Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
De rechtbank overweegt dat een beroep niet tijdig beslissen pas kan worden ingediend wanneer twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Alleen wanneer van de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Van een dergelijke omstandigheid is hier niet gebleken. Nu eisers op 1 november 2021 een beroep niet tijdig beslissen hebben ingediend bij de rechtbank en de ingebrekestelling van eisers dateert van 11 november 2021, stelt de rechtbank vast dat niet wordt voldaan aan het vereiste genoemd in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb.
Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Verweerder stelt dat door eisers geen handhavingsverzoek is ingediend, en dat van niet tijdig beslissen op dat verzoek daarom geen sprake kan zijn, zodat ook om die reden het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank laat dit punt buiten bespreking omdat het niet tot een ander oordeel kan leiden.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.