ECLI:NL:RBNHO:2021:11671

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
C/15/319922 / KG ZA 21-469
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming omgangsregeling en oplegging dwangsom in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw betreffende de nakoming van een omgangsregeling voor hun minderjarige kind. De man vorderde dat de vrouw zou worden veroordeeld tot het naleven van de omgangsregeling die eerder was vastgesteld bij vonnis van 5 juli 2021. De vrouw had deze regeling niet nageleefd en weigerde de minderjarige aan de man mee te geven, ondanks eerdere afspraken en bemiddeling door de politie en jeugdzorg. De man stelde dat hij een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening, omdat hij al geruime tijd geen contact had met zijn dochter en dit in haar belang was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw de omgangsregeling niet had nageleefd en dat er geen zwaarwegende omstandigheden waren die zich tegen de nakoming verzetten. De rechter benadrukte het belang van omgang tussen een minderjarig kind en de niet-verzorgende ouder. De vrouw werd veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling en er werd een dwangsom van € 250 per dag of dagdeel opgelegd voor iedere keer dat zij niet aan deze veroordeling voldeed, met een maximum van € 5.000. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat ieder van partijen zijn eigen kosten droeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/319922 / KG ZA 21-469
Vonnis in kort geding van 21 oktober 2021
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats]
,
advocaat mr. N.H. Fridsma te Heemskerk,
tegen
[de vrouw]
wonende te [plaats]
.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 september 2021, met bijlagen 1 tot en met 3;
  • de brief, met bijlagen 4 tot en met 6, van de advocaat van de man.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 21 juni 2021 in aanwezigheid van de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben gedurende een periode van circa één jaar een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben niet samengewoond.
2.2.
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [de minderjarige] , op [geboortedatum] te [plaats] .
2.3.
De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige] .
2.4.
Bij vonnis van 5 juli 2021 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is de volgende voorlopige omgangsregeling vastgesteld:
[de minderjarige] verblijft iedere week van vrijdag 17.00 uur tot zaterdag 17.00 uur bij de man. De man haalt en brengt [de minderjarige] .

3.Het geschil

3.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw veroordeelt tot het geven van uitvoering aan de in het kort gedingvonnis van 5 juli 2021 vastgestelde voorlopige omgangsregeling, zulks op straffe van een dwangsom van € 500, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, voor ieder dag of dagdeel dat de vrouw in gebreke blijft aan het daartoe veroordelend vonnis te voldoen. De man vordert ook te bepalen dat ieder van partijen zijn eigen kosten draagt.
3.2.
De man stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen dat de vrouw geen uitvoering geeft aan de in het vonnis van 5 juli 2021 vastgestelde omgangsregeling. Zij weigert [de minderjarige] aan hem mee te geven. De politie heeft geprobeerd te bemiddelen, maar dit heeft niet tot medewerking van de vrouw aan de omgangsregeling geleid. De vrijwillige jeugdzorg is betrokken geraakt en heeft de man geadviseerd om niet meer bij de vrouw langs te gaan, maar om dit kort geding aanhangig te maken. Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling van het vorige kort geding overeengekomen om in mediation te gaan, maar de vrouw heeft het mediationtraject na de eerste afspraak al afgebroken. Het valt de man zwaar dat hij al enige tijd geen omgang meer heeft met zijn dochter. Het is in het belang van [de minderjarige] en de man dat zij op korte termijn weer contact met elkaar hebben. Hij heeft daarom een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, aldus de man.
3.3.
De vrouw voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Niet in geschil is dat de bij vonnis van 5 juli 2021 vastgestelde omgangsregeling geen enkele keer door de vrouw is nagekomen. Reeds uit dit enkele feit volgt de spoedeisendheid van dit kort geding.
nakoming zorg-of omgangsregeling
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling in beginsel strikt moet worden nageleefd. Omgang tussen een minderjarig kind en de niet met de dagelijkse verzorging en opvoeding belaste ouder is in het algemeen in hun beider belang en is tevens het wettelijk uitgangspunt. Slechts indien sprake is van zwaarwegende omstandigheden die zich tegen de onverkorte nakoming van een door de voorzieningenrechter vastgestelde omgangsregeling verzetten, kan dat anders zijn. Daarvan kan sprake zijn als op grond van na het moment van vaststelling van de omgangsregeling voorgevallen of aan het licht gekomen feiten voor de minderjarige een noodtoestand zal ontstaan, waardoor onverkorte nakoming van de vastgestelde omgangsregeling niet kan worden aanvaard.
4.4.
De vrouw heeft ter zitting gezegd dat de man haar in de steek heeft gelaten toen [de minderjarige] werd geboren. Zij heeft hem om hulp gevraagd en geprobeerd hem een grotere rol te laten spelen in het leven van [de minderjarige] , maar dit heeft hij niet gedaan. De man liegt en ondersteunt de vrouw ook niet op financieel gebied. De vrouw heeft er daarom voor gekozen om alle zorg- en opvoedingstaken op zich te nemen. De man moet eerst een aantal dingen rechtzetten, waaronder zijn excuses aanbieden voor wat hij haar heeft aangedaan, voordat zij bereid is om mee te werken aan de omgang tussen de man en [de minderjarige] , aldus de vrouw.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat zelfs indien al hetgeen de vrouw stelt vast komt te staan, dit niet meebrengt dat er sprake is van zwaarwegende omstandigheden die zich verzetten tegen de onverkorte nakoming van de eerder door de voorzieningenrechter vastgestelde omgangsregeling. De voorzieningenrechter acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij omgang heeft met de man. Dat de man de vrouw in het verleden alleen zou hebben gelaten in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , en dat hij haar financieel niet zou ondersteunen, hetgeen overigens door de man wordt betwist, doet hier niet aan af. De voorzieningenrechter zal de vrouw daarom veroordelen tot nakoming van de eerder vastgestelde omgangsregeling.
4.6.
Omdat gebleken is dat de vrouw de vastgestelde omgangsregeling niet is nagekomen en zij ter zitting heeft gezegd dit nog steeds niet te willen doen, zal de voorzieningenrechter de vrouw (met ingang van heden) een dwangsom opleggen voor iedere keer dat zij de omgangsregeling niet nakomt. De gevorderde dwangsom zal op onderstaande wijze worden beperkt en gemaximeerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de omgangsregeling zoals is bepaald bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 5 juli 2021;
5.2.
veroordeelt de vrouw tot betaling van een dwangsom van € 250 per dag of dagdeel dat zij niet voldoet aan de veroordeling onder 5.1., zulks tot een maximum van € 5.000;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Kleefmann en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Leertouwer op 21 oktober 2021.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.