ECLI:NL:RBNHO:2021:11493

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
15/061845-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontuchtige handelingen met een minderjarige jongen door een maatschappelijk werker

Op 14 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een vijftienjarige jongen. De verdachte, die als maatschappelijk werker was aangesteld voor de vader van het slachtoffer, heeft meermalen seksuele handelingen verricht die in strijd zijn met de sociaal-ethische normen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn rol als hulpverlener op grove wijze heeft misbruikt en dat zijn handelingen, die geen enkele medische noodzaak hadden, van seksuele aard waren. De verdachte heeft onder andere een klysma rectaal bij het slachtoffer ingebracht, zijn geslachtsdelen aangeraakt en seksuele voorlichting gegeven op een ongepaste manier. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €2.000,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/061845-21 (P)
Uitspraakdatum: 14 december 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 28 juni 2020, op verschillende tijdstippen te Alkmaar, althans in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]), die toen de leeftijd van twaalf jaren , maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, één of meermalen handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte, telkens, meermalen althans eenmaal:
- zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 28 juni 2020, op verschillende tijdstippen te Alkmaar, althans in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]) die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, één of meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, telkens bestaande uit het één of meermalen
- aanraken van de ballen en/of penis van die [slachtoffer] en/of
- aftrekken van de penis van die [slachtoffer].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de door de verdachte gepleegde handelingen niet seksueel van aard noch in strijd met de sociaal-ethische norm zijn en dat enige seksuele intentie bij de verdachte ontbrak. Voorts heeft het aftrekken van de aangever volgens de verdachte nooit plaatsgevonden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 en 2 is ten laste gelegd en overweegt daartoe als volgt.
Betrouwbaarheid van de aangifte
De rechtbank stelt voorop dat aangever in zijn aangifte – die vooraf is gegaan door een ‘informatief gesprek zeden’ waarin nagenoeg gelijkluidend is verklaard – authentiek, concreet en gedetailleerd heeft verklaard over de handelingen die de verdachte bij hem heeft gepleegd en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat zich in het dossier geen enkel aanknopingspunt bevindt dat aangever zijn verklaringen valselijk zou hebben afgelegd of dat deze anderszins niet juist zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangever als geloofwaardig en betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en tot uitgangspunt kunnen worden genomen in de onderliggende zaak.
Juridisch kader bewijsminimumregel
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling ziet op de tenlastelegging in haar geheel en niet op ieder los onderdeel daarvan. Niet vereist is dat het bedoelde steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen als zodanig, maar het moet daaraan wel voldoende concrete steun bieden. Er mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van de aangever en het overige bewijsmateriaal.
Ontuchtig karakter van het handelen en steunbewijs
De verklaring van de aangever
Aangever heeft – kort gezegd – verklaard dat de verdachte meermaals rectaal een klysma bij hem heeft ingebracht, waarbij de verdachte zijn penis, ballen, billen en anus heeft aangeraakt en zijn, verdachtes, vinger in zijn anus heeft geduwd. Daarnaast heeft de verdachte twee nachten bij aangever op de slaapkamer geslapen in verband met de darmverstopping van aangever, waarbij de verdachte zich geheel heeft ontkleed. De verdachte heeft aangever meermaals gevraagd of hij zich al aftrok en hij heeft uitgelegd wat aftrekken precies inhield. Verder heeft de verdachte aangever onderzocht op nierstenen, waarbij de verdachte hem insmeerde met zalf, hem aanraakte aan de binnenkant van zijn benen en zijn penis vastpakte en hem begon af te trekken. Tijdens het opmeten van de lengte van aangevers benen heeft de verdachte de ballen van aangever aangeraakt. Tot slot heeft de verdachte in de auto een seksfilmpje aan aangever laten zien.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting en tijdens het verhoor bij de politie erkend dat hij vijfmaal rectaal een klysma heeft ingebracht bij aangever en dat hij de penis, ballen, billen en anus van aangever heeft ingesmeerd met handalcohol. Dit zou hij op advies van de apotheker hebben gedaan, ter bescherming tegen het coronavirus. De verdachte heeft verklaard dat hij, met uitzondering van de eerste keer, daarbij telkens zijn vinger in de anus van aangever heeft gebracht om deze in te vetten met vaseline en ruimte te maken voor het klysma. De verdachte heeft bevestigd dat hij twee nachten naakt op de slaapkamer van aangever heeft geslapen, omdat hij zich zorgen maakte over de medische toestand van aangever. Verder heeft hij verklaard dat hij in het kader van onderzoek naar mogelijke groeiproblemen bij aangever, verschillende lichaamsdelen, waaronder de benen, van aangever heeft opgemeten. Hij ontkent daarbij de ballen van aangever te hebben aangeraakt. De verdachte heeft ook verklaard tijdens een onderzoek naar nierstenen de (onder)rug van aangever te hebben gemasseerd, aan de liesstreek te hebben gevoeld en de penis van aangever te hebben aangeraakt om te kijken of deze ontstoken was. De verdachte erkent met aangever te hebben gesproken over aftrekken en hem de technieken van het aftrekken te hebben voorgehouden om hem te helpen bij zijn schoolwerk. In dat kader zou hij aangever in de auto ook een filmpje over seksuele voorlichting hebben laten zien. De verdachte heeft ontkend dat hij de penis van aangever heeft afgetrokken.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte heeft bekend dat hij een deel van de in de tenlastelegging genoemde handelingen feitelijk heeft gepleegd, namelijk het brengen van de vinger in de anus van aangever en het aanraken van de ballen en penis van aangever. Deze handelingen acht de rechtbank daarmee vaststaan. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de bewezen handelingen als ontuchtig moeten worden aangemerkt.
Van een ontuchtige handeling als bedoeld in de wet is sprake indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de thans geldende sociaal-ethische norm. Indien niet gelijk uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling duidelijk naar voren komt dat deze een seksueel karakter draagt, komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de verhouding tussen de betrokkenen en de context waarbinnen de handeling zich voltrok. De wijze van aanraking en het lichaamsdeel dat is aangeraakt kunnen daarbij relevant zijn. Niet doorslaggevend is evenwel of de dader met de handeling zélf ontuchtige bedoelingen had.
Handelingen niet met medische intentie verricht
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij uitsluitend uit medische overwegingen en naar instructies van de apotheker handelde, volstrekt ongeloofwaardig. Het, in verband met het inbrengen van een klysma, insmeren van de ballen, penis en anus met handalcohol, welke laatste handeling volgens verdachte’s verklaring ter zitting leidde tot een enorme schreeuw van de aangever, acht de rechtbank onnavolgbaar. Het desinfecteren van de geslachtsdelen komt ook niet voor in de bijsluiter van het betreffende merk Microlax (aangehecht aan het requisitoir). Niet valt in te zien hoe het desinfecteren van de ballen, penis en anus zou kunnen bijdragen aan het voorkomen van een besmetting met het coronavirus. Dit geldt te meer nu de verdachte, naar hij heeft verklaard, bij het inbrengen van deze klysma’s niet eens handschoenen droeg. Los daarvan is niet begrijpelijk waarom aangever – een vijftienjarige puber – niet zélf zijn geslachtsdelen had kunnen desinfecteren maar dat de verdachte dit voor hem moest doen. Dat het noodzakelijk zou zijn om de vinger in de anus te brengen alvorens het klysma kon worden ingebracht, valt evenmin in te zien nu het veeleer voor de hand ligt om dan de spuit van de Microlax in te vetten in plaats van de anus, via de vinger van de verdachte.
De verdachte was, blijkens zijn verklaring, aangesteld als maatschappelijk werker van de vader van aangever, een statushouder afkomstig uit Syrië. De taken van de verdachte als hulpverlener lagen op het gebied van arbeidsbemiddeling en integratie van de vader. Na beëindiging van zijn contract met de betrokken organisatie in januari 2020 heeft de verdachte zijn werkzaamheden in het gezin onbetaald voortgezet.
De verdachte, die volgens zijn verklaring geen enkele medische achtergrond heeft, heeft vijfmaal een klysma rectaal bij aangever ingebracht, de ballen en penis ingesmeerd met handalcohol en meermalen zijn vinger in de anus gebracht. De verdachte heeft twee nachten geheel naakt op de slaapkamer van aangever geslapen zonder overtuigende verklaring daarvoor. Naar eigen inzichten heeft de verdachte handelingen bij aangever verricht in verband met zogenaamde medische problemen. Zo heeft hij aangever opgemeten in verband met veronderstelde groeiproblemen, hem op de blote huid gemasseerd, hem bij de liesstreek aangeraakt in verband met vermoede nierstenen en de penis aangeraakt om te controleren op een ontsteking. De verdachte heeft, volgens de verklaring van aangever, ongevraagd gevraagd of aangever zich wel eens aftrok en hem de technieken van het aftrekken uitgelegd. Tot slot heeft de verdachte aangever in het kader van diens seksuele voorlichting ongevraagd geconfronteerd met een filmpje.
Niet valt in te zien wat deze handelingen van doen hebben met de taak die de verdachte had als hulpverlener van de vader van de aangever.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte de grenzen van die taak op diverse vlakken ver heeft overschreden. De manier waarop de verdachte zich intensief en vergaand grensoverschrijdend buiten aanwezigheid van de ouders met aangever heeft bemoeid, en waarbij schoolwerk of medische problemen als excuus werden gebruikt, was veelal gericht op intiem lichamelijk contact met (de geslachtsdelen van) aangever en getuigen van een seksuele interesse van de verdachte in de aangever.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat de handelingen van de verdachte, waarvoor geen enkele medische noodzaak bestond, evenmin met die intentie zijn verricht en dat deze handelingen, in samenhang en naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm bezien, van seksuele aard zijn. Gelet op de verhouding en het leeftijdsverschil tussen de verdachte en de aangever zijn die handelingen dusdanig in strijd met de geldende sociaal-ethische norm dat sprake is van ontucht.
