ECLI:NL:RBNHO:2021:11390

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
15.247607.21 en 15.131946.18 (vord tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging ISD-maatregel terzake diefstal met vrijspraak voor bezit van verdovende middelen

Op 10 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal en bezit van verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 2 en 3, die betrekking hadden op het bezit van heroïne, methadon en paddo's. Dit besluit was gebaseerd op forensisch onderzoek waaruit bleek dat de inbeslaggenomen goederen geen middelen bevatten die in strijd zijn met de Opiumwet. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte op 14 september 2021 in Haarlem een 3-pack Björn Borg boxershorts ter waarde van €29,99 heeft gestolen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie had gevorderd tot vrijspraak van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van feit 1, wat de rechtbank heeft gevolgd.

De rechtbank heeft vervolgens de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaar. Dit besluit was gebaseerd op de ernst van de gepleegde winkeldiefstal en de recidive van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het reclasseringsadvies, dat aangaf dat de verdachte een zorgmijder is en dat er een hoog risico op recidive bestaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de verdachte de kans te geven zijn leven op orde te krijgen en om de maatschappij te beschermen.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze niet meer opportuun werd geacht in het licht van de opgelegde ISD-maatregel. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.247607.21 en 15.131946.18 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 10 december 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. van Venrooij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E.J. Huizinga, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 september 2021 te Haarlem een 3-pack Björn Borg boxershorts (ter waarde van €29,99), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] aan de [plaats], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 14 september 2021 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12,73 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of 12,39 gram methadon, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methadon en/of 87,88 gram GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde heroïne en/of methadon en/of GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 14 september 2021 te Haarlem, opzettelijk aanwezig heeft gehad 33,26 gram paddo's, zijnde paddo's een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feiten 2 en 3
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 en 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het forensisch onderzoek is gebleken dat de bij de verdachte aangetroffen goederen geen middelen bevatten die strijdig zijn met het bepaalde in de Opiumwet.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden feit 1
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Het hierna vermelde proces-verbaal is in de wettelijke vorm opgemaakt door een persoon die daartoe bevoegd is en voldoet ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1:
  • de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 26 november 2021;
  • het proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens [benadeelde] d.d. 14 september 2021 (pag. 3 en 4 van het procesdossier).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 september 2021 te Haarlem een 3-pack Björn Borg boxershorts (ter waarde van € 29,99), dat aan [benadeelde] aan de [plaats] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren zal opleggen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen ISD-maatregel moet worden opgelegd omdat de verdachte de kans moet krijgen om te laten zien dat hij zijn zaken op zijn eigen manier kan regelen. Volgens de raadsman kan worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van gelijke duur als het voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de maatregel die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die voor de gedupeerde winkeliers veel schade en overlast veroorzaken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk tot (deels voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 11 november 2021, van [reclasseringswerker 1] en [reclasseringswerker 2], beiden als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem, waarin wordt geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Dit advies wordt als volgt onderbouwd:
Het gaat momenteel niet goed met de heer [verdachte], maar hij staat bekend als een zorgmijder. Al jaren houdt hij het contact met de reclassering en de hulpverlening af. Zelfstandig lukt het betrokkene echter niet zijn leven op orde te krijgen en te stabiliseren. Zo lang de psychische- en verslavingsproblematiek en maatschappelijke integratie van betrokkene onveranderd blijven, zal de kans op recidive hoog blijven. Zolang deze vicieuze cirkel niet wordt doorbroken, zal betrokkene met justitie in aanraking blijven komen. Nu hij op het RFC verblijft én in aanmerking komt voor de onvoorwaardelijke ISD-maatregel, zien wij dit als een kans om betrokkene langdurig in een zorgkader te kunnen krijgen. Vanuit het RFC kan worden onderzocht welke zorg nodig is, indien nodig ook nog voor na de maatregel. Hoe dan ook kan de reclassering in een ander kader niets doen om invloed uit te oefenen op de risico's.Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
Bij een veroordeling adviseren wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel is voldaan, immers:
  • de door de verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
  • de verdachte is in de afgelopen vijf jaren ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen;
  • de onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen;
  • gelet op het reclasseringsadvies en het strafblad van de verdachte moet er ernstig rekening mee gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
  • de veiligheid van goederen eist het opleggen van de maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar aan de verdachte moet worden opgelegd. Om de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd moet worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering moet worden gebracht.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 28 september 2018 in de zaak met parketnummer 15/131946.18 heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van – kortgezegd - vernieling, mishandeling levensgezel en niet voldoen aan bevel of vordering veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 2 december 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 27 november 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd wegens het overtreden van de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet opnieuw schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering mondeling gewijzigd, in die zin dat zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, nu zij tenuitvoerlegging niet langer opportuun acht gelet op de gevorderde (onvoorwaardelijke) ISD-maatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank zijn strafmaatverweer volgt, de vordering kan worden toegewezen. De raadsman verzoekt daarbij de ten uitvoer te leggen straf te verdisconteren met het reeds uitgezeten voorarrest in deze strafzaak.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, gelet op de op te leggen ISD-maatregel, niet (meer) opportuun is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 38m, 38n, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren;
wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 15/131946.18 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2021.
De griffier G.A.M. Delis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.