ECLI:NL:RBNHO:2021:11607

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
HAA 21/5313
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing proceskostenvergoeding na intrekking beroep bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder. De eiser had een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van een recreatievilla. Dit verzoek werd door de gemeente afgewezen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Na een aantal besluiten van de gemeente, waaronder de toekenning van een dwangsom, heeft eiser zijn beroep op 19 augustus 2021 ingetrokken. Tegelijkertijd heeft hij verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de gemeente in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, wat ook is gebeurd. De gemeente was bereid de proceskosten te vergoeden, maar stelde voor om de wegingsfactor 'zeer licht' toe te passen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding was om deze wegingsfactor te hanteren en heeft de kosten vastgesteld op € 374,-. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de rechtbank 1 punt heeft toegekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 'licht'.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de gemeente verplicht is om het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter mr. E. Jochem in aanwezigheid van griffier M. van der Elst. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/5313

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2021 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.G. Wemmers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2020 heeft verweerder eisers verzoek om handhavend op te treden, jegens de permanente bewoning van de recreatievilla [adres] te [plaats], [#], door de heer en mevrouw [naam], afgewezen.
Eiser heeft op 19 oktober 2021 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar gericht tegen het besluit van 16 december 2020.
Bij besluit van 26 oktober 2021 heeft verweerder alsnog op het bezwaar beslist. Bij besluit van 8 november 2021 heeft verweerder, met toepassing van artikel 4:18 van de Awb, aan eiser een dwangsom toegekend van €1.442,-
Eiser heeft het beroep bij brief van 19 augustus 2021 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep is verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 24 november 2021 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Verweerder is bereid de proceskosten te vergoeden met de wegingsfactor “zeer licht”.
Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van dat recht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegingen

De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep niet tijdig beslissen van eiser.
Het verzoek wordt als gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-, met een wegingsfactor licht). De rechtbank ziet geen aanleiding om wegingsfactor “zeer licht” te hanteren. Uit vaste en recente rechtspraak blijkt dat de ABRvS in beroepen die alleen zien op het niet tijdig nemen van een besluit een wegingsfactor “licht” hanteert.
De rechtbank wijst onder meer op de uitspraak van 3 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2148).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. Eiser zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.