Steunbewijs
De aangifte vindt aldus op relevante onderdelen in voldoende mate steun in de verklaring van de verdachte. Dit geldt voor het binnendringen van de anus maar ook voor de gedragingen die door de verdachte in het geheel zijn ontkend, te weten het aftrekken van de penis en het betasten van de ballen van aangever tijdens het opmeten van de lengte.
De rechtbank acht daarmee al het tenlastegelegde als ontuchtige handelingen, wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 28 juni 2020, op verschillende tijdstippen, te Alkmaar, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]), die toen de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte, telkens:
- zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer] gebracht;
Feit 2
hij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 28 juni 2020, op verschillende tijdstippen, te Alkmaar, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]) die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, telkens bestaande uit het
- aanraken van de ballen en penis van die [slachtoffer] en/of
- aftrekken van de penis van die [slachtoffer].
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
Feit 2
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoer worden verklaard.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de straftoemeting geen standpunten ingenomen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontuchtige handelingen bij een vijftienjarige jongen, welke mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Dat seksueel binnendringen bestond daarin dat de verdachte zijn vinger in de anus van het slachtoffer heeft gebracht. De verdachte was binnen het gezin, dat vanuit Syrië was gevlucht naar Nederland, aanvankelijk aangesteld als hulpverlener van de vader. De verdachte heeft het in hem door het slachtoffer en zijn ouders gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd en misbruik gemaakt van de hulpbehoevendheid van het gezin en meer specifiek van de kwetsbare medische toestand van het slachtoffer en diens onbekendheid met en schaamte ten aanzien van seksualiteit. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Met zijn handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Hierdoor heeft de verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van het slachtoffer mogelijk geschaad. De verdachte is volledig voorbijgegaan aan de psychische gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer zou kunnen hebben en heeft zijn eigen (seksuele) behoeften laten prevaleren. Het is een feit van algemene bekendheid dat zedendelicten vaak langdurige en ernstige schade toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij volgt dat het slachtoffer ook nu nog kampt met de gevolgen van het misbruik.
De rechtbank houdt er ook rekening mee dat de verdachte ter terechtzitting ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen niet in te zien. De volhardendheid waarmee de verdachte uitdraagt zijn handelen niet strafwaardig te achten, is zorgelijk. De verdachte heeft aangegeven dat hij geen reden ziet zijn gedrag jegens minderjarigen te veranderen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten de oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
26 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van een zedendelict onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 23 juli 2021 van [reclasseringswerker], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering schat het risico op recidive hoger in dan blijkt uit de risicotaxatie-instrumenten. Als risicofactoren worden aangemerkt dat de werkzaamheden van de verdachte direct verweven zijn met de ten laste gelegde feiten, dat geen toezicht wordt uitgeoefend op zijn werkzaamheden en dat het bij de verdachte ontbreekt aan enig probleembesef en zelfreflectie ten aanzien van grensoverschrijdend gedrag. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met het slachtoffer en een verbod op het verrichten van werkzaamheden in gezinnen met minderjarige kinderen. Daarbij adviseert de reclassering de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op de straffen die in de rechtspraak in min of meer vergelijkbare gevallen worden opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om een gevangenisstraf van (enigszins) kortere duur op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met het slachtoffer en een verbod op het verrichten van betaalde en onbetaalde werkzaamheden waarbij (gezinnen met) minderjarige kinderen zijn betrokken.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheid dat de verdachte thans nog (onbetaald) werkzaamheden verricht binnen meerdere gezinnen met minderjarige kinderen en dat de verdachte kenbaar heeft gemaakt zijn gedrag ten aanzien van minderjarigen niet te wijzigen, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de opgelegde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is een vordering tot schadevergoeding van
€ 5.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij volledig zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten immateriële schade heeft geleden. Dat de vordering niet is onderbouwd met medische gegevens, staat niet per definitie in de weg aan toekenning van (een deel van) de vordering. In voorkomende gevallen brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen (vgl. ECLI:NL:HR:2019:376). Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak sprake. De rechtbank neemt daarom aan dat sprake is van een aantasting in de persoon van de benadeelde partij op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek.
Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juni 2020 (de datum van melding op het politiebureau) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering dat tot niet-ontvankelijkheid heeft geleid desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het plegen van ontucht met een minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245, 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- zich op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij Reclassering Nederland, zo vaak en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] zolang het openbaar ministerie dat noodzakelijk acht;
- geen betaalde of onbetaalde werkzaamheden zal verrichten waarbij (gezinnen met) minderjarige kinderen zijn betrokken.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de opgelegde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro)en bepaalt dat bij gebreke van betaling gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 30 dagen. Bepaalt voorts dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. van Harten, voorzitter,
mrs. I.A.M. Tel en N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 december 2021.
mrs. Tel, Rogmans en Rietdijk zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.