ECLI:NL:RBNHO:2021:11825

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
C/15/322182 / KG ZA 21-594
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van voorschot op stallingskosten en afgifte paardenpaspoort in kort geding

In deze zaak vordert de vennootschap onder firma Trainingsstal (hierna: Stal) een voorschot van € 10.000,- aan achterstallige stallingskosten en kosten voor de hoefsmid en dierenarts van gedaagde, die eigenaresse is van een pony die bij Stal is gestald. De vordering is gebaseerd op het retentierecht dat Stal heeft ingeroepen, omdat gedaagde haar betalingsverplichtingen niet is nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor Stal, aangezien de pony al meer dan tweeënhalf jaar bij hen staat zonder dat gedaagde de bijbehorende kosten heeft voldaan. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot machtiging voor verkoop van de pony afgewezen, omdat Stal niet de juiste procedure heeft gevolgd. Echter, de vordering tot afgifte van het paardenpaspoort is toegewezen, omdat gedaagde hiertegen geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd. Daarnaast is de vordering tot betaling van het voorschot van € 10.000,- toegewezen, omdat voldoende aannemelijk is dat gedaagde dit bedrag aan Stal verschuldigd is. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 21 december 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/322182 / KG ZA 21-594
Vonnis in kort geding van 21 december 2021
in de zaak van
de vennootschap onder firma
TRAININGSSTAL [eiser],
gevestigd te [plaats 2], gemeente [gemeente 2],
eiseres,
advocaat mr. I.M. Sinnige te Hoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente 1],
gedaagde,
advocaat mr. N. Vis te Alphen aan den Rijn.
Partijen zullen hierna Stal [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 november 2021, met producties 1 tot en met 7,
  • de brief van de zijde van Stal [eiser] van 2 december 2021, waarmee nogmaals productie 4 alsmede producties 8 en 9 in het geding zijn gebracht,
  • de mondelinge behandeling op 7 december 2021,
1.2.
Op de mondelinge behandeling van 7 december 2021 zijn verschenen:
  • namens Stal [eiser]: [betrokkene 1] en [betrokkene 2], vennoten, bijgestaan door mr. Sinnige voornoemd,
  • [gedaagde], bijgestaan door mr. Vis voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Op grond van de stukken en dat wat is besproken op de zitting, gaat de rechtbank in deze procedure uit van de volgende feiten.
2.1.
[gedaagde] is eigenaresse van de valkkleurige C-pony met chipnummer [nummer] en stalnaam “Princess” (hierna: de pony).
2.2.
Partijen zijn eind 2018 met elkaar overeengekomen dat de dochter van [gedaagde] paardrijlessen ging volgen bij Stal [eiser]. De pony stond op dat moment nog gestald op een andere locatie. Vanaf 20 februari 2019 staat de pony bij Stal [eiser] op stal.
2.3.
Partijen hebben uitgebreid gecorrespondeerd via WhatsApp. In deze gesprekken heeft Stal [eiser] [gedaagde] bij herhaling verzocht om de verschuldigde stallings- en overige kosten voor de pony te betalen. Op 24 april 2019 hebben [betrokkene 1] (A) en [gedaagde] (S) in dit kader onder meer de volgende berichten naar elkaar gestuurd:
“(..)
(S): Is goed. 500 plus die 1000. Daarbij komt nog hoefsnid en arts? En de nieuwe maand met les erbij is 700 toch??
(A) dierenarts €150,- Hoefsmid €35,-
(S) Dat is goed
(S) Volgende week beginr de nieuwe maand weer komt er met les nog 700 bij dus nog 885 daarna geen schuld meer toch?
(..)
(A) € 1254,49 (t/m maart)
€ 150,- D arts
€ 365,- April
€ 35,- Smid
€ 700,- Mei
€ 2504,49 Totaal
Morgen
€ 1000,- rekening
€ 500,- rekening
Blijft over € 1004,49 (..)
(S) Yesss maar goed dat jij alles bijhoud (..)”
2.4.
In de periode van medio 2019 tot begin 2021 hebben partijen weinig rechtstreeks contact met elkaar gehad.
2.5.
Op 6 juni 2021 is [gedaagde] bij Stal [eiser] verschenen om de pony op te komen halen. Omdat zij heeft geweigerd om de openstaande facturen aan Stal [eiser] te voldoen, heeft Stal [eiser] geweigerd de pony aan [gedaagde] af te geven en heeft zich op haar retentierecht beroepen.
2.6.
Bij brief van 9 augustus 2021 heeft (de advocaat van) Stal [eiser] [gedaagde] gesommeerd het paardenpaspoort alsnog af te geven, de openstaande kosten tot en met augustus ten bedrage van € 10.939,49 te voldoen en de pony zo spoedig mogelijk, na betaling, te komen ophalen. Voorts is een voorstel voor een minnelijke regeling gedaan.
2.7.
Naar aanleiding van de hierboven genoemde brief zijn de advocaten van partijen met elkaar in overleg getreden. Bij e-mail van 20 oktober 2021 heeft (de advocaat van) Stal [eiser] het volgende aan (de advocaat van) [gedaagde] geschreven:
“Geachte collega,
U liet mij op 18 oktober jl. telefonisch weten dat uw cliënte bereid is om € 7.500,- te betalen en dat zij de pony en de spullen volgende week dinsdag of woensdag op kon komen halen. (..) Cliënten stemmen ermee in het door uw cliënte te betalen stallingsgeld en dergelijke over de periode februari 2019 t/m oktober 2021 te bepalen op
€ 7.500,- incl btw, op voorwaarde dat de pony (na ontvangst van betaling) inderdaad volgende week wordt opgehaald. (..)
Partijen zijn aldus het volgende overeengekomen:
Uw cliënte voldoet uiterlijk op maandag 25 oktober 2021 om 19:00 uur, de somma van € 7.500,- aan cliënten, door bijschrijving op bankrekeningnummer (..). Direct daarna mailt uw cliënte een bewijs van overmaking aan ondergetekende en aan uw.
Uw cliënte haalt Princess op dinsdag 26 oktober 2021 op. (..) Cliënten zullen dan zorgen dat Princess klaar staat. (..)
Ik ga ervan uit de gemaakte afspraken en de gang van zaken aldus juist en volledig te hebben weergegeven. Graag ontvang ik van u een korte bevestiging daarvan. (..)”
2.8.
[gedaagde] heeft niet gereageerd op de onder 2.7 geciteerde e-mail en heeft het bedrag van € 7.500,- niet voldaan. [gedaagde] heeft ter zitting wel erkend dat partijen tot voornoemde afspraken zijn gekomen.
2.9.
De pony staat nog altijd bij Stal [eiser]. Stal [eiser] begroot haar totale vordering op [gedaagde] tot en met november 2021 op een bedrag van € 11.445,00.

3.Het geschil

3.1.
Stal [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Stal [eiser] machtigt om de valkkleurige C-pony met chipnummer [nummer], alsmede alle roerende zaken die zijn aangetroffen in de bij [gedaagde] in gebruik zijnde zadelkast, tegen een zo hoog mogelijke opbrengst onvoorwaardelijk te verkopen en te leveren aan een derde, met bepaling dat de verkoopopbrengst door Stal [eiser] mag worden behouden;
II. [gedaagde] veroordeelt binnen twee dagen na het ten deze te wijzen vonnis het bij de pony met chipnummer [nummer] behorende paardenpaspoort, in goede staat en in goede orde aan Stal [eiser] af te geven, bij gebreke waarvan Stal [eiser] onvoorwaardelijk gemachtigd is om op kosten van [gedaagde] een duplicaat van dat paardenpaspoort bij het betreffende stamboekregister aan te vragen en te ontvangen, en met bepaling dat dit vonnis zo nodig in de plaats treedt van de door [gedaagde] te verlenen toestemming;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een voorschot van € 10.000,- op de verschuldigde stallings- en overige kosten, te voldoen binnen 5 dagen na het ten deze te wijzen vonnis, bij gebreke waarvan over de hoofdsom de wettelijke rente verschuldigd zal zijn;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder een bedrag aan salaris van de advocaat.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Om een voorlopige voorziening te kunnen treffen, moet er sprake zijn van een spoedeisend belang. Verder dient de voorzieningenrechter te beoordelen of op basis van de feiten en omstandigheden en zonder nadere bewijslevering de vordering die bij wijze van voorziening is verzocht een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is. Daarbij moeten de belangen van partijen bij toewijzing dan wel afwijzing van de voorlopige voorziening tegen elkaar worden afgewogen.
spoedeisend belang
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Stal [eiser], anders dan [gedaagde] meent, spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De pony staat immers onbetwist al meer dan tweeënhalf jaar bij Stal [eiser]. Stal [eiser] heeft de pony al die tijd beschutting verleend, gevoed en verzorgd, zonder dat [gedaagde] de daarmee gepaard gaande kosten heeft voldaan. Nu betaling ook na overleg over een minnelijke regeling is uitgebleven, heeft Stal [eiser] voldoende belang dat aan deze situatie op korte termijn een einde komt.
(uitoefening van) het retentierecht
4.3.
Stal [eiser] heeft zich met ingang van 6 juni 2021 beroepen op haar retentierecht ten aanzien van de pony en heeft vanaf dat moment geweigerd de pony aan [gedaagde] af te geven als daar geen betaling van de vordering van Stal [eiser] op [gedaagde] tegenover stond. Partijen zijn in oktober van dit jaar aanvankelijk tot afspraken gekomen (zie 2.7), maar aangezien [gedaagde] niet aan haar daaruit voortvloeiende betalingsverplichting heeft willen voldoen, is de situatie ongewijzigd gebleven. Stal [eiser] vordert in haar vordering onder I thans een machtiging om tot onderhandse verkoop van de pony en bijbehorende zaken over te gaan en deze aan een derde te leveren, waarbij zij de verkoopopbrengst zal mogen behouden.
4.4.
[gedaagde] voert aan dat de vordering moet worden afgewezen omdat er geen rechtsgrond is op basis waarvan Stal [eiser] tot verkoop mag overgaan en betwist dat dit uit het retentierecht voortvloeit.
4.5.
Voornoemd verweer van [gedaagde] slaagt. Artikel 3:292 BW bepaalt weliswaar dat Stal [eiser] haar vordering op de zaak (de pony) kan verhalen met voorrang boven allen tegen wie het retentierecht kan worden ingeroepen, maar daartoe dient een andere route te worden gevolgd dan de route die Stal [eiser] met de door haar ingestelde vordering voor ogen staat. Aan de retentor is immers niet het recht van parate executie toegekend en Stal [eiser] zal na verkrijging van een executoriale titel dan ook eerst executoriaal beslag onder zichzelf moeten leggen, alvorens tot verkoop van de pony kan worden overgegaan. De retentor is een gewone schuldeiser en moet executoriaal beslag leggen om zich te verhalen op de zaak. De vordering onder I wordt daarom afgewezen.
afgifte paardenpaspoort
4.6.
De vordering onder II tot afgifte van het paardenpaspoort, althans de machtiging om tot aanvraag van een duplicaat daarvan over te gaan, zal worden toegewezen nu [gedaagde] hiertegen geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd.
betaling van het gevorderde voorschot
4.7.
Stal [eiser] vordert voorts betaling van een voorschot ten bedrage van € 10.000,-. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] nog een bedrag van ruim € 10.000,00 aan Stal [eiser] is verschuldigd, zodat het voorschot kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
4.9.
Voorop gesteld wordt dat niet in geschil is dat [gedaagde] nog een aanzienlijk bedrag aan Stal [eiser] verschuldigd is. Over de exacte hoogte van het verschuldigde bedrag verschillen partijen van mening. [gedaagde] voert aan nog een bedrag van € 5.825,00 verschuldigd te zijn, terwijl zij voorts heeft bevestigd dat in oktober 2021 een betaling van
€ 7.500,00 was overeengekomen. Nu deze regeling niet is nagekomen, maakt Stal [eiser] aanspraak op betaling van de volledige achterstand.
4.10.
Stal [eiser] stelt dat [gedaagde] alleen al voor de stallingskosten van de pony voor de periode tussen februari 2019 en november 2021 een bedrag van € 9.900,00 (33 x € 300,-) aan Stal [eiser] is verschuldigd. Stal [eiser] verwijst daartoe onder meer naar de door haar overgelegde prijslijst. [gedaagde] stelt weliswaar dat voor de stallingskosten een maandelijks tarief van € 250,00 is overeengekomen, maar dit blijkt nergens uit en strookt ook niet met de tussen Angeline [eiser] en [gedaagde] gevoerde WhatsApp-correspondentie (zie hierboven onder 2.3). Hieruit blijkt dat ook [gedaagde] uitging van € 300,00 aan stallingskosten. [gedaagde] spreekt in deze correspondentie immers over een door haar aan Stal [eiser] verschuldigd bedrag van
€ 700,00 per maand, waaronder niets anders kan worden verstaan dan de verschuldigde stallingskosten (€ 300,00) en trainingskosten (€ 400,00) tezamen. Hieruit volgt voorts dat de betwisting van [gedaagde] van de verschuldigde trainingskosten ten bedrage van € 1.200,00 (3 x
€ 400,00) geen stand houdt.
4.11.
Ook het betoog van [gedaagde] dat Stal [eiser] na 6 juni 2021 geen aanspraak kan maken op stallingskosten, omdat zij met ingang van die datum de stallingsovereenkomst heeft opgezegd, faalt. In artikel 3:293 BW is bepaald dat het retentierecht mede kan worden uitgeoefend voor de kosten die de schuldeiser heeft moeten maken ter zake van zorg die hij ten aanzien van de zaak in acht moet nemen. Zo lang de pony bij Stal [eiser] gestald staat en verzorgd en gevoed wordt, is [gedaagde] aan Stal [eiser] daarvoor een vergoeding verschuldigd. [gedaagde] heeft verder nog aangevoerd dat zij in de loop der jaren enkele enveloppen met geld aan Stal [eiser] heeft overhandigd. Enige onderbouwing van deze stelling ontbreekt echter. Ook een indicatie van welk bedrag op deze wijze betaald zou zijn, is niet gegeven, zodat aan dit verweer eveneens voorbij wordt gegaan.
4.12.
[gedaagde] heeft de overige door Stal [eiser] in rekening gebrachte kosten, zoals de vervoerskosten voor de pony en de kosten voor de hoefsmid en dierenarts betwist, omdat volgens haar – kort gezegd – nergens uit zou blijken dat [gedaagde] haar akkoord heeft gegeven voor het maken van die kosten. Ook dit verweer wordt verworpen nu uit het dikke pakket aan overgelegde WhatsApp-correspondentie blijkt dat [gedaagde] met deze kostenposten heeft ingestemd. Zo wordt in het hierboven onder 2.3 geciteerde bericht al een onomstotelijk akkoord gegeven op zowel de kosten voor de hoefsmid als voor de dierenarts.
4.13.
De voorzieningenrechter concludeert op basis van het voorgaande dat voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] inderdaad nog een bedrag van ruim € 10.000,00 aan Stal [eiser] is verschuldigd en acht het eveneens aannemelijk dat dit bedrag in een eventueel nog nader op te starten bodemprocedure in ieder geval zal worden toegewezen. Nu van enig restitutierisico aan de zijde van Stal [eiser] niet is gebleken, zal het gevorderde voorschot daarom worden toegewezen.
de proceskosten
4.14.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stal [eiser] worden begroot op:
- betekening oproeping € 100,32
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.741,32

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] binnen twee dagen na dit vonnis het bij de pony met chipnummer [nummer] behorende paardenpaspoort, in goede staat en in goede orde aan Stal [eiser] af te geven, bij gebreke waarvan Stal [eiser] gemachtigd is om op kosten van [gedaagde] een duplicaat van dat paardenpaspoort bij het betreffende stamboekregister aan te vragen en te ontvangen en bepaalt dat dit vonnis zo nodig in de plaats treedt van de door [gedaagde] te verlenen toestemming,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Stal [eiser] te betalen een bedrag van € 10.000,00 (tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag gerekend vanaf 28 december 2021 tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Stal [eiser] tot op heden begroot op € 1.747,32,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 21 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1467