV