ECLI:NL:RBNHO:2021:11526

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
C/15/320034 / JU RK 21-1658
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen en onderzoek naar opvoedperspectief

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 november 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], bij hun vader. De zaak is behandeld door de meervoudige kamer in Alkmaar, waarbij de Gecertificeerde Instelling (GI) het verzoek heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder, die niet in staat lijkt om de nodige hulp te zoeken en haar reflectievermogen niet heeft aangetoond. De rechtbank heeft de GI verzocht om een nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar het opvoedperspectief van de kinderen, waarbij de vragen zijn geformuleerd over waar de kinderen het beste kunnen opgroeien en welke zorgregeling het meest in hun belang is.

De rechtbank heeft de verlenging van de uithuisplaatsing goedgekeurd tot 28 maart 2022, met de overweging dat het in het belang van de kinderen is om de huidige situatie te continueren terwijl het onderzoek van de Raad plaatsvindt. De rechtbank heeft daarbij geen zorgen geconstateerd over de basisverzorging en de emotionele veiligheid van de kinderen bij de vader, maar heeft wel aandacht gevraagd voor de effecten van de echtscheidingsproblematiek op de kinderen. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing en het opvoedbesluit van de GI, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder niet kunnen worden genegeerd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/320034 / JU RK 21-1658
datum uitspraak: 23 november 2021
beschikking van de meervoudige kamer
in de zaak van
De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige 2] ,
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M. van der Weide te Alkmaar,
[de vader], hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. W.J.P. Kweens te Nijmegen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 6 september 2021;
- het verweerschrift van de moeder met (subsidiair) een verzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv, met bijlagen, ingekomen op 28 oktober 2021;
- het bericht met bijlagen van de GI, houdende een opvoedbesluit, ingekomen op 18 november 2021;
- het bericht van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen op 19 november 2021;
- het aanvullende verweerschrift van de moeder, ingekomen op 22 november 2021;
- het verweer van de vader tegen het verzoek van de moeder, ingekomen op 22 november 2021;
- het geactualiseerde plan van aanpak van de GI, ingekomen op 23 november 2021.
Op 23 november 2021 heeft de meervoudige kamer de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [vertegenwoordiger van de GI] , jeugdzorgwerker, namens de GI,
  • de moeder bijgestaan door mr. M. van der Weide,
  • de vader bijgestaan door mr. W.J.P. Kweens.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] (hierna tezamen: de kinderen) zijn uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader geboren.
2.2.
De moeder heeft uit eerdere relaties twee zoons, [zoon 1] (hierna: [zoon 1] ), geboren op [geboortedatum] , en [zoon 2] (hierna: [zoon 2] ), geboren op [geboortedatum] . [zoon 2] woont bij de moeder.
2.3.
[de minderjarige 1] is vóór haar geboorte door de vader erkend.
Bij beschikking van 5 december 2018 heeft de rechtbank aan de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige 2] . Deze beschikking is door het gerechtshof Amsterdam bekrachtigd bij beschikking van 17 november 2020. De vader heeft [de minderjarige 2] erkend op 23 april 2021.
2.4.
Bij beschikking van 16 september 2020 van deze rechtbank zijn de vader en de moeder samen met het gezag over [de minderjarige 1] belast. Bij beschikking van 24 augustus 2021 van het gerechtshof Amsterdam zijn de moeder en de vader gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige 2] belast.
2.5.
Bij beschikking van 28 maart 2019 van de kinderrechter van deze rechtbank zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien steeds is verlengd en thans nog voortduurt tot 28 maart 2022.
2.6.
Bij beschikking van 15 maart 2021 van de kinderrechter van deze rechtbank is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader verleend tot 8 mei 2021. De kinderrechter heeft deze machtiging bij beschikking van 3 mei 2021 verlengd tot 8 november 2021.
2.7.
Bij beschikking van 2 november 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam de voornoemde beschikking van de kinderrechter van 3 mei 2021 bekrachtigd.
2.8.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 2 november 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] bij de vader verlengd tot 7 december 2021. Het meer verzochte is aangehouden tot de zitting van de meervoudige kamer op 23 november 2021.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling. Nu ligt nog ter beoordeling aan de rechtbank voor het verzoek om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de periode vanaf 7 december 2021 tot 28 maart 2022.
3.2.
De GI heeft – samengevat – het volgende gesteld. De ernstige zorgen over de acute veiligheid van de kinderen, de zorgen vanuit verschillende bronnen met betrekking tot de emotieregulatie van moeder, het ontbreken van zicht op de opvoedsituatie bij moeder, het feit dat hulpverlening niet van de grond kwam en de GI niet in contact kon komen met moeder lagen ten grondslag aan het verzoek tot de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing.
3.3.
Vanaf de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader is direct opvoedondersteuning bij de vader ingezet. Waargenomen is dat de basisverzorging en -opvoeding van de kinderen bij de vader voldoende is. Van fysieke of emotionele onveiligheid is geen sprake. Gedurende de uithuisplaatsing zijn er zorgen ontstaan over de echtscheidingsproblematiek van de ouders waar de kinderen mee worden belast.
De kinderen blijven opvallende uitspraken doen over de omgang en de vader lijkt de kinderen niet zijn emotionele toestemming te (kunnen) geven om van de moeder te houden en haar een plek te gunnen in hun leven. Dit is echter in de thuissituatie bij de moeder ook omgekeerd het geval. Het verschil is dat de GI hierover met de vader in gesprek kan gaan en met de moeder niet. Op verzoek van de GI heeft de vader hier gesprekken over met een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige (SPV). Tijdens de opvoedondersteuning en de begeleide omgang is nog geen verandering waargenomen in het gedrag van de vader.
3.4.
Uit het psychologisch onderzoek dat [naam] eind oktober 2021 heeft afgerond, blijkt het volgende. Er zijn geen angst- of traumaklachten waargenomen bij [de minderjarige 1] gedurende het onderzoek. De hypothese van [naam] is dat [de minderjarige 1] verhalen verzint om te voorzien in haar behoefte om gezien te worden door haar moeder. De complexe echtscheidingsproblematiek lijkt hierbij van invloed te zijn. Over de authenticiteit en betrouwbaarheid van de uitspraken die [de minderjarige 2] bij haar heeft gedaan twijfelt [naam] niet. Het gedrag van [de minderjarige 2] (het bij haar buik grijpen en ineen duiken) dat zij laat zien, komt overeen met hetgeen zij beschrijft. [de minderjarige 2] kan hierbij tot in detail vertellen (over het rode toetsenbord dat door moeder kapot wordt geslagen op het hoofd van [zoon 2] ). In tegenstelling tot [de minderjarige 1] blijft [de minderjarige 2] consistent in haar verhaal. Zo geeft zij bij zowel de jeugdbeschermer als op school aan dat de moeder en [zoon 2] elkaar slaan, zoals zij ook had aangegeven bij [naam] . Ook laat [de minderjarige 2] bij de peuterschool weten dat ouders in het verleden ruzie hadden, waarbij de moeder een shirt van de vader kapot heeft gemaakt. Opvallend is dat [de minderjarige 2] haar verhaal ongeremd vertelt, ook bij personen die zij niet kent. Hoewel de verhalen van [de minderjarige 1] in twijfel worden getrokken doordat de invloed van de vader wordt herkend in de verhalen, bestaat de kans dat enkele belevingen van [de minderjarige 1] wel kloppen en de waarheid in het midden ligt. Uit onderzoek van [naam] blijkt ten slotte dat de complexe echtscheidingsproblematiek de situatie en uitspraken van [de minderjarige 1] verwarrend maken. Volgens [naam] zijn de kinderen veerkrachtig. Dit lijkt voldoende om in de situatie bij moeder om te gaan met spanningen als deze zich voordoen.
3.5.
De moeder lijkt tijdens de omgang, met uitzondering van de echtscheidingsproblematiek waar zij de kinderen zo nu en dan mee belast, aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. De zorgen van de GI over de emotieregulatie van moeder en haar reflectievermogen zijn echter blijven bestaan. Tijdens de evaluaties van de omgang merken zowel [naam] , [naam] van Koel & Co als de GI dat het zeer lastig tot onmogelijk is om met moeder in gesprek te gaan over de zorgen en actuele ontwikkelingen. Moeder blijft herhalen wat anderen fout doen en is niet in staat om naar haar eigen gedrag te kijken. Zij blijft vaak doorpraten waardoor hulpverlening en de GI niet aan het woord kunnen komen. Ook lijkt het er enkele keren op dat zij niet begrijpt wat er gezegd wordt. Zij stelt dan een vraag over iets dat al enkele keren is uitgelegd. Het komt ook voor dat de moeder een evaluatie afzegt of dat zij vroegtijdig weggaat. De moeder heeft in de afgelopen zeven maanden niet voldaan aan de voorwaarden die de GI heeft gesteld.
De moeder heeft geen hulpverlening gezocht om haar te ondersteunen in het (h)erkennen en bespreekbaar maken van de zorgen en te onderzoeken in hoeverre zij hier leerbaar in is. De GI heeft meerdere malen de diensten van de SPV aangeboden. Op 29 oktober 2021 heeft de GI de moeder een laatste kans gegeven om een omslag te laten zien in haar motivatie en voor 5 november 2021 een afspraak te maken met hulpverlening om aan de voorwaarden te werken. De moeder heeft gezegd dat zij zich tot haar huisarts heeft gewend, maar wilde de GI niet vertellen naar welke vorm van hulpverlening zij is doorverwezen. Ook niet nadat de GI de moeder duidelijk heeft gemaakt dat de GI haar de opdracht heeft gegeven om hulpverlening aan te gaan, omdat de GI graag geïnformeerd wil worden over haar reflectievermogen en leerbaarheid. Nu de moeder zich niet aan de afspraak heeft gehouden en de GI geen omslag in haar motivatie ziet, heeft de GI besloten om niet meer te werken aan terugplaatsing bij de moeder. Volgens de GI blijven de onderliggende risicofactoren bestaan, waardoor de kans bestaat dat de zorgen, met name dat de kinderen getuige of slachtoffer zijn van verbaal en/of fysiek geweld en de gebrekkige emotieregulatie van de moeder, opnieuw terugkomen. De verwachting is niet dat dit binnen een aanvaarbare termijn zal veranderen. De opvoedsituatie is volgens de GI wel voldoende voor omgang. Onderzocht wordt welke vorm van omgang passend is. De GI heeft een aantal voorwaarden opgesteld om tot een uitbreiding van de omgang te komen. Als er duidelijkheid is over een zorgregeling, dan kunnen de ouders worden aangemeld voor solo parallel ouderschap, aldus de GI.

4.De standpunten van de belanghebbenden

4.1.
De moeder voert verweer. Primair voert zij aan dat er onvoldoende gronden zijn om de kinderen uithuisgeplaatst te laten blijven bij de vader. Subsidiair verzoekt zij om een deskundigenonderzoek te gelasten op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.2.
De moeder heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. De moeder verzet zich tegen het opvoedbesluit dat door de GI is genomen. Het is onduidelijk hoe dit opvoedbesluit tot stand is gekomen. Volgens de moeder is in ieder geval niet voldaan aan de voorwaarden die noodzakelijk zijn om tot een opvoedbesluit te komen. De kinderen dreigen de dupe te worden van het feit dat er geen gedegen en onafhankelijk onderzoek is gedaan naar hun perspectief, er niet aan waarheidsvinding wordt gedaan en er niet wordt gekeken welke eindsituatie het meest in het belang van de kinderen is. Volgens de moeder is onvoldoende onderzocht wat ervoor nodig is om de kinderen bij haar terug te laten keren. Niet is uiteengezet welke beschermende factoren en risicofactoren van invloed zijn op de beslissing over de terugplaatsing. De beschermende factoren bij de moeder zijn niet meegewogen. Verder is buiten beschouwing gelaten dat er toenemende zorgen in de opvoedsituatie bij de vader zijn. De moeder is van mening dat er een opvoedbesluit is genomen dat past bij de eigen overtuiging van de huidige jeugdzorgwerker die het afgelopen jaar niet heeft ingezet op terugplaatsing. De GI grijpt terug op dezelfde argumenten die meerdere malen door de moeder zijn weerlegd. Het is juist dat de moeder een andere visie heeft op de onderwerpen emotieregulatie en zelfreflectie, onder meer omdat er -anders dan de GI veronderstelt- geen sprake is geweest van huiselijk geweld in de thuissituatie bij de moeder. Volgens de moeder zou het goed zijn als de huidige jeugdzorgwerker wordt vervangen.
Ten aanzien van de opdracht van de GI aan de moeder om hulpverlening aan te gaan, deelt de moeder het volgende mee. De moeder heeft een doorverwijzing van de huisarts ontvangen. Zij wil de hulpverlening graag neutraal starten, dus zonder inmenging van de GI, zodat de hulpverlener objectief kan bepalen wat de moeder nodig heeft. De moeder betwist overigens dat zij de kinderen niet kan bieden wat zij nodig hebben en verwijst daarbij naar de meest recente omgangsverslagen van Koel & Co. De moeder maakt zich zorgen om de kinderen in de thuissituatie bij de vader. De GI signaleert dat de vader de kinderen belast met echtscheidingsproblematiek en dat de kinderen knel zitten. Deze zorgen zijn na de gesprekken van de vader met de SPV niet afgenomen. Het door de GI genomen opvoedbesluit is gelet hierop onbegrijpelijk. Volgens de moeder vormen de conclusies uit het onderzoek van [naam] evenmin een deugdelijke onderbouwing voor het opvoedbesluit dat de GI heeft genomen.
4.3.
De vader steunt het verzoek van de GI en vraagt om het verzoek van de moeder af te wijzen.
4.4.
De vader heeft - samengevat - aangevoerd dat hij de beslissing omtrent het perspectief verdrietig vindt voor de moeder en de kinderen, maar dat hij blij is dat er duidelijkheid is gekomen. Vanaf maart 2018, het moment waarop de relatie van de ouders is verbroken, was het leven van de ouders en de kinderen zeer turbulent. De vader heeft meerdere procedures moeten voeren om deel te kunnen blijven uitmaken van het leven van de kinderen. In deze procedures is de vader veelvuldig gediskwalificeerd en ten onrechte beschuldigd door de moeder. Tijdens de ondertoezichtstelling zijn er veel instanties betrokken geweest bij de ouders en de kinderen. Desondanks was een uithuisplaatsing niet af te wenden. De wijze waarop de moeder met de vader omging heeft zijn sporen nagelaten. De vader weet ook hoe de moeder omging met de vaders van haar zonen en hij is ermee bekend dat er huiselijk geweld heeft plaatsgevonden tussen de moeder en haar oudste zoon [zoon 1] . De vader wil de kinderen niet belasten met zijn angsten en wantrouwen richting de moeder. De vader neemt de adviezen van de GI daarom ter harte. Dat betekent echter niet dat hij zich in de door de GI beschreven situaties herkent. Zo zijn de beschuldigingen dat [de minderjarige 2] niet van hem naar [zoon 2] mocht zwaaien en dat de kinderen geen spullen die zij van de moeder hebben gekregen, bij hem thuis mogen hebben, onterecht. De vader loopt hierdoor op eieren en hij voelt zich onzeker over wat komen gaat. Volgens de vader hebben de kinderen behoefte aan rust zodat zij zich op een gezonde manier kunnen ontwikkelen. Het opvoedbesluit van de GI is zorgvuldig na nauwe samenwerking tussen de GI, Koel & Co en Eigenwijzer tot stand gekomen. Het is volgens de vader niet in het belang van de kinderen om nog een deskundige te benoemen. De aanvaardbare termijn is voor de kinderen verstreken en het belang van de kinderen om duidelijkheid te krijgen dient zwaarder te wegen dan het belang van de moeder bij een deskundigenonderzoek.

