ECLI:NL:RBNHO:2021:11744

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
21/1554
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor het verwijderen van een vaartuig en de juridische grondslagen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. Eiser was gelast zijn vaartuig uiterlijk 3 augustus 2020 te verwijderen van een specifieke locatie, op straffe van een dwangsom van €300,- per dag tot een maximum van €1.500,-. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder, die zijn bezwaar ongegrond verklaarde in een bestreden besluit van 18 februari 2021. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld, waarbij eiser aanwezig was met een medevertegenwoordiger. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van €181,- aan eiser te vergoeden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende grondslag was voor de last onder dwangsom, omdat niet was aangetoond dat het vaartuig meer dan een meter uitstak buiten het totaal aantal bolders. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder niet, dat met aanmeervoorziening in dit geval één enkele bolder werd bedoeld.

De rechtbank concludeerde dat de wettelijke grondslag voor de last onder dwangsom niet voldoende was onderbouwd en dat eiser niet hoefde te betalen voor de invordering van de dwangsom. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter W.B. Klaus, in aanwezigheid van griffier L. van Broekhoven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1554
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: N.J. van den Pol).

Procesverloop

In het besluit van 27 juli 2020 (primair besluit I) heeft verweerder eiser gelast zijn vaartuig uiterlijk 3 augustus 2020 te verwijderen en verwijderd te houden van de locatie aan [locatie] , op straffe van een dwangsom van €300,- per dag tot een maximum van €1.500,-.
In het besluit van 30 oktober 2020 (primair besluit II) heeft verweerder een dwangsom van €1.500,- ingevorderd.
Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
In het besluit van 18 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard, onder verbetering van de wettelijke grondslag en de motivering.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In het besluit van 27 juli 2020 (primair besluit I) heeft verweerder eiser gelast zijn vaartuig uiterlijk 3 augustus 2020 te verwijderen en verwijderd te houden van de locatie aan [locatie] , op straffe van een dwangsom van €300,- per dag tot een maximum van €1.500,-.
3. In het besluit van 30 oktober 2020 (primair besluit II) heeft verweerder besloten dat eiser op vijf dagen een dwangsom van €300,- heeft verbeurd omdat eiser niet aan de last heeft voldaan en een dwangsom van €1.500,- ingevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
4. In het besluit van 18 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard, onder verbetering van de wettelijke grondslag en de motivering. Verweerder heeft de wettelijke grondslag gewijzigd in overtreding van artikel 6.33, derde lid van de Verordening Fysiek Domein (Vfd).
5. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende grondslag is voor een last onder dwangsom. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een overtreding van artikel 6.33, derde lid Vfd, waarin is bepaald dat het verboden is een ligplaats in te nemen met een vaartuig dat in de lengte meer dan 1 meter uitsteekt buiten de steiger of aanmeervoorziening. Het standpunt van verweerder dat met aanmeervoorziening in dit geval één enkele bolder wordt bedoeld, volgt de rechtbank niet. Zoals eiser heeft uitgelegd ligt zijn schip zowel aan de voorplecht als aan de achtersteven vast een bolder. Omdat aan één bolder niet valt aan te leggen, kan het niet anders dan dat met aanmeervoorziening in dit geval het totaal aantal bolders wordt bedoeld. Elk schip dat aanmeert zou anders in overtreding zijn. Daargelaten dat in de waarnemingsrapporten niet met tekeningen en foto’s aanschouwelijk is gemaakt wat de exacte situatie is en wat nu de aard van de overtreding is, is niet vast komen te staan dat het vaartuig meer dan een meter uitstak buiten het totaal aantal bolders.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om het primaire besluit van 27 juli 2020 te herroepen, omdat dit al gebeurd is bij het wijzigen van de grondslag in het bestreden besluit. Het bestreden besluit wordt ook vernietigd ten aanzien van de invordering. Dit betekent dat eiser het bedrag van €1.500,- niet hoeft te betalen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding, omdat eiser zich niet bij heeft laten staan door een rechtsbijstandverlener.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2021 door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier.
griffier
Rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.