ECLI:NL:RBNHO:2021:11387

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
15.309634.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van eigen kind met gebruik van een flexibel voorwerp

Op 10 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van haar kind. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat plaatsvond op de openbare terechtzitting van 26 november 2021. De verdachte, geboren op een onbekende datum en woonachtig in Heemskerk, werd ervan beschuldigd haar kind, [slachtoffer], meermalen te hebben mishandeld tussen 1 januari 2020 en 23 oktober 2020. De officier van justitie, mr. R.P. Peters, vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Zaim, pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs en de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft de getuigenverklaring van [getuige 1], de juf van [slachtoffer], als betrouwbaar beoordeeld. [Slachtoffer] had aan zijn juf verteld dat hij door zijn moeder was geslagen met een kabel. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [slachtoffer] gedetailleerd en consistent waren, en dat de forensisch arts had vastgesteld dat de verwondingen niet konden zijn veroorzaakt door een val met de fiets, maar beter pasten bij een slag met een kabel. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de mishandeling van haar kind.

In de uitspraak werd de verdachte veroordeeld tot een maand gevangenisstraf, waarvan de uitvoering werd opgeschort, en een taakstraf van 100 uren. De rechtbank weegt mee dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat er een ondersteunend netwerk vanuit de familie aanwezig was. De rechtbank benadrukte de ernst van de zaak, gezien de schadelijke gevolgen van kindermishandeling en het gebrek aan inzicht van de verdachte in de ernst van haar handelen. De rechtbank besloot dat er geen bijzondere voorwaarden aan de straf verbonden zouden worden, maar dat de situatie van de verdachte nauwlettend in de gaten gehouden zou worden door hulpverleningsinstanties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.309634.20 (P)
Uitspraakdatum: 10 december 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. J. Zaim, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij een of meerdere malen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 23 oktober 2020 te Heemskerk haar kind, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ), meermalen heeft mishandeld door (telkens) met een kabel, althans een flexbel
voorwerp op/tegen het lichaam te slaan.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit in die zin dat de verdachte haar kind [slachtoffer] gedurende enkele weken voorafgaande aan 23 oktober 2020 meermalen heeft mishandeld door hem op het lichaam te slaan met een kabel of snoer.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat de de-auditu verklaring van de getuige [getuige 1] op zichzelf staat en onvoldoende wordt ondersteund door overig bewijs. De raadsman wijst daarbij op de taalachterstand van [slachtoffer] en zijn rijke fantasie.
Er is volgens de raadsman onvoldoende onderzoek gedaan naar mogelijke alternatieven voor het ontstaan van de verwondingen bij [slachtoffer] .
Het onderzoek door de forensisch arts mag niet voor het bewijs worden gebruikt. Deze arts is namelijk voor zijn onderzoek door een medewerkster van Veilig Thuis ingelicht over de mogelijke toedracht van de verwondingen bij [slachtoffer] , waardoor hij geen objectief onderzoek meer heeft kunnen doen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is de zoon van de verdachte. Hij is geboren op [geboortedatum 2] . [slachtoffer] heeft volgens de verklaring van zijn juf, getuige [getuige 1] , op 23 oktober 2020, vóór aanvang van de gymles, een pleister van een wondje gehaald. Getuige [getuige 1] , zag toen dat een hoefijzervormige diep paars/blauwe lijn van ongeveer 5 centimeter zichtbaar werd. [slachtoffer] vertelde zonder vragen aan [getuige 1] dat hij van de fiets was gevallen waarna hij haar gelijk aankeek en zei dat hij dit van zijn moeder moest vertellen. Toen zijn juf [slachtoffer] vroeg wat er was gebeurd, zei hij dat andere kinderen dat echt niet mochten weten en dat zijn moeder heel boos wordt als hij het aan iemand vertelt. Daarom zaten er volgens zijn zeggen pleisters op en moet hij zeggen dat hij van de fiets gevallen is. Na even twijfelen vertelde [slachtoffer] aan [getuige 1] dat mama hem slaat met een zweep als hij stout is geweest. In het bijzijn van de juf heeft [slachtoffer] zijn hemd opgetild, waardoor er meerdere soortgelijke wondjes op zijn buik tevoorschijn kwamen.
Op 28 oktober 2020 heeft [slachtoffer] volgens de verklaring van getuige [getuige 1] aan haar verteld dat hij thuis heeft verteld dat hij het tegen zijn juf heeft gezegd. Hij moest toen van zijn moeder meteen de kamer uit. Op haar vraag of hij misschien ook van zijn fiets was gevallen, heeft [slachtoffer] haar geantwoord dat hij niet van de fiets was gevallen, maar dat hij dit moest zeggen. Op haar vraag aan [slachtoffer] hoe de zweep eruit ziet heeft [slachtoffer] geantwoord dat ze het een zweep noemen, maar dat het eigenlijk een kabel is. Getuige [getuige 1] geeft aan in haar verklaring aan dat het haar in dat latere gesprek duidelijk werd dat [slachtoffer] een oplaadsnoer bedoelde.
Betrouwbaarheid de-auditu verklaring [slachtoffer]
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank in de getuigenverklaring van [getuige 1] geen aanwijzingen dat [slachtoffer] woorden in zijn mond zijn gelegd of hij anderszins is gestuurd.
In het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] , d.d. 2 november 2020, staat vermeld wat [slachtoffer] op verschillende dagen eind oktober 2020 aan zijn juf heeft verteld. De getuige heeft later aanvullend verklaard direct na het gesprek met [slachtoffer] zoveel mogelijk voor zichzelf te hebben uitgeschreven hoe het gesprek was verlopen, wat zij gevraagd had en wat [slachtoffer] had gezegd. In haar verklaring van 2 november 2020 is ook te lezen wat [slachtoffer] spontaan heeft verteld en op welk moment en wat hij heeft geantwoord op de eveneens weergegeven vragen die de juf hem heeft gesteld. Op grond hiervan acht de rechtbank haar verklaring zoals op 2 november 2020 afgelegd tegenover de politie in hoge mate betrouwbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van [slachtoffer] tegenover zijn juf over het ontstaan van de verwondingen op zijn lichaam gedetailleerd, consistent en betrouwbaar en aldus bruikbaar voor het bewijs.
Gebruik forensisch onderzoek voor het bewijs
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek door de forensisch arts niet voor het bewijs mag worden gebruikt, nu de deskundige dit onderzoek niet objectief heeft kunnen uitvoeren omdat hij van tevoren is ingelicht over de mogelijke toedracht.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Een forensisch arts is opgeleid om een waarschijnlijkheidsoordeel te geven over de vraag of het geconstateerde letsel gekoppeld kan worden aan de opgegeven toedracht. In dit onderzoek is door de forensisch arts bij de gemelde toedracht aangegeven dat de toedracht onduidelijk was, dat er waarnemingen zijn gedaan en dat het slachtoffer verschillende verklaringen heeft gegeven voor het ontstaan van de letsels, waaronder het slaan met een zweep of kabel. Vervolgens is door hem onderzocht bij welke van de opgegeven scenario’s, zoals die uit het dossier naar voren komen, het letsel het meest passend is. Bij het onderzoek op 31 oktober 2020 heeft het slachtoffer tegenover de forensisch arts verklaard dat bepaald letsel in de buik en op het rechterbovenbeen kwam door een val met de fiets en bepaald letsel op zijn linkerbeen door wrijven met een spons, welke twee scenario’s passen bij de verklaring zoals gegeven door de verdachte. Van tunnelvisie, zoals door de raadsman gesteld, is derhalve niet gebleken. Door de forensisch arts is geconcludeerd dat de door hem op het lichaam aangetroffen verwondingen, die door hem zijn omschreven als u-vormig en halve maan vormig, niet passen bij een val met de fiets, maar beter passen bij de verklaring van een slag met een laptopkabel en dat de letsels verdacht zijn voor toegebracht letsel. De deskundige heeft geconcludeerd dat de vorm van het letsel goed past bij een slag met een kabel, snoer of touw, waarbij het kabel, snoer of touw in een lus vastgepakt wordt. De dikte van het letsel kan passen bij een slag met een snoer. De 'onderzijde' van de 'U' is smaller dan de ‘zijkanten', dit past beter bij een slag met een lus van een snoer (wat enigszins gedraaid kan zijn), dan bij een slag met een vast voorwerp (bijv. van hout of metaal).