5.De beoordeling

5.1.
Ten aanzien van het door de GI genomen opvoedbesluit deelt de rechtbank het volgende mee. Dit besluit is een interne beslissing van de GI die formeel niet ter toetsing voorligt aan de rechtbank. Gelet op het verzoek van de moeder op grond van artikel 810a lid 2 Rv ligt dit besluit toch indirect ter toetsing voor aan de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank staat het perspectief van de kinderen op basis van de door de GI verstrekte informatie niet zonder meer vast. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de omgang tussen de moeder en de kinderen goed verloopt. De moeder is sensitief en responsief tijdens de omgang. Daarnaast zijn er zorgen ontstaan over de thuissituatie bij de vader. Zoals hierboven reeds is weergegeven zijn er geen zorgen over de basiszorg bij vader thuis, maar wel over de effecten die de angsten van de vader kunnen hebben op de kinderen. De rechtbank begrijpt dat de vader de kinderen niet bewust belast met de echtscheidingsproblematiek, maar het is duidelijk dat dit wel gebeurt. Met de moeder is de rechtbank van oordeel dat de GI onvoldoende tot uitdrukking heeft gebracht in hoeverre de mogelijke effecten van het gedrag van vader op de kinderen zijn meegewogen bij het opvoedbesluit en welke andere beschermende factoren en risicofactoren bij het besluit zijn meegewogen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er nader onderzoek dient te worden verricht en dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) daarvoor de meest aangewezen instantie is.
5.2.
Het onderzoek van de Raad moet gaan over de volgende vragen:
  • Waar kunnen de kinderen het beste opgroeien?
  • Welke zorgregeling met de andere ouder is het meest in het belang van de kinderen?
  • Welke hulpverlening voor de ouders en/of de kinderen is noodzakelijk?
De rechtbank verzoekt de Raad om de resultaten van dit onderzoek voor 1 maart 2022 aan de rechtbank te doen toekomen.
5.3.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Naar het oordeel van de rechtbank is het immers in het belang van de kinderen om gedurende het onderzoek van de Raad naar het perspectief van de kinderen de rust te bewaren en dus om de huidige situatie te continueren. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat er geen zorgen zijn over de basisverzorging en de fysieke of emotionele veiligheid van de kinderen bij de vader thuis. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ook voor de periode vanaf 7 december 2021 tot 28 maart 2022 toewijst.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
bij de vader, tot 28 maart 2022;
6.2.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de hierboven onder 5.2 vermelde vragen en de rechtbank ter zake te adviseren
voor 1 maart 2022;
6.3
verklaart deze beslissing zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beslissing is gegeven door mr. L. van Dijk, voorzitter, mr. W.P. van der Haak en mr. R.M. van Diepen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Lengyel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld en ondertekend op 10 december 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam