ECLI:NL:RBNHO:2021:11378

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
8659764 CV EXPL 20-6141
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door passagiers na gemiste aansluitende vlucht

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Turk Havayollari A.O. wegens compensatie na een gemiste aansluitende vlucht. De passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. D.E. Lof, hebben op 8 juli 2020 een dagvaarding ingediend, waarin zij een schadevergoeding van € 1.200,00 vorderen op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam via Istanbul naar Mumbai, maar hebben de aansluitende vlucht gemist door vertraging van de eerste vlucht. De vervoerder heeft gereageerd met een tegenvordering en betwist dat de passagiers recht hebben op compensatie, onder andere omdat zij rauwelijks gedagvaard zouden zijn zonder de benodigde documentatie te overleggen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat passagier sub 2 niet ontvankelijk is in zijn vordering, omdat deze minderjarig was en niet zelfstandig in rechte kon optreden. Passagier sub 1 heeft echter voldoende bewijs geleverd dat hij recht heeft op compensatie. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van passagier sub 1 toewijsbaar is op basis van artikel 7 van de Verordening, en heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 600,00 aan passagier sub 1, vermeerderd met wettelijke rente.

De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de passagiers in de proceskosten van de vervoerder moeten worden veroordeeld, maar heeft de tegenvordering van de vervoerder afgewezen. De proceskosten aan de kant van de passagiers zijn begroot op nihil. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op de openbare terechtzitting van 24 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8659764 CV EXPL 20-6141
Uitspraakdatum: 24 november 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats] (India)
eisers in conventie
verweersters in reconventie
hierna te noemen de passagiers
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Turk Havayollari A.O.
gevestigd te Ankara (Turkije)
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. H. Bulut-Yazir

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 8 juli 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Istanbul Havalimani Airport, Istanbul (Turkije) naar Chhatrapati Shivaij International Airport, Mumbai (India)
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Istanbul Havalimani Airport heeft vertraging opgelopen, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist en met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
Airhelp heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.200,00.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
De vervoerder voert aan dat de passagiers op 29 juli 2019 middels een e-mail een brief, genaamd ‘Letter Before Action’, hebben verzonden aan de vervoerder, zonder nadere documentatie. Als reactie op deze ‘Letter Before Action’ heeft de vervoerder laten weten dat hij aanvullende documentatie nodig heeft. Hierna is niets meer van de passagiers vernomen tot de dagvaarding. Ook bij de dagvaarding is geen paspoortkopie van de passagiers overgelegd. De passagiers hebben de vervoerder rauwelijks gedagvaard terwijl de vervoerder nog in afwachting was van ontbrekende documenten. Na een jaar is de vervoerder gedagvaard zonder een aankondiging en zonder in de gelegenheid te zijn gesteld om de vordering te beoordelen. De vervoerder dient eerst te kunnen beoordelen of de vordering betrekking heeft op de genoemde passagiers. De procedure is dan ook onnodig aanhangig gemaakt. Onvolledige documentatie en het doorzetten van de procedure dient voor rekening en risico van de passagiers te komen.
4.2.
De vervoerder vordert bij wijze van tegenvordering bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om de passagiers en/of hun gemachtigde te veroordelen tot betaling aan de vervoerder van een bedrag van € 1.000,00 exclusief btw dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag en veroordeling van de passagiers en/of haar gemachtigde in de proceskosten. De vervoerder stelt daartoe dat hij materiele schade heeft geleden, omdat hij in vele zaken, door de gemachtigde van de passagiers, rauwelijks is gedagvaard

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering en de tegenvordering kennis te nemen.
de vordering
5.2.
De vervoerder betoogt dat hij op grond van de betreffende vlieggegevens kan vaststellen dat de betreffende passagiers vorderingsgerechtigd zijn. De vervoerder dient echter, aan de hand van de opgevraagde documentatie, te verifiëren of de vordering is ingesteld door de passagiers en of de passagiers nog over het gepretendeerde vorderingsrecht beschiken. De passagier heeft nagelaten documentatie hiertoe te verstrekken, aldus de vervoerder.
5.3.
De kantonrechter dient ambtshalve te onderzoeken of de passagiers in hun verzoek kunnen worden ontvangen. Uit de boekingsbescheiden volgt dat passagier sub 2 op het moment van de vlucht minderjarig was. Bij repliek hebben de passagiers alleen een kopie van het paspoort van passagier sub 1 overgelegd. Het wordt er dan ook voor gehouden dat passagier sub 2 tijdens het indienen van het verzoek niet bekwaam was om zelfstandig in rechte op te treden. Gesteld noch gebleken is dat de vordering ten aanzien van deze minderjarige passagier namens een wettelijk vertegenwoordiger is ingesteld. Evenmin is gesteld noch gebleken dat Indiaas recht van toepassing is en dat geen machtiging is vereist naar Indiaas recht. Dit betekent dat passagier sub 2 niet-ontvankelijk is in zijn/haar vordering.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat ten aanzien van passagier sub 1 bij dagvaarding het e-ticket is overgelegd en bij conclusie van repliek een kopie van het identiteitsbewijs. Hiermee is dan ook voldoende aangetoond dat vordering is ingesteld door passagier sub 1. De vervoerder voert aan dat tot op heden geen betaling heeft plaatsgevonden vanwege een incompleet dossier. De kantonrechter vat dit op als een erkenning en zal de vordering, nu alle relevante stukken zijn overgelegd, op grond van artikel 7 van de Verordening toewijzen.
5.5.
De vervoerder beroept zich, ten aanzien van de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en nakosten, op artikel 6:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 6:37 BW is de schuldenaar bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten, indien hij op redelijke gronden twijfelt aan wie de betaling moet plaatsvinden, zoals in het onderhavige geval. Compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening betreft echter een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade en niet een vordering die voortvloeit uit een verbintenis. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan dit verweer. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is toewijsbaar, zoals gevorderd.
5.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.7.
De vervoerder voert aan dat de onderhavige procedure onnodig aanhangig is gemaakt, omdat de (gemachtigde van de) passagiers een procedure hadden kunnen voorkomen door een volledig dossier aan te leveren. De passagiers stellen hiertegenover dat de vervoerder het, in strijd met de Verordening, onnodig lastig maakt voor passagiers om compensatie te verkrijgen. De website van de vervoerder verwijst weliswaar, na enig speurwerk, naar de rechten van de passagiers, maar niet duidelijk is hoe de claim ingediend kan worden. Bovendien is niet duidelijk hoe de documentatie moet worden overgelegd. De passagiers hebben bij de ‘Letter Before Action’ alle benodigde documenten aangeleