ECLI:NL:RBNHO:2021:11860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/15/312843 / FA RK 21-610
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning alleen gezag aan de moeder over de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de ouders van een minderjarige. De moeder had verzocht om het gezamenlijk gezag over hun kind te beëindigen, omdat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en de vader gezagsbeslissingen frustreerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders sinds hun scheiding in 2015 niet in staat zijn geweest om samen te werken en dat de minderjarige, inmiddels dertien jaar oud, behoefte heeft aan rust. De rechtbank heeft de brief van de minderjarige in overweging genomen, waarin hij zijn verlangen naar rust en stabiliteit uitdrukt. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder alleen het gezag krijgt, omdat de vader geen actieve rol speelt in de opvoeding en de situatie niet verbetert. De zelfstandige verzoeken van de vader zijn afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de huidige situatie niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vader om omgang en benoeming van een bijzondere curator afgewezen, omdat deze niet in het belang van de minderjarige zouden zijn. De rechtbank hoopt dat de uitspraak zal leiden tot meer rust voor de minderjarige en een betere ontwikkeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
gezag, omgang, benoeming bijzondere curator, benoeming deskundige
zaak-/rekestnr.: C/15/312843 / FA RK 21-610
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 22 december 2021
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Kuijs, kantoorhoudende te Heiloo,
tegen
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B.H.A. Brauers, kantoorhoudende te Haarlem,
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(hierna: Rv) is in de procedure opgeroepen:
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder van 2 februari 2021, ingekomen op
3 februari 2021;
- het F9-formulier van de moeder van 5 februari 2021, ingekomen op 11 februari 2021;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vader van
29 april 2021, ingekomen op 3 mei 2021;
- het F9-formulier van de moeder, van 3 mei 2021, ingekomen op 3 mei 2021;
- het F9-formulier van de vader van 4 mei 2021, ingekomen op 4 mei 2021;
- het F9-formulier van de moeder van 4 mei 2021, ingekomen 4 mei 2021;
- het F9 formulier van de vader van 5 mei 2021, ingekomen op 5 mei 2021;
- het F9-formulier van de moeder van 5 mei 2021, ingekomen op 6 mei 2021;
- het F9-formulier van de moeder van 4 mei 2021, ingekomen op 6 mei 2021;
- het proces-verbaal mondelinge uitspraak van deze rechtbank van 10 mei 2021;
- het aanvullende – zelfstandige – verzoekschrift van de vader van 24 september 2021, ingekomen op 27 september 2021
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoekschrift, van de moeder op het zelfstandige verzoek van de vader van 30 november 2021, ingekomen op
30 november 2021;
- het F9-formulier van de vader van 30 november 2021, ingekomen op 30 november 2021;
- het F9-formulier van de moeder van 1 december 2021, ingekomen op 1 december 2021;
- de brief van [de minderjarige] van 4 december 2021, ingekomen op 6 december 2021;
- de ter zitting overhandigde pleitnota van de advocaat van de vader.
1.2.
De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van
7 december 2021 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. S. Kuijs en de vader door mr. B.H.A. Brauers. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad.
1.3.
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. [de minderjarige] heeft zijn mening kenbaar gemaakt door een brief te sturen naar de rechtbank.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot oktober 2015 een affectieve relatie gehad.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen: [de minderjarige] .
2.3.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de moeder.
2.4.
[de minderjarige] heeft van 31 januari 2018 tot 31 januari 2021 onder toezicht gestaan van de
gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar, (hierna te
noemen: de GI).
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 september 2020 is, met wijziging van de
beschikking van deze rechtbank van 14 februari 2018, de volgende verdeling van de zorg- en
opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld:
- de minderjarige [de minderjarige] heeft ten minste éénmaal per kwartaal begeleide (fysieke) omgang met de vader, waarbij de begeleider en de locatie in overleg met [de minderjarige] worden bepaald;
- het staat [de minderjarige] vrij buiten de geplande omgangsmomenten contact of omgang met de vader te hebben, te maximeren door de GI;
- het staat de vader niet vrij buiten de geplande omgangsmomenten op welke wijze dan ook contact met de minderjarige te zoeken of omgang te hebben, behoudens toestemming van de GI of op initiatief van [de minderjarige] .
2.6.
Bij proces-verbaal mondelinge uitspraak van 10 mei 2021 is bepaald dat partijen zich na afloop van de zitting zullen melden bij het Jeugdteam van de gemeente [gemeente] met de volgende hulpvraag:
“Partijen willen de onderlinge communicatie verbeteren, teneinde de omgang tussen de vader en [de minderjarige] te waarborgen en met de hoop dat de omgang wellicht in de toekomst uitgebreid kan worden.”Daarnaast is bepaald dat de beslissing over het gezag pro forma wordt aangehouden tot 10 februari 2022.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek van de moeder strekt tot wijziging van het gezag over [de minderjarige] , in die zin dat voortaan het gezag over [de minderjarige] alleen aan haar toekomt.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzochte stelt de moeder dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders wanneer het gezamenlijk gezag blijft bestaan. De verhouding tussen partijen is ernstig verstoord en communicatie tussen partijen is zeer moeizaam en belastend. Mede dankzij de ondertoezichtstelling zijn er enkele afstemafspraken tussen partijen over contactmomenten tussen [de minderjarige] en de vader. Echter, het lukt de moeder feitelijk niet om over andere zaken over [de minderjarige] met de vader in overleg te treden. De moeder ervaart dat de vader onnodig problematiseert, gefocust is op procesmatige details en dat hij de opvoedsituatie bij de moeder bekritiseert. De moeder acht het niet aannemelijk dat hierin nog verbetering zal komen, nu de ondertoezichtstelling is afgelopen, de GI niet langer meekijkt en de vader niet lijkt in te zien wat nodig is voor verbetering. De vader is zeer rigide en vasthoudend in zijn standpunten. Daarnaast speelt de vader al sinds 2018 geen rol meer in de dagelijkse opvoeding en verzorging van [de minderjarige] en geeft hij dus al geruime tijd feitelijk geen invulling aan zijn ouderlijk gezag.

4.Het verweer en de zelfstandige verzoeken

4.1.
De vader heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2.
De vader verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen. De huidige situatie brengt volgens de vader geen onaanvaardbaar risico mee dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders. Hoewel de communicatie tussen de ouders is verstoord, zijn er geen voorbeelden waaruit blijkt dat de vader belangrijke beslissingen over [de minderjarige] frustreert. Daarnaast bestaat de verwachting dat de situatie zal verbeteren als de ouders de druk en de stress van de procedures los kunnen laten en zich inzetten om in het vrijwillig hulpverleningskader te werken aan verbetering van hun onderlinge communicatie en de uitbreiding van de omgang. De moeder heeft het vrijwillig kader echter geen kans gegeven. Zij heeft, nog voordat de beslissing met betrekking tot de afwijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling op papier stond, onderhavig verzoek tot eenhoofdig gezag ingediend. Het beëindigen van het gezag van de vader over [de minderjarige] zal ertoe leiden dat de vader geheel uit het leven van [de minderjarige] wordt geweerd.
4.3.
Indien het gezamenlijk gezag niet ongewijzigd in stand kan blijven, verzoekt de vader – zelfstandig –
primairte bepalen dat het gezamenlijk gezag in stand blijft onder de volgende voorwaarden:
alle bevoegdheden van de vader die uit het gezamenlijk ouderlijk gezag voortvloeien met betrekking tot de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige voor de duur van de minderjarigheid worden gedelegeerd aan de moeder;
voorbereidingen tot beslissingen, anders dan die van spoedeisend belang en die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige, zullen door de ouders gezamenlijk worden getroffen;
indien de ouders er vervolgens niet in slagen in overleg tot een gezamenlijke en eensluidende beslissing te raken, zal de moeder de beslissing nemen en deze beslissing schriftelijk aan de vader kenbaar maken, die door de vader zal worden gerespecteerd, onverlet zijn recht de door de moeder genomen beslissing in het kader van de geschillenregeling van artikel 1:253a BW aan de rechter voor te leggen;
in afwijking van hetgeen hiervoor vermeld onder c. is niet van toepassing op een (voorgenomen) verhuizing en/of wijziging hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . Hiervoor blijft de toestemming nodig van beide ouders, bij gebreke waarvan de ouders de verhuizing in het kader van de geschillenregeling van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan de rechter kunnen voorleggen.
De vader verzoekt
subsidiairte bepalen dat de moeder ter zake het voornemen en de voorbereiding van de verhuizing van [de minderjarige] en het wijzigen van zijn hoofdverblijfplaats, de vader informeert en consulteert. Indien de ouders er vervolgens niet in slagen in overleg tot een gezamenlijke en eensluidende beslissing te geraken, zal de moeder een verzoek tot vervangende toestemming aan de rechter voorleggen. De vader verzoekt
meer subsidiairte bepalen dat de moeder ter zake het voornemen en de voorbereiding van de verhuizing van [de minderjarige] de vader informeert en consulteert. Indien de ouders er vervolgens niet in slagen in overleg tot een gezamenlijke en eensluidende beslissing te geraken, zal de moeder de beslissing nemen en deze beslissing schriftelijk aan de vader kenbaar maken, die door de vader zal worden gerespecteerd, onverlet zijn recht de door de moeder genomen beslissing in het kader van de geschillenregeling van artikel 1:253a BW aan de rechter voor te leggen.
4.4.
De vader heeft aanvullend – zelfstandig – verzocht de procedure vervroegd voort te zetten en daartoe een mondelinge behandeling te bepalen op de kortst mogelijke termijn.
Tevens verzoekt de vader te bepalen dat de moeder de (begeleide) omgang dient voort te zetten door eenmaal per kwartaal [de minderjarige] naar de vader te brengen al dan niet met ondersteuning van een door [de minderjarige] zelf gekozen begeleider, op straffe van een dwangsom van €2.500,00 per omgangsmoment, dan wel een in goede justitie te bepalen prikkel tot nakoming. Daarnaast verzoekt de vader een bijzondere curator te benoemen ten behoeve van [de minderjarige] , met expertise op het gebied van Parental Alienation Syndrome(PAS)/ouderonthechting, een deskundige te benoemen die onderzoek doet naar de huidige situatie van de ouders en [de minderjarige] tegen de achtergrond van ouderonthechting zoals [psycholoog] /psycholoog en PhD Candidate Pas, of een deskundige met tenminste een gelijkwaardige opleidingskwalificatie en werkervaring. Tot slot verzoekt de vader zijn processtukken onder de aandacht van de Raad te brengen met het oog op het uitbrengen van advies ter zitting.
4.5.
De vader onderbouwt zijn aanvullende verzoeken als volgt. De ouders hebben de ter zitting geformuleerde hulpvraag neergelegd bij de regiebehandelaar van Samen in Spel te [plaats] , [regiebehandelaar] . [regiebehandelaar] heeft tijdens het intakegesprek te kennen gegeven dat de procedure als een donkere wolk boven de uitvoering van het hulptraject hangt. Daarom verzoekt de vader de procedure vervroegd voort te zetten. In het kader van de gezagsprocedure ligt een gezagswijziging slechts in de rede op grond van het klem-criterium. Dat speelt in deze niet. Het wijzigen van het gezag zal geen oplossing bieden voor de problematiek. Het klem raken van [de minderjarige] komt voort uit de gebrekkige omgang en de communicatie daarover tussen de ouders. Ouderonthechting kan ervoor zorgen dat een kind klem komt te zitten tussen de ouders. Het bestrijden van de ouderonthechting ligt in dit geval meer voor de hand dan het wijzigen van de gezagsverhouding. Dat laatste zal de ouderonthechting slechts versterken.
4.6.
Gelet op het voorgaande acht de vader het van belang dat omgang tussen hem en [de minderjarige] doorgang krijgt en wordt gestimuleerd. De afgelopen twee keer heeft de omgang geen doorgang kunnen vinden omdat de door [de minderjarige] uitgekozen begeleider heeft geweigerd de omgang te begeleiden. Het gestaakt laten van de omgang zal de schade bij [de minderjarige] enkel vergoten en maakt dat [de minderjarige] klem komt te zitten. De belangen van de ouders zijn mogelijk tegenstrijdig aan de belangen van [de minderjarige] , daarom acht de vader het van belang dat een bijzondere curator wordt benoemd. De vader verzoekt de rechtbank een onderzoek te gelasten naar de huidige situatie tegen de achtergrond van ouderonthechting. Dit dient zo concreet mogelijk te worden onderzocht met een duidelijke onderzoeksvraag ter voorkoming van een herhaling van de mislukte ondertoezichtstelling.

5.Het standpunt van de Raad

5.1.
Namens de Raad is ter zitting naar voren gebracht dat er een einde moet komen aan de onderhavige situatie. Al heel lang wordt met zowel verplichte als vrijwillige hulpverlening getracht de situatie te verbeteren maar vooralsnog heeft dat niet mogen baten. De Raad acht het in het belang van [de minderjarige] dat zo snel mogelijk een beslissing wordt genomen op de verzoeken. Een Raadsonderzoek is niet in het belang van [de minderjarige] omdat hij dan wederom gesprekken moet voeren met hulpverleners.

6.De beoordeling

Gezag
6.1.
Ingevolge artikel 1:253n, eerste lid, BW kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
6.2.
Niet in geschil is dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n, eerste lid, BW.
6.3.
Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, BW zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, BW van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien:
- er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders, en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of
- indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.4.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag toe en overweegt hiertoe als volgt.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is er wel sprake van het frustreren van gezagsbeslissingen over [de minderjarige] . Uit de brief van [de minderjarige] aan de rechtbank blijkt onder andere dat het geplande driehoeksgesprek op school geen doorgang heeft kunnen vinden in verband met de omstandigheid dat vader daar – tegen de zin van [de minderjarige] – bij aanwezig wilde zijn.. Tevens is gebleken dat het de ouders – ook in het vrijwillig kader - niet lukt om met elkaar te overleggen over [de minderjarige] . De communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord en de rechtbank heeft niet de verwachting dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. De ouders zijn zes jaar geleden gescheiden en sindsdien is sprake van een aaneenschakeling van vrijwillige hulpverlening, verplichte hulpverlening en juridische procedures. De rechtbank moet vaststellen dat de ouders, ondanks de ingezette hulpverlening, niet tot samenwerking komen. Tevens is duidelijk geworden dat de vader zich richt op procedures en andere formele aspecten en geen oog heeft voor de gevoelens van [de minderjarige] . De brief van [de minderjarige] aan de rechtbank is duidelijk; [de minderjarige] verlangt naar rust. De rechtbank is van oordeel dat aan de mening van, de inmiddels dertienjarige, [de minderjarige] een zwaar gewicht moet toekomen en zijn belang moet prevaleren. De rechtbank volgt de vader niet in zijn stelling dat beëindiging van zijn gezag ertoe zal leiden dat hij geheel uit het leven van [de minderjarige] zal worden geweerd. Gezag en omgang staan los van elkaar en de rechtbank heeft de hoop dat rust [de minderjarige] eerder een opening geeft tot contact met zijn vader dan voortzetting van de huidige conflictueuze situatie waarin hij zich bevindt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat beëindiging van het gezag van de vader in het belang van [de minderjarige] is.
6.6.
De rechtbank wijst de primaire, subsidiaire en meer subsidiaire zelfstandige verzoeken van de vader met betrekking tot uitgekleed gezag af. De rechtbank acht uitgekleed gezag, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, evenmin in het belang van [de minderjarige] .
omgang
6.7.
De vader verzoekt te bepalen dat de moeder de (begeleide) omgang dient voort te zetten door eenmaal per kwartaal [de minderjarige] naar de vader te brengen al dan niet met ondersteuning van een door [de minderjarige] zelf gekozen begeleider, op straffe van een dwangsom van €2.500,00 per omgangsmoment, dan wel een in goede justitie te bepalen prikkel tot nakoming.
6.8.
De rechtbank wijst het verzoek van de vader op dit punt af en overweegt daartoe als volgt.
6.9.
Uit de brief van [de minderjarige] en hetgeen ter zitting is besproken is de rechtbank gebleken dat [de minderjarige] zelf zich verzet tegen het contact tussen hem en de vader. Door de moeder is aangegeven dat zij achter contact tussen [de minderjarige] en de vader staat en [de minderjarige] hierin stimuleert. De rechtbank acht oplegging van een dwangsom aan de moeder, om zodoende de omgang tussen [de minderjarige] en de vader af te dwingen, niet in het belang van [de minderjarige] . De rechtbank heeft hierbij tevens in overweging genomen dat de door [de minderjarige] zelf gekozen begeleider zich door de opstelling van de vader niet langer in staat achtte om de omgang nog langer te begeleiden.
Bijzondere curator
6.10.
Op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve overgaan tot benoeming van een bijzondere curator indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht vanwege strijdigheid tussen de belangen van de minderjarige en die van de met het gezag belaste ouders.
6.11.
De rechtbank wijst het verzoek van de vader op dit punt af en overweegt daartoe als volgt.
6.12.
De afgelopen jaren is al veel hulpverlening, zowel in het vrijwillige als het verplichte kader, ingezet om de situatie voor [de minderjarige] te verbeteren. [de minderjarige] heeft de afgelopen jaren met veel verschillende hulpverleners gesproken. Uit de brief die [de minderjarige] naar de rechtbank heeft gestuurd blijkt dat hij niet langer behoefte heeft aan dergelijke gesprekken of een andere vorm van hulpverlening. [de minderjarige] wil vooral rust. Gelet hierop en gelet op het feit dat de rechtbank niet verwacht dat benoeming van een bijzondere curator bij zal dragen aan een andere zienswijze zal geen bijzondere curator worden benoemd.
Deskundigenonderzoek
6.13.
Op grond van artikel 810a, tweede lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van voogdij op verzoek van een ouder - en na overleg met de andere ouder - een deskundige benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
6.14.
De rechtbank wijst het verzoek van de vader op dit punt af en overweegt daartoe als volgt.
6.15.
De rechtbank is van oordeel dat de vader zijn verzoek tot benoeming van een deskundige onvoldoende heeft gemotiveerd en het verzoek niet concreet genoeg is. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een deskundigenonderzoek, gelet op de lange hulpverleningsgeschiedenis, niet in het belang van [de minderjarige] is.
6.16.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij hoopt dat als gevolg van de onderhavige uitspraak de ouders meer afstand van elkaar kunnen nemen waardoor [de minderjarige] minder belasting zal ervaren van hun verstoorde relatie hetgeen voor [de minderjarige] een kans is om een ander beeld van zijn vader te krijgen. De rechtbank heeft goed geluisterd naar de wensen van [de minderjarige] en hoopt hiermee dat er rust zal ontstaan en ruimte voor zijn verdere ontwikkeling. De rechtbank ziet een vader die met talloze e-mails, klachten en juridische procedures vecht voor contact met zijn zoon. Het lijkt er echter op dat als gevolg hiervan het door vader beoogde doel steeds verder weg komt te liggen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige:
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
wordt beëindigd en dat de moeder alleen het gezag over voornoemde minderjarige toekomt;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.