ECLI:NL:RBNHO:2021:11426

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
12 december 2021
Zaaknummer
15.136462.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en doodslag, bewezenverklaring van het wegmaken van een lijk en bezit van harddrugs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van moord, doodslag en het bezit van harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten van moord en doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte als medepleger betrokken was bij de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medeverdachte het slachtoffer heeft doodgeschoten, maar er was onvoldoende bewijs dat de verdachte hieraan heeft bijgedragen.

Wel heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wegmaken van het lijk van het slachtoffer. Dit gebeurde in de periode van 8 maart 2020 tot en met 11 maart 2020, waarbij de verdachte samen met een ander het lichaam heeft verborgen en vervoerd met als doel de oorzaak van het overlijden te verbergen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte het lichaam in een camouflagezeil hebben gewikkeld, het hebben vervoerd naar een bootje en het uiteindelijk in het water hebben gedumpt.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De benadeelde partijen, waaronder de ex-vriendin van het slachtoffer, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de verdachte is vrijgesproken van de feiten die aan de vorderingen ten grondslag lagen. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook de emotionele impact op de nabestaanden en de ernst van de feiten meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.136462.20 (P)
Uitspraakdatum: 13 december 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair:
hij in of omstreeks de periode van 8 maart 2020 tot en met 11 maart 2020 te Haarlem (of elders in Nederland), (al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen) een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft(/hebben) verdachte (en/of diens mededader(s)), met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een schot(en)/kogel afgevuurd in (de richting van) de borst/hartstreek van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Feit 1 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 8 maart 2020 tot en met 11 maart 2020 te
Haarlem (of elders in Nederland), (al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen) een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een schot/kogel af te vuren in (de richting van) de
borst/hartstreek van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]
is overleden;
Feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 8 maart 2020 tot en met 11 maart 2020 te Haarlem (en/of de omgeving van Haarlem), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, het lijk van [slachtoffer] , heeft verborgen, weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] te verhelen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of diens mededader(s)
- het lijk van die [slachtoffer] in een plastic (camouflage)zeil gedaan en/of vervolgens dat zeil (met daarin het lijk) met (staal)draad omwikkeld en/of met tape vastgemaakt en/of
- dat (met een zeil omwikkelde) lijk (met een voertuig) naar een bootje vervoerd en/of
- voornoemd lijk (op een afgelegen plek) in dat/een bootje gelegd en/of
- ( vervolgens) met dat bootje gevaren naar een afgelegen plek op de Mooie Nel en/of het Spaarne, althans op het water, en/of
- ( de uiteinden van) het met zeil omwikkelde lijk verzwaard met stenen en/of
- voornoemd lijk in het water van de Mooie Nel of het Spaarne overboord gelaten/in het water laten zakken;
Feit 3:
hij op of omstreeks 14 april 2020 en/of op of omstreeks 17 april 2020 en/of op of omstreeks 24 juni 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (in een loods gelegen aan de [adres 1] ) aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid cocaïne (in poedervorm) en/of een (grote) hoeveelheid MDMA (3,4-Methyleendioxymethamfetamine) (in poedervorm en/of pilvorm) en/of een hoeveelheid GHB (Gamma-hydroxyboterzuur), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of GHB, zijnde cocaïne en/of MDMA en/of GHB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Wat betreft feit 3 heeft zij aangevoerd dat de verdachte een sleutel van de loods had en daar zeer regelmatig kwam. Dat de verdachte wetenschap had van de drugs en de beschikking had over de drugs, blijkt volgens haar uit de verklaring van de getuige [getuige 1] en uit meerdere (OVC/tap) gesprekken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 1 primair, 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, zoals uiteengezet in de door hem overlegde pleitnota.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank, nu de verdachte ten aanzien van dat feit een bekennende verklaring heeft afgelegd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair en feit 3Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair:
De rechtbank is van oordeel, zoals ook door de officier van justitie gerekwireerd en door de raadsman bepleit, dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Uit het dossier is naar voren gekomen dat de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) op het slachtoffer [slachtoffer ] (hierna: het slachtoffer) heeft geschoten, waarna deze is komen te overlijden. De verdachte bevond zich op dat moment eveneens in de loods en heeft het zien gebeuren. Op grond van het dossier is echter onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte als medepleger strafrechtelijk betrokken is geweest bij het doden van het slachtoffer.
Ten aanzien van feit 3:
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De verdachte had een sleutel in zijn bezit die hem toegang gaf tot de loods aan de [adres 1] te Haarlem. Hij heeft verklaard ook wel verdovende middelen in de loods te hebben gezien, te weten de cocaïne die naar zijn zeggen het slachtoffer verhandelde. Uit het dossier en het onderzoek ter zitting komt echter onvoldoende naar voren dat de verdachte op de data van de doorzoekingen op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen in de loods en daarover de beschikking had.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 8 maart 2020 tot en met 11 maart 2020 te Haarlem , tezamen en in vereniging met een ander, het lijk van [slachtoffer] , heeft weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] te verhelen,
immers hebben hij, verdachte, en diens mededader
- het lijk van die [slachtoffer] in een plastic camouflagezeil gedaan en vervolgens dat zeil met daarin het lijk met staaldraad omwikkeld en met tape vastgemaakt en
- dat met een zeil omwikkelde lijk met een voertuig naar een bootje vervoerd en
- voornoemd lijk op een afgelegen plek in dat bootje gelegd en
- vervolgens met dat bootje gevaren naar een afgelegen plek op de Mooie Nel en
- de uiteinden van het met zeil omwikkelde lijk verzwaard met stenen en
- voornoemd lijk in het water van de Mooie Nel overboord gelaten/in het water laten zakken.
Hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2:
Medeplegen van een lijk wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één (1) jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf passend is. Hierbij verzoekt de raadsman dat de rechtbank acht slaat op de inhoud van het reclasseringsrapport van 11 november 2021 waaruit volgt dat de verdachte inmiddels een zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van werk en dat hij spoedig de schuldsanering in kan. Een gevangenisstraf zou ervoor kunnen zorgen dat de verdachte zijn baan verliest en niet kan starten met de schuldsanering.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Nadat de medeverdachte - in het bijzijn van de verdachte - het slachtoffer in de vroege ochtend van 8 maart 2020 om het leven had gebracht, hebben zij niet de politie gebeld of in de dagen erna zich bij de politie gemeld. Integendeel, alles is in werking gezet om de ontdekking van deze levensberoving te voorkomen en om de oorzaak daarvan te verhelen. Zij hebben het stoffelijk overschot van het slachtoffer eerst verborgen gehouden in de loods om het wegmaken ervan te kunnen voorbereiden en uitvoeren. De medeverdachte heeft het wapen weggemaakt door deze naar eigen zeggen in delen in plastic tassen in een ondergrondse vuilcontainer te gooien. Er is met de telefoon van het slachtoffer door de verdachte een berichtje verstuurd naar de telefoon van de medeverdachte om zijn vertrek in scène te zetten. In de dagen volgend op de levensberoving heeft de medeverdachte spullen gekocht dan wel gehuurd om het lichaam in te pakken en te vervoeren. Zo heeft hij camouflagezeil, tape en touw bij de Action gekocht, via Marktplaats een bootje en een fluistermotor gekocht en via Snappcar een busje gehuurd. Vervolgens hebben de verdachte en de medeverdachte samen het lichaam van het slachtoffer in de loods omwikkeld met het camouflagezeil, dichtgeplakt met tape en dichtgebonden met metaaldraad. Het stoffelijk overschot hebben zij in de loods aan de [adres 1] in de gehuurde bus geladen en vervoerd naar een aanlegsteiger in Spaarndam. Hier hebben zij het stoffelijk overschot in het aangeschafte bootje overgeplaatst en uiteindelijk hebben zij het lichaam in de Mooi Nel, verzwaard met stenen, te water gelaten. Op 7 april 2020 is het lichaam in de Mooie Nel aangetroffen. Verdachten zijn daarmee op een respectloze wijze omgegaan met het lichaam van het slachtoffer. De onschendbaarheid van een lichaam, ook dat van een overledene, is een belangrijk rechtsgoed. De verdachte heeft hier in verregaande mate inbreuk op gemaakt.
Het moet de verdachte zwaar aangerekend worden dat mede door zijn toedoen de nabestaanden een maand lang in onzekerheid hebben verkeerd over het lot van het slachtoffer. Daarbij komt dat de verdachte pas nadat het politieonderzoek in de richting van hem en de medeverdachte wees, openheid heeft gegeven over de wijze waarop het slachtoffer om te leven is gebracht. Hij is echter zijn betrokkenheid bij het wegmaken van het stoffelijk overschot blijven ontkennen. Ook toen hij in oktober 2021 nog met alle tegenstrijdigheden tussen zijn verklaring en de bevindingen van het tactische onderzoek werd geconfronteerd. Pas op zitting heeft de verdachte verklaard dat hij betrokken is geweest bij het wegmaken van het lichaam van het slachtoffer. Hierdoor hebben de nabestaanden van het slachtoffer, ook nadat het lichaam was gevonden, nog maanden in onzekerheid verkeerd over de omstandigheden waaronder hun dierbare is omgebracht en zijn lichaam is weggemaakt. Voorts zijn de nabestaanden hierdoor niet in de gelegenheid geweest om op een normale manier afscheid te nemen van hun dierbare. De emotionele gevolgen die de nabestaanden van het slachtoffer hebben ondervonden en nog immer ondervinden blijken - onder meer - uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring van de ex-vriendin, mede namens de zoon van het slachtoffer, en de schriftelijke verklaring van de broer van het slachtoffer. Niet alleen de dood van het slachtoffer, maar ook de wijze waarop de verdachte en de medeverdachte zich in dit geval van het lijk hebben ontdaan, heeft de samenleving diep geschokt.
Op een dergelijk ernstig feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 21 oktober 2021;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 11 november 2021 van [getuige 2] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland Advies & Toezichtunit 1 Noord-West te Haarlem.
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van het voorgaande, de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van achttien (18) maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Vorderingen benadeelde partij

7.1.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] , de ex-vriendin van het slachtoffer en moeder van [naam 1] , zoon van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 24.233,17 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De materiële schade bestaat uit: kosten uitvaart € 4.233,17.
De benadeelde heeft verder een bedrag van € 20.000,- gevorderd wegens affectieschade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering dient te worden afgewezen, nu zij ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde vrijspraak heeft gevorderd.
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden, nu ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde door de verdediging vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in diens vordering.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 (primair en subsidiair) is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
7.2.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] , de ex-partner van het slachtoffer en moeder van [naam 2] , zoon van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 30.460,48 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De materiële schade bestaat uit: kinderalimentatie € 10.460,48.
De benadeelde heeft verder een bedrag van € 20.000,- gevorderd wegens affectieschade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering dient te worden afgewezen, nu zij ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde vrijspraak heeft gevorderd.
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden, nu ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde door de verdediging vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in diens vordering.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 (primair en subsidiair) is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47, 151 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ACHTTIEN (18) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 december 2021.
mr. H.D. Overbeek en C.A. de Koning zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.