De conclusies van de forensisch arts passen bij wat de getuige [getuige 1] zegt van [slachtoffer] gehoord te hebben, namelijk dat hij door zijn moeder is geslagen met een zweep, door hem later nader beschreven als een kabel of snoer van een laptop.
Ook door de getuige [getuige 2] , medewerkster bij Veilig Thuis, de vertrouwensarts [deskundige] , en de verbalisant [verbalisant] zijn bij [slachtoffer] in oktober 2020 hoefijzervormige/lusvormige letsels waargenomen, die volgens de forensische arts passen bij een slag met een kabel, snoer of touw, waarbij het kabel, snoer of touw in een lus vastgepakt wordt.
Uit het voorgaande volgt dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich meerdere malen heeft schuldig gemaakt aan de mishandeling van haar zoon, door hem meermalen met een kabel, althans een flexibel voorwerp te slaan.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door de opmerking van [slachtoffer] tegenover zijn juf dat hij van zijn moeder moest vertellen dat hij van de fiets was gevallen, wat aansluit bij de verklaring voor de verwondingen die de verdachte vervolgens geeft, maar volgens de deskundige niet past bij het letsel.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2020 tot en met 23 oktober 2020 te Heemskerk haar kind, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ), meermalen heeft mishandeld door (telkens) met een kabel, althans een flexibel voorwerp tegen het lichaam te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een eventueel aan de verdachte op te leggen straf geen standpunt ingenomen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het mishandelen van haar destijds 6-jarige kind. Door aldus te handelen heeft de verdachte voor haar kind een onveilige en bedreigende situatie geschapen en haar kind pijn gedaan en letsel veroorzaakt, terwijl haar kind er juist op moest kunnen rekenen dat zijn moeder hem zou beschermen en geborgenheid zou bieden. Het is algemeen bekend dat de gevolgen van kindermishandeling doorgaans zeer schadelijk voor de ontwikkeling zijn en tot (ver) in de volwassenheid negatief kunnen doorwerken. Ook in de samenleving roepen feiten als deze gevoelens van afschuw, geschoktheid en onbegrip op. De rechtbank weegt mee dat de verdachte ter zitting geen blijk ervan heeft gegeven het laakbare van haar handelen in te zien.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 16 november 2021van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland waarin het volgende is geconcludeerd en geadviseerd:
Bij Veilig Thuis is er in 2020 via school een melding binnengekomen van huiselijk geweld waarna de Raad voorde Kinderbescherming is betrokken en na onderzoek een verzoek tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling heeft geadviseerd. Beide verzoeken zijn door de Kinderrechter afgewezen waardoor er op dit moment geen bemoeienis is vanuit hulpverleningsinstanties.Mevrouw [verdachte] laat ons weten werk te hebben en een opleiding te volgen wat wij, ondanks het feit dat betrokkene nu in de ziektewet zit, zien als beschermende factoren. Daarnaast blijkt er een steunend netwerk te zijn vanuit de familie. Uit de informatie vanuit de betrokken hulpverleningsinstanties blijkt dat mevrouw [verdachte] heeft meegewerkt aan de geboden hulpverlening wat wij tevens als beschermende factor zien.Doordat betrokkene een ontkennende verdachte is hebben wij geen delict analyse kunnen maken en kunnen wij, vanuit de bij ons bekende informatie, geen uitspraken doen over de aanwezigheid van eventuele risico verhogende factoren.Indien betrokkene schuldig wordt bevonden dan kunnen wij spreken van een zorgelijke situatie waarin hulpverlening vanuit jeugdzorg binnen het gezin noodzakelijk wordt geacht. Wij hebben een reclasseringstoezicht in overweging genomen maar komen tot de conclusie dat, in tegenstelling tot ons eerder uitgebrachte rapport, een reclasseringstoezicht moeilijk uitvoerbaar is vanwege de houding van betrokkene ten opzichte van een toezicht. Daarnaast denken wij dat de expertise bij jeugdzorg en Veilig Thuis ligt, waarvan die laatste het gezin weer actief gaat monitoren.
Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Alles afwegende en gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van één maand passend en geboden is. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 100 uren moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) maand, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2021.
De griffier G.A.M. Delis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.