ECLI:NL:RBNHO:2021:11600

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
C/15/313496 / HA ZA 21-103
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van pensioenaanspraken en alimentatie tussen ex-echtgenoten

In deze zaak vordert de vrouw van haar ex-man betaling van pensioenaanspraken. De vrouw en de man zijn sinds 13 februari 1991 ex-echtgenoten en waren in algehele gemeenschap van goederen getrouwd. De man heeft in het verleden alimentatie aan de vrouw betaald, maar stelt dat hij recht heeft op verrekening van een vordering wegens onverschuldigd betaalde alimentatie. De rechtbank behandelt de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk. De vrouw vordert een verklaring voor recht dat de man de helft van zijn pensioen aan haar moet voldoen en een bedrag van € 2.636,50, plus wettelijke rente. De man betwist de vordering en beroept zich op verrekening van een vordering wegens teveel betaalde alimentatie. De rechtbank oordeelt dat de man een vordering heeft van € 9.804,97 op de vrouw, maar dat deze vordering is verjaard. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw af en verklaart voor recht dat de man zijn vordering kan tegenwerpen aan de vrouw. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/313496 / HA ZA 21-103
Vonnis van 15 september 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.G. Burgers te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
verder te noemen: de man
advocaat mr. E. van Meeteren te Schagen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 februari 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • het vonnis van 28 april 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 19 augustus 2021 van mr. Van Meeteren, met aanvullende producties;
  • de mondelinge behandeling op 30 augustus 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Burgers heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man zijn sinds 13 februari 1991 ex-echtgenoten. Zij waren daarvoor in algehele gemeenschap van goederen getrouwd.
2.2.
Bij beschikking van 17 september 1998 beslist het Gerechtshof Amsterdam dat de verplichting van de man om partneralimentatie te betalen aan de vrouw per 25 maart 1993 is geëindigd.
2.3.
Op 12 november 1998 sommeert de man de vrouw tot betaling binnen 14 dagen van NLG 42.760,00 wegens teveel betaalde alimentatie vanaf 25 maart 1993.
2.4.
De man heeft recht op ouderdomspensioen van het ABP.
2.5.
Op 31 mei 2019 doet het ABP per brief aan de man opgave van het gedeelte van het pensioen waarop de vrouw als ex-echtgenote van de man vanaf de pensioendatum aanspraak kan maken. Volgens deze opgave is dit bedrag € 2.197,04 bruto per jaar (€ 183,09 per maand).
2.6.
De man gaat op 23 november 2019 met pensioen.
2.7.
In september 2020 sommeert de vrouw de man tot betaling van pensioenaanspraken van € 183,09 per maand per datum pensioen. De man betaalt op enig moment € 549,27 aan de vrouw.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert in conventie, samengevat:
verklaring voor recht dat de man gehouden is de helft van het door hem bij het ABP opgebouwde pensioen aan de vrouw te voldoen;
veroordeling van de man tot betaling:
  • over de periode van 19 november 2019 tot 1 februari 2021 een bedrag van € 2.636,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
  • vanaf 1 februari 2021, zolang beide partijen in leven zijn, maandelijks voor de 21e van de maand een bedrag van € 183,09 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata, waarbij deze betalingsverplichting zal worden aangepast aan wijzigingen van het pensioen zoals vastgesteld door het ABP.
3.2.
De vrouw voert als grondslag aan nakoming van de op de man rustende verplichting tot betaling van haar pensioenaanspraak.
3.3.
De man voert verweer. Hij beroept zich op verrekening van een vordering die hij heeft op de vrouw wegens onverschuldigd betaalde alimentatie.
3.4.
De man vordert in reconventie, samengevat:
veroordeling van de vrouw tot betaling van al hetgeen hij onverschuldigd uit hoofde van het delen van zijn pensioenaanspraak heeft betaald;
verklaring voor recht dat de vordering van de man uit hoofde van onverschuldigd betaalde alimentatie niet is verjaard, althans nog kan worden tegengeworpen aan de vrouw.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en die in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
De man betwist niet dat de vrouw een vordering op hem heeft wegens een pensioenuitkering van € 183,09 per maand per 23 november 2019. Het verweer van de man is dat hij de vordering van de vrouw kan verrekenen met de vordering die hij op de vrouw heeft wegens teveel betaalde partneralimentatie in de periode 1993 -1998, te vermeerderen met de wettelijke rente tot heden.
4.3.
De vrouw betwist niet dat in september 1998 een vordering is ontstaan van de man op haar wegens te veel betaalde alimentatie. Haar verweer tegen het beroep op verrekening bestaat uit de volgende elementen:
  • het is niet meer te achterhalen of de vordering nog bestaat en hoe hoog de vordering is,
  • er is sprake van rechtsverwerking omdat de man de zaak destijds op zijn beloop heeft gelaten, de pensioenuitkering voor de vrouw een noodzakelijke aanvulling op haar inkomen is, en omdat de man door betaling van het bedrag van € 549,27 heeft erkend dat hij de vrouw een maandelijkse pensioenuitkering moet betalen.
4.4.
De wet biedt de man in beginsel de mogelijkheid om zijn vordering op de vrouw te verrekenen met de vordering van de vrouw op hem [1] . Dat zijn vordering is verjaard, maakt daarbij niet uit [2] . De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de vrouw tegen het beroep op verrekening niet slaagt, en licht dat hieronder toe.
Vaststelling hoogte vordering van de man op de vrouw
4.5.
Ter zitting heeft de man de hoogte van zijn vordering op de vrouw toegelicht. Die bedroeg oorspronkelijke NLG 42.760,00 en is wegens een in 1998 ontvangen vergoeding van Nationale Nederlanden verminderd tot NLG 21.607,30. Dit blijkt ook uit een door de vrouw als onderdeel van productie 6 overgelegde passage uit een brief van de toenmalige advocaat van de man. De vrouw heeft volstaan met de mededeling dat nooit in rechte is vastgesteld welk bedrag aan de man moet worden terugbetaald en dat mogelijk een deel van de alimentatie aan de gemeente is betaald omdat de vrouw een tijd een bijstandsuitkering heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw daarmee de hoogte van de vordering van de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De vrouw heeft geen concrete feiten aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de vordering van de man geheel of gedeeltelijk teniet is gegaan of hoe hoog de vordering dan wel zou zijn.
4.6.
De man heeft op de vrouw dus een vordering van € 9.804.97 (NLG 21.607,30) wegens onverschuldigd betaalde alimentatie. De vrouw is op 26 november 1998 in verzuim is geraakt (14 dagen na de sommatie van 12 november 1998) met de terugbetaling daarvan. De vrouw is per datum verzuim wettelijke rente verschuldigd.
Verjaring vordering van de man
4.7.
Een vordering uit onverschuldigde betaling verjaart 5 jaar nadat de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden [3] . Voor de man was dat moment op 17 september 1998, de datum van de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam waarin is beslist dat de verplichting van de man om alimentatie te betalen aan de vrouw per 25 maart 1993 is geëindigd. De man heeft de verjaring van zijn vordering niet binnen genoemde periode van 5 jaar gestuit, zodat deze is verjaard. Na verjaring van de vordering resteert slechts een natuurlijke verbintenis [4] .
4.8.
Dit betekent ook dat de wettelijke rente slechts verschuldigd is tot het moment dat de vordering (in hoofdsom) is verjaard. Over een natuurlijke verbintenis kan geen rente worden gevorderd. De conclusie is dat de man een (verjaarde) vordering heeft op de vrouw van € 9.804,97, te vermeerderen met de wettelijke rente van 26 november 1998 tot 17 september 2003.
Geen rechtsverwerking
4.9.
De rechtbank passeert het beroep op rechtsverwerking. Enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. Vereist is daartoe de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. De vrouw heeft hiertoe onvoldoende gesteld. Onvoldoende is in ieder geval de stelling dat de pensioenuitkering een noodzakelijke aanvulling op het inkomen van de vrouw is. Verder ziet de rechtbank niet dat door de gedeeltelijke betaling door de man een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat hij zich niet meer op verrekening zou beroepen.
Conclusie
4.10.
De conclusie is dat het beroep van de man op verrekening slaagt en dat de vordering van de vrouw moet worden afgewezen. De door de man gevorderde verklaring voor recht dat zijn vordering op de vrouw niet is verjaard, wordt afgewezen. Wel zal de rechtbank voor recht verklaren dat hij zijn vordering aan de vrouw kan tegenwerpen. Zoals ter zitting besproken zal de rechtbank daarbij opnemen hoe hoog de vordering is die de man heeft op de vrouw.
Door de man betaalde pensioenuitkering
4.11.
De man vordert in de eerste plaats dat de vrouw veroordeeld wordt tot terugbetaling van het bedrag dat hij wegens pensioenuitkering aan de vrouw heeft betaald. De grondslag die hij hiervoor aanvoert is onverschuldigde betaling.
4.12.
De rechtbank wijst deze vordering af. Er is geen sprake van onverschuldigde betaling. Er bestaat namelijk een verplichting van de man om maandelijks een pensioenuitkering te betalen van € 183,09. Het feit dat de man een mogelijkheid tot verrekening heeft, maakt niet dat de betalingen die hij desondanks doet onverschuldigd zijn.
Proceskosten
4.13.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de kosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat de man een vordering heeft op de vrouw van € 9.804.97, te vermeerderen met de wettelijke rente van 26 november 1998 tot 17 september 2003, en dat deze vordering aan de vrouw kan worden tegengeworpen uit hoofde van verrekening,
5.4.
compenseert de kosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. Straathof en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.

Voetnoten

1.artikel 6:127 BW
2.artikel 6:131 BW
3.artikel 3:309 BW
4.artikel 6:3 BW