ECLI:NL:RBNHO:2021:11494

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
15/130598-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het dealen in cocaïne en het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne

Op 14 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het dealen in cocaïne en het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne. De verdachte heeft in de periode van 5 juli 2020 tot en met 8 juni 2021 op aanzienlijke schaal gehandeld in cocaïne. Hij heeft anderen aangestuurd om drugs te bezorgen en was bereikbaar via een dealertelefoon voor bestellingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een brede kring van gebruikers in de regio West-Friesland van cocaïne heeft voorzien, wat heeft geleid tot ernstige gevolgen voor de volksgezondheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn mogelijk beneden gemiddelde intelligentie, wat heeft geleid tot een lagere straf dan door de officier van justitie was gevorderd. De verdachte is schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, meermalen gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/130598-21 (P)
Uitspraakdatum: 14 december 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. van der Plas en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2020 tot en met 8 juni 2021 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec en/of Enkhuizen en/of Midwoud, gemeente Medemblik en/of Hoogkarspel, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
hij op of omstreeks 8 juni 2021 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, in elk geval in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,7 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte gedurende de gehele onder feit 1 ten laste gelegde periode heeft gehandeld in cocaïne.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat zich in het dossier geen bewijs bevindt voor de gehele ten laste gelegde periode waarin de verdachte zou hebben gehandeld in cocaïne. Bij de bewezenverklaring moet worden uitgegaan van een periode van 1 november 2020 tot en met 8 juni 2021.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal de rechtbank ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave (in de bijlage bij dit vonnis) van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring is gekomen.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging feit 1
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij vanaf (eind) november 2020 heeft gedeald in cocaïne. De verdachte ontkent zich vóór november 2020 met de handel in verdovende middelen te hebben bezig gehouden. De raadsman heeft bepleit dat het begin van de pleegperiode daarom op 1 november 2020 moet worden gesteld.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat in de telefoon van de verdachte (een iPhone 6S) sms-berichten zijn aangetroffen die duiden op de verkoop van verdovende middelen voorafgaand aan november 2020. Onder meer in de periode van 21 mei tot en met 12 juni 2020 zijn naar een behoorlijk klantenbestand sms-berichten verzonden die duiden op de verkoop van een nieuwe voorraad van – zo begrijpt de rechtbank – pure of versneden cocaïne.
Voorts is op de telefoon van de verdachte een notitie aangetroffen, die op 5 juli 2020 is aangemaakt en voor het laatst is bijgewerkt op 8 juni 2021, de dag van aanhouding van de verdachte. De notitie betreft een zogeheten ‘poflijst’, waarin de verdachte bijhield welke geldbedragen drugsklanten hem nog verschuldigd waren. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de notitie uitsluitend gebruikt is als poflijst. Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat de notitie sinds de aanmaakdatum geen andere inhoud heeft gekend dan een poflijst en dat de verdachte kennelijk vanaf 5 juli 2020 een drugsadministratie heeft bijgehouden.
In het dossier bevinden zich tevens de verklaringen van afnemers [getuige 1] en [getuige 2], die beiden – na kort persoonlijk contact met de verdachte – zijn aangehouden op 8 juni 2021. Getuige [getuige 1] heeft toen verklaard dat hij al meer dan een jaar cocaïne koopt bij – zo begrijpt de rechtbank – de dealer bij wie hij kort vóór zijn aanhouding drugs heeft gekocht. Getuige [getuige 2] heeft op 8 juni 2021 verklaard dat hij nu ongeveer een jaar cocaïne gebruikt, deze altijd koopt bij iemand die zichzelf [naam] noemt en die de drugs vervolgens komt brengen. Als de politie hem een foto van de verdachte toont, herkent [getuige 2] de verdachte direct als de jongen die bij hem in de straat woont en de drugs na bestelling komt afleveren.
Op grond van de hiervoor weergegeven bevindingen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de gehele ten laste gelegde periode, van 5 juli 2020 tot en met 8 juli 2021, heeft gedeald in cocaïne.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 5 juli 2020 tot en met 8 juni 2021 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, Enkhuizen en Midwoud, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een of meer anderen (dit laatste vanaf 8 januari 2021), meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
Feit 2
hij op 8 juni 2021 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,7 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feiten 1 en 2
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de bij de verdachte in beslag genomen goederen verbeurd dienen te worden verklaard.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het onvoorwaardelijke gedeelte van een gevangenisstraf te beperken tot de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zou een voorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal negen maanden en een forse taakstraf kunnen worden opgelegd. Vrijheidsbeneming zal de positieve ontwikkeling die de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft doorgemaakt en het toekomstperspectief dat hij nu aan het opbouwen is, doorkruisen. Gezien zijn jeugdige leeftijd verdient de verdachte een laatste kans.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft in de periode van 5 juli 2020 tot en met 8 juni 2021 op aanzienlijke schaal gehandeld in cocaïne. Daarbij heeft de verdachte vanaf 8 januari 2021 één, en later twee anderen aangestuurd die voor hem drugs bezorgden. De verdachte was op een dealertelefoon bereikbaar waar bestellingen voor cocaïne konden worden geplaatst. Vervolgens werd een tijd en plaats afgesproken en werd de cocaïne door de verdachte of één van zijn mededaders afgeleverd. Dagelijks vonden meerdere afleveringen plaats. Door aldus te handelen heeft de verdachte een brede kring van gebruikers in de regio West-Friesland van cocaïne voorzien. Daarnaast heeft de verdachte een hoeveelheid cocaïne aanwezig gehad. De verdachte kan daarmee medeverantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Cocaïne levert een groot gevaar op voor de volksgezondheid, nu dit middel sterk verslavend werkt en kan zorgen voor ernstige lichamelijke en psychische klachten bij de gebruikers daarvan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit en steeds grover geweld waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Deze nadelige effecten zijn ook de reden dat op het dealen van harddrugs forse straffen zijn gesteld. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich kennelijk niets heeft aangetrokken van de gevolgen van zijn handelen en alleen oog heeft gehad voor zijn eigen financiële gewin. Hij is ook niet uit eigen beweging gestopt met dealen. Nadat hij in november 2020 is aangehouden in de auto van zijn moeder waarin drugs werden aangetroffen, is hij verder gegaan met zijn handel en heeft hij die zelfs uitgebreid met twee bezorgers. Eerst de aanhouding op 8 juni 2021 en de daarop volgende hechtenis heeft ertoe geleid dat hij is gestopt met zijn handel.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Vertrekpunt van straftoemeting
Omdat er sprake is van eendaadse samenloop, neemt de rechtbank één strafbepaling als uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de straf. Als uitgangspunt geldt het dealen van harddrugs. De rechtbank heeft acht geslagen op de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het dealen van harddrugs, met enige regelmaat, gedurende een periode tussen de zes en twaalf maanden geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Dit uitgangspunt gaat uit van een alleen handelende dader.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 15 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor Opiumwetfeiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 3 september 2021, opgesteld door [reclasseringswerker 1], en van het e-mailbericht van 29 november 2021 van [reclasseringswerker 2] beiden als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
De reclassering schat het recidiverisico als hoog in. Als risicofactoren worden aangemerkt dat de verdachte geen structurele dagbesteding heeft in de vorm van werk of een opleiding, geen inkomen heeft, frequent harddrugs gebruikt(e) en een negatief sociaal netwerk heeft. Mogelijk is er sprake van een beneden gemiddelde intelligentie. De reclassering sluit niet uit dat de verdachte beïnvloedbaar is. Gedurende het schorsingstoezicht is gebleken dat de verdachte begeleiding en motivatie nodig heeft om tot daden te (kunnen) komen. De verdachte heeft zich verder goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het deelnemen aan een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden en het meewerken aan het vinden van een zinvolle dagbesteding.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Een straf opleggen waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zoals door de raadsman is verzocht, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de feiten. Gezien de langere duur van de periode waarin en de intensiteit waarmee de verdachte heeft gedeald in harddrugs, dient een sterk signaal richting de verdachte en de samenleving te worden afgegeven dat dergelijk handelen onacceptabel is. De rechtbank ziet evenwel in de jeugdige leeftijd van de verdachte en de bij hem gesignaleerde mogelijk beneden gemiddelde intelligentie, waardoor de verdachte mogelijk ook meer dan gemiddeld beïnvloedbaar is, aanleiding om ten voordele van de verdachte af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht bij de reclassering, het deelnemen aan een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden en het meewerken aan het vinden van een zinvolle dagbesteding, zodat de verdachte kan leren in het vervolg betere keuzes te maken en de kans op herhaling kan worden ingeperkt.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
1. STK GSM (1268430);
2. 80 EUR (IBG 08-06-2021);
3. 1 STK Jas (1268485);
4. 1 STK Simkaart van zaktelefoon (1268492),
dienen te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de voorwerpen aan de verdachte toebehoren of dat de verdachte de voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en dat die voorwerpen door middel van het bewezenverklaarde feit zijn verkregen (ten aanzien van het goed onder 2) respectievelijk dat de bewezenverklaarde feiten met behulp van die voorwerpen zijn begaan (ten aanzien van de goederen onder 1, 3 en 4).

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 55, 63 van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- zich op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij Reclassering Nederland, gevestigd te Drechterwaard 102, 1824 DX Alkmaar, zo vaak en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- ( actief) zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een Cognitieve Vaardigheids (CoVa)-training, aangeboden door een door de reclassering te bepalen instelling. De verdachte dient zich te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens die instelling aan hem worden gegeven;
- zal meewerken aan het zoeken naar en het vinden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk of een opleiding.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Verklaart verbeurd:
1. STK GSM (1268430);
2. 80 EUR (IBG 08-06-2021);
3. 1 STK Jas (1268485);
4. 1 STK Simkaart van zaktelefoon (1268492).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mrs. I.A.M. Tel en H.E. van Harten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 december 2021.
mrs. Tel, Rogmans en Rietdijk zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.