ECLI:NL:RBNHO:2021:11535

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
C/15/308083 / FA RK 20-5253 en C/15/313876 / FA RK 21-1150
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om eenhoofdig gezag na ontbinding geregistreerd partnerschap met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap en de daarbij behorende gezagskwesties. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M. Thieme, verzocht om eenhoofdig gezag over de minderjarige kinderen na de ontbinding van het partnerschap. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Esen, voerde verweer tegen dit verzoek. De rechtbank oordeelde dat het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk gezag uitoefenen na ontbinding van een geregistreerd partnerschap, tenzij er een onaanvaardbaar risico is voor de kinderen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de kinderen in een dergelijke situatie verkeerden. Het verzoek van de man om eenhoofdig gezag werd dan ook afgewezen. Daarnaast werd de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man bepaald, en werd er een zorgregeling voorgesteld waarbij partijen zich laten begeleiden door het Jeugdteam. De vrouw werd verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen. De rechtbank hield de beslissing over de verdeling van de gemeenschap aan, zodat partijen hierover in onderling overleg afspraken kunnen maken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/308083 / FA RK 20-5253 en C/15/313876 / FA RK 21-1150
Beschikking d.d. 13 oktober 2021 betreffende de ontbinding van het geregistreerd partnerschap
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. I.M. Thieme, gevestigd te Zaandam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. T. Esen, gevestigd te Zaandam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 22 september 2020;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen op 7 december 2020;
- het verweerschrift van de man op het zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen op 11 februari 2021;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 22 september 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2021.
Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw [achternaam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] .
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.3.
Ontbinding
2.3.1.
De man heeft ontbinding van het geregistreerd partnerschap verzocht. Hij heeft gesteld dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht.
De vrouw heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
2.3.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
2.3.3.
Door de man is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. De man heeft gesteld dat hij niet verwacht dat op dit moment gedegen afspraken tussen partijen tot stand kunnen komen. Nu de man voldoende heeft gemotiveerd dat het voor partijen op dit moment niet mogelijk is om een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de man ontvangen in zijn verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
Tussen partijen staat vast dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht. Het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap is dan ook toewijsbaar.
2.4.
Gezag
2.4.1.
De man heeft verzocht te bepalen dat het gezag over de minderjarigen na ontbinding van het geregistreerd partnerschap alleen aan hem toekomt. Volgens de man kampt de vrouw met zodanige psychische problematiek dat dit aan een gedegen uitvoering van het gezamenlijk gezag in de weg staat.
2.4.2.
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd.
2.4.3.
Ter zitting heeft de advocaat van de man gezegd dat de huidige situatie in positieve zin anders is dan ten tijde van het indienen van het verzoekschrift. Er is een bijeenkomst van de beschermtafel geweest en er zijn afspraken gemaakt. Het bij de beschermtafel besproken traject bij het Jeugdteam is helaas nog niet van de grond gekomen. Het gaat nu volgens de man ook weer wat beter met de vrouw. Het is de bedoeling dat het Jeugdteam ouders gaat begeleiden en dat een ouderschapsplan wordt opgesteld. De man vraagt zich wel af of het Jeugdteam voldoende mogelijkheden heeft om ouders te begeleiden. Er is sprake van heftige psychische problematiek. Mogelijk is de situatie te complex voor het Jeugdteam. De man verzoekt de rechtbank daarom om de beslissing over het gezag aan te houden. Volgens de man is dit nodig om een stok achter de deur te houden voor het geval het traject bij het Jeugdteam niet lukt. In het verleden is mediation tussen partijen ook al eens mislukt.
2.4.4.
De vrouw heeft aangevoerd dat een aanhouding van het verzoek van de man om eenhoofdig gezag met het oog op een eventueel raadsonderzoek geen toegevoegde waarde heeft. Op dit moment is er adequate hulpverlening voor ouders en kinderen. Zo nodig kan het Jeugdteam aan de bel trekken en bijvoorbeeld de Raad vragen een onderzoek te doen. De vrouw erkent dat het in verleden niet allemaal goed gegaan is, maar nu is het anders. Ze wil het graag zo houden. Het Jeugdteam gaat het traject begeleiden, partijen gaan eraan meewerken. De vrouw stelt zich op het standpunt dat het niet in het belang van de kinderen is dat de man met eenhoofdig gezag wordt belast.
2.4.5.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft het standpunt ingenomen dat er in deze situatie geen rol voor de Raad is weggelegd. De Raad is onder de indruk van wat ouders onder deze omstandigheden voor elkaar hebben gekregen. Zij zijn gemotiveerd om er samen uit te komen. Het Jeugdteam kan zelf initiatieven nemen. Wat het gezamenlijk gezag betreft wijst de Raad erop dat de moeder vrijwillige hulp kan accepteren, dat is met de paspoorten ook gelukt. Een onderzoek door de Raad heeft geen meerwaarde nu. Als er in de toekomst moeilijke tijden aanbreken, kan het Jeugdteam ondersteuning bieden.
2.4.6.
Het wettelijk uitgangspunt is dat ouders na ontbinding van een geregistreerd partnerschap het gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Ingevolge artikel 1:253n, tweede lid, BW juncto artikel 1:251a, eerste lid, BW kan de rechter slechts bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De stukken en de verklaringen van betrokkenen ter zitting bevatten geen aanknopingspunt om aan te kunnen nemen dat de kinderen van partijen een risico in voornoemde zin lopen. De rechtbank zal het verzoek van de man betreffende het eenhoofdig gezag afwijzen en het verzoek derhalve ook niet aanhouden.
2.5.
Verblijfplaats
2.5.1.
Subsidiair heeft de man verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem zal zijn. De vrouw heeft zich daartegen niet verweerd.
2.5.2.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet.
2.6.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.6.1.
De man heeft de rechtbank verzocht de Raad te gelasten onderzoek te doen naar de wijze waarop en de frequentie waaronder omgang tussen de vrouw en de kinderen vormgegeven kan worden, waarna de man een standpunt zal innemen over de zorgregeling die tussen de vrouw en de kinderen dient te gelden.
2.6.2.
De vrouw heeft verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen waarbij de vrouw iedere dinsdag uit school tot na het avondeten, en voorts vanaf februari 2021 iedere zondag de kinderen ziet.
2.6.3.
Zoals hierboven is overwogen, is het de intentie van partijen om, onder begeleiding van het Jeugdteam, met elkaar in gesprek te gaan en te komen tot afspraken die in een ouderschapsplan worden vastgelegd. De rechtbank verwacht dat partijen zich gedurende het traject bij het Jeugdteam zullen inspannen om op termijn te komen tot een zorgregeling die zij zelfstandig kunnen uitvoeren. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat een onderzoek door de Raad naar een zorgregeling thans geen toegevoegde waarde heeft. Daarnaast is het verzoek van de vrouw gebaseerd op afspraken welke partijen destijds bij het Jeugdteam hebben gemaakt, welke afspraken inmiddels weer achterhaald zijn. Gelet op de voor partijen complexe en voor de kinderen kwetsbare situatie dienen zij zich bij het totstandkomen van de afspraken over de zorgregeling door het Jeugdteam te laten begeleiden. De rechtbank zal aldus beslissen en de overige verzoeken ter zake de zorgregeling afwijzen.
2.7.
Woning
2.7.1.
De man heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
2.7.2.
De vrouw heeft zich niet verweerd tegen het verzoek als zodanig maar wel verzocht haar een vergoeding voor het gebruik van de woning toe te kennen. Omdat de man alle lasten van de woning volledig betaalt, wil de vrouw voorkomen dat de man in het kader van de verdeling alsnog aanspraak maakt op vergoeding van het deel van de kosten dat hij voor haar heeft betaald.
2.7.3.
Ter zitting heeft de vrouw het verzoek om een gebruiksvergoeding ingetrokken. Partijen hebben afgesproken dat in het kader van de verdeling de overwaarde van de woning verdeeld zal worden en dat er bij de verdeling geen verrekening zal plaatsvinden van de momenteel door de man voor de vrouw voor de woning betaalde lasten.
2.7.4.
De rechtbank zal conform het verzoek van de man beslissen, nu het verzoek haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
2.8.
Onderhoudsbijdrage
2.8.1.
De man heeft verzocht een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 25,00 per maand per kind.
De vrouw heeft zich daartegen niet verweerd.
2.8.2.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
2.9.
Verdeling
Het verzoek van de vrouw betreffende de verdeling van de gemeenschap is slechts toegespitst op de verdeling van de echtelijke woning en de inboedel. Er is geen compleet overzicht van de bestanddelen van de gemeenschap.
Ter zitting is afgesproken dat de beslissing over de verdeling zal worden aangehouden, omdat partijen hierover in onderling overleg tot afspraken willen komen.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen de rechtbank schriftelijk te informeren over de uitkomst van het overleg over de verdeling en de gewenste voortgang van de procedure. Indien partijen wensen dat de rechtbank over resterende geschilpunten een beslissing neemt, dienen zij hun verzoeken hiertoe concreet te formuleren.
Als de termijn van aanhouding verstreken is, zal de zaak in beginsel schriftelijk worden afgedaan.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt uit de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen, aangegaan te [huwelijksplaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
wijst af het verzoek van de man om eenhoofdig gezag;
3.3.
bepaalt de hoofdverblijfplaats van
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
bij de man;
3.4.
bepaalt ter zake de zorgregeling dat partijen zich bij het tot stand komen van de afspraken over de zorgregeling door het Jeugdteam laten begeleiden;
3.5.
wijst ter zake de zorgregeling het meer of anders verzochte af;
3.6.
bepaalt dat de man tegenover de vrouw het recht heeft om in de woning aan het adres [xx] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand, als hij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.7.
bepaalt dat de vrouw € 25,00 per maand per kind dient te betalen aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.8.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling, het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de kinderbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
houdt de beslissing over de verdeling aan tot
30 maart 2022 PRO FORMA.
Verzoekt de advocaten van partijen de rechtbank schriftelijk te berichten omtrent de resultaten van het overleg tussen partijen over de verdeling en de daaraan te verbinden gevolgen.
Bepaalt dat het schriftelijk bericht uiterlijk op 23 maart 2022 door de rechtbank ontvangen dient te zijn.
Wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure;
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.M. Kroon op 13 oktober 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.