ECLI:NL:RBNHO:2021:11784

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
9421114
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens herhaaldelijke schending van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft Babcock B.V. verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer op grond van ernstig verwijtbaar handelen. De werknemer heeft herhaaldelijk zijn re-integratieverplichtingen geschonden, ondanks waarschuwingen en een loonsanctie. De werknemer is zonder bericht niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer gedurende langere tijd onbereikbaar was en niet heeft gereageerd op oproepen van de werkgever om het werk te hervatten. Het ontbreken van een deskundigenoordeel van het UWV staat niet in de weg aan de ontbinding, aangezien de werknemer ook voor het UWV onbereikbaar was. De kantonrechter heeft het verzoek van Babcock toegewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden zonder transitievergoeding, omdat het gedrag van de werknemer als ernstig verwijtbaar werd gekwalificeerd. De proceskosten zijn voor rekening van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr.: 9421114 \ AO VERZ 21-89
Uitspraakdatum: 16 november 2021
Beschikking in de zaak van:
Babcock B.V.,
gevestigd te Den Haag
verzoekende partij
verder te noemen: Babcock
gemachtigde: mr. A. Verstraten
tegen
[werknemer],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [werknemer]
niet verschenen
Samenvatting
Werkgever verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van ernstig verwijtbaar handelen wegens herhaaldelijke schending van de re-integratieverplichtingen door werknemer. Werknemer heeft geen verweer gevoerd en is zonder bericht niet ter zitting verschenen. Het verzoek wordt door de kantonrechter toegewezen. Werknemer heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door zich – ondanks een loonsanctie en waarschuwing voor ontslag - gedurende langere tijd onbereikbaar te houden, geen gehoor te geven aan oproepen van de werkgever om het (aangepaste) werk te hervatten en/of in gesprek te gaan over de re-integratie en niet te verschijnen op spreekuren van de bedrijfsarts. Dat werkgever niet beschikt over een deskundigenoordeel van het UWV kan hem niet worden verweten, aangezien de werknemer ook voor het UWV onbereikbaar was.

1.Het procesverloop

1.1.
Babcock heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [werknemer] heeft geen verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 19 oktober 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [werknemer] is zonder bericht van verhindering niet op de mondelinge behandeling verschenen.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren [in 1988] , is op 4 oktober 2017 in dienst getreden bij Babcock. De laatste functie die [werknemer] vervulde, is die van Junior Mechanic, met een bruto maandsalaris van € 2.427,29, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, en een arbeidsomvang van 40 uur per week.
2.2.
Op 29 december 2020 heeft [werknemer] zich ziek gemeld.
2.3.
Op 29 januari 2021 heeft de bedrijfsarts een probleemanalyse opgesteld waaruit blijkt dat [werknemer] beperkingen heeft vanwege medische klachten. Hij wordt geschikt geacht om vanaf 28 februari 2021 voor 4 uur per dag passende arbeid te verrichten.
2.4.
Bij brief van 18 februari 2021 is [werknemer] door Babcock uitgenodigd voor een reintegratie-gesprek op 25 februari 2021 met een HR-functionaris van Babcock en de re-integratie-adviseur van de Arbodienst. Het doel van dit gesprek was om afspraken te maken over een opbouwschema en aangepaste werkzaamheden.
2.5.
Op 19 februari 2021 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [werknemer] en de bedrijfsarts. Op basis daarvan adviseerde de bedrijfsarts om [werknemer] vanaf 19 maart 2021 voor 4 uur per dag te re-integreren in passende arbeid, met opbouw naar een volledige hervatting van werk per 16 april 2021.
2.6.
Op 25 februari 2021 is [werknemer] , zonder bericht, niet op het re-integratiegesprek verschenen.
2.7.
Bij brief van 8 maart 2021 is [werknemer] uitgenodigd om op 10 maart 2021 op het spreekuur bij de re-integratie-adviseur van de Arbodienst te verschijnen. Babcock heeft [werknemer] in die brief ook gewaarschuwd dat de loonbetaling zal worden opgeschort indien hij wederom zonder deugdelijke grond niet verschijnt.
2.8.
In een gesprek op 10 maart 2021 zijn met [werknemer] concrete afspraken gemaakt over zijn bereikbaarheid en is afgesproken dat [werknemer] op 22 maart 2021 met zijn re-integratie-werkzaamheden zou starten.
2.9.
Op 22 maart 2021 is [werknemer] , zonder bericht, niet op het werk verschenen. Omdat [werknemer] telefonisch niet bereikbaar was voor Babcock, heeft Babcock [werknemer] dezelfde dag per Whatsapp gemeld dat hij de volgende dag, 23 maart 2021, om 13:30 uur verwacht werd om alsnog te starten met de re-integratie.
2.10.
Op 23 maart 2021 om 12:50 uur heeft [werknemer] een WhatsAppbericht gestuurd naar Babcock met de tekst: “
He, [naam] het gaat echt slecht met me, bij deze afzegging .. moet geholpen worden door psycholoog dit is niet best met me”.
2.11.
Naar aanleiding van dit bericht heeft Babcock tevergeefs geprobeerd contact met [werknemer] te krijgen. [werknemer] was telefonisch onbereikbaar en bezoeken aan het huisadres van [werknemer] op 24, 26 en 27 maart 2021 bleven zonder resultaat.
2.12.
Bij e-mail van 1 april 2021 en bij brief van 6 april 2021 is [werknemer] uitgenodigd voor een spreekuur bij de bedrijfsarts op 7 april 2021.
2.13.
Op 7 april 2021 is [werknemer] , zonder bericht, niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen.
2.14.
Bij (aangetekende) brief van 7 april 2021 is [werknemer] opgeroepen om zich op 13 april 2021 bij Babcock te melden voor het verrichten van passende arbeid, waarbij erop wordt gewezen dat de loondoorbetaling met terugwerkende kracht zal worden gestaakt in het geval [werknemer] aan de oproep geen gehoor geeft. Tot slot wordt [werknemer] in de brief gewezen op de mogelijkheid om een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen indien hij zich niet kan vinden in het oordeel van de bedrijfsarts over zijn arbeidsongeschiktheid.
2.15.
[werknemer] is op 13 april 2021, zonder bericht, niet verschenen.
2.16.
Per 13 april 2021 is de loonbetaling aan [werknemer] gestaakt. Bij brief van 14 april 2021 heeft Babcock [werknemer] gesommeerd zijn werk alsnog te hervatten. Aan deze sommatie heeft [werknemer] geen gehoor gegeven.
2.17.
Op 17 april 2021 is er, wederom zonder resultaat, geprobeerd [werknemer] thuis te bezoeken en is tevergeefs getracht [werknemer] telefonisch te bereiken.
2.18.
Bij (aangetekende) brief van 10 mei 2021 is [werknemer] opgeroepen voor een gesprek op 17 mei 2021 en is hij gesommeerd het werk alsnog te hervatten, bij gebreke waarvan een ontbindingsprocedure wordt gestart.
2.19.
Op 17 mei 2021 is [werknemer] , zonder bericht, niet verschenen.
2.20.
Op 28 juni 2021 heeft Babcock aan [werknemer] bericht dat een deskundigenoordeel bij het UWV is aangevraagd en hem verzocht hieraan mee te werken.
2.21.
Op 26 juli 2021 heeft het UWV Babcock laten weten dat zij geen deskundigenoordeel kan afgeven, omdat [werknemer] telefonisch onbereikbaar is.
2.22.
Op 29 juli 2021 is wederom een huisbezoek aan [werknemer] gebracht, waarbij hij niet thuis is aangetroffen. Op het adres is een brief achtergelaten met het verzoek direct contact op te nemen met Babcock. Aan dit verzoek heeft [werknemer] geen gehoor gegeven.

3.Het verzoek

3.1.
Babcock verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden op grond van artikel 7:699 lid 3 sub e van het Burgerlijk Wetboek (BW) zonder toepassing van de wettelijke opzegtermijn en vast te stellen dat [werknemer] niet in aanmerking komt voor een transitievergoeding nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen;
II. [werknemer] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt Babcock ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – verwijtbaar handelen door [werknemer] . [werknemer] heeft zijn re-integratieverplichtingen ernstig geschonden door op geen enkele (aangetekende) brief te reageren of op enige andere manier contact mogelijk te maken. Babcock, noch de Arbodienst, noch het UWV kan contact met [werknemer] krijgen. Gelet op alle inspanningen kan van Babcock haar niet langer worden verwacht het dienstverband met [werknemer] in stand te laten en verzoekt zij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW.
3.3.
Herplaatsing ligt gelet op de omstandigheden niet in de rede. Het handelen van [werknemer] is ernstig verwijtbaar, waardoor hem op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding toekomt en er op basis van artikel 7:671b lid 9 sub b BW moet worden ontbonden zonder een opzegtermijn in acht te nemen.
3.4.
Het opzegverbod van artikel 7:670 lid 1 BW is niet van toepassing, aangezien [werknemer] zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt.

4.Het verweer

4.1.
[werknemer] heeft, doordat hij geen verweerschrift heeft ingediend en niet bij de mondelinge behandeling is verschenen, geen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt vast dat [werknemer] voor de mondelinge behandeling van het verzoek is opgeroepen, niet alleen bij brief van de griffier, maar eveneens bij deurwaardersexploot dat rechtsgeldig is betekend aan het woonadres waar [werknemer] , blijkens de basisregistratie persoonsgegevens, is ingeschreven. [werknemer] is derhalve deugdelijk in de gelegenheid gesteld om in de procedure te verschijnen en verweer te voeren. Omdat hij dat heeft nagelaten, kan tegen hem verstek worden verleend (artikel 2.2.8 van het ‘Landelijk Procesreglement verzoekschriftenrechtbanken, kanton per 1 februari 2020’).
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat het verzoek van Babcock tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts kan worden ingewilligd indien (i) is voldaan aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:669 BW, (ii) aan de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 7:671b lid 5 en (iii) er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden gelden.
Redelijke grond voor opzegging (artikel 7:669 BW)
5.3.
Aan het ontbindingsverzoek heeft Babcock ten grondslag gelegd dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:699 lid 3 sub e BW, omdat [werknemer] zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen tijdens ziekte niet is nagekomen.
Nu [werknemer] geen verweer heeft gevoerd, dient uitgegaan te worden van de juistheid van het feitencomplex dat Babcock aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren deze feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.4.
In de wetsgeschiedenis wordt het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door de werknemer, als bedoeld in artikel 7:660a BW, als voorbeeld van de e-grond genoemd. [1] Voldoende is gebleken dat [werknemer] herhaaldelijk geen gehoor heeft gegeven aan de verzoeken van Babcock om zijn re-integratieverplichtingen na te komen. [werknemer] is zowel voor Babcock, als de Arbodienst, als het UWV niet bereikbaar geweest. [werknemer] heeft op geen enkele (aangetekende) brief of e-mailbericht van Babcock gereageerd. Ook telefonisch is hij niet bereikbaar geweest en tijdens (meerdere) huisbezoeken was hij niet thuis. Afgezien van een WhatsAppbericht op 23 maart 2021 aan Babcock (r.o. 2.10), heeft [werknemer] na 10 maart 2021 niets meer van zich laten horen. Ook na de opgelegde loonsanctie(s) en waarschuwingen van Babcock voor ontslag, is [werknemer] niet in actie gekomen. Gesteld noch gebleken is dat [werknemer] een (deugdelijke) reden had om niet aan zijn re-integratie-verplichtingen te (kunnen) voldoen. Het enkele whatsapp bericht van 23 maart 2021, waarin [werknemer] heeft aangegeven dat het niet goed met hem ging, is onvoldoende om een deugdelijke reden aan te nemen. Zo blijkt daaruit niet dat [werknemer] om medische redenen niet in staat was te re-integreren en/of in gesprek te gaan en blijven met Babcock, de bedrijfsarts en het UWV.
Aangezien herplaatsing gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden niet in de rede ligt, is in dit geval sprake van een redelijke grond voor ontbinding, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 1 en 3 e BW.
Voldaan aan voorwaarden uit artikel 7:671b lid 5 BW
5.5.
De kantonrechter stelt verder vast dat Babcock aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 7:671b lid 5 BW heeft voldaan. Babcock heeft [werknemer] verschillende keren schriftelijk gemaand tot nakoming van zijn re-integratie-verplichtingen en heeft de betaling van het loon gestaakt. Er is weliswaar geen deskundigenoordeel van het UWV overgelegd, maar de oorzaak daarvan is erin gelegen dat het UWV geen contact met [werknemer] heeft kunnen krijgen. Daardoor had het UWV onvoldoende informatie om een deskundigenoordeel te kunnen geven. Door deze omstandigheden kan naar het oordeel van de kantonrechter niet van Babcock worden gevergd dat zij beschikt over een (inhoudelijk) deskundigenoordeel, zodat het ontbreken daarvan geen omstandigheid is die in de weg staat aan toewijzing van het ontbindingsverzoek.
Geen opzegverbod
5.6.
Het opzegverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 lid 1 BW) staat niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [werknemer] in de weg. Het opzegverbod is niet van toepassing in een geval zoals hier aan de orde, namelijk indien de werknemer zonder deugdelijke grond de wettelijke re-integratieverplichtingen verplichtingen weigert na te komen en de werkgever de werknemer schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van deze verplichtingen of om die reden, de betaling van het loon heeft gestaakt.
5.7.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] worden toegewezen.
Ernstige verwijtbaarheid
5.8.
Babcock heeft verzocht bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen rekening te houden met de opzegtermijn en vast ter stellen dat [werknemer] niet in aanmerking komt voor een transitievergoeding, aangezien het gedrag van [werknemer] volgens Babcock kwalificeert als ernstig verwijtbaar in de zin van artikel 7:671b lid 9 en artikel 7:673 lid 7 sub c BW).
5.9.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat. [2]
5.10.
Precies deze situatie is in het onderhavige geval aan de orde. De kantonrechter kwalificeert de gedragingen van [werknemer] dan ook als ernstig verwijtbaar, en zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9 BW ontbinden met ingang van de dag na de uitspraak van de beschikking.
5.11.
Gelet op artikel 7:673 lid 7 sub c BW wordt tenslotte geoordeeld dat Babcock geen transitievergoeding aan [werknemer] verschuldigd is.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van [werknemer] , omdat hij ongelijk krijgt. De kosten van de zijde van Babcock worden begroot op € 126,00 aan griffierecht en € 498,00 aan salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 17 november 2021;
6.2.
veroordeelt [werknemer] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Babcock tot en met vandaag vaststelt op € 624,-, te weten:
griffierecht € 126,00
salaris gemachtigde € 498,00 ;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, kantonrechter en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 99
2.Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 39 en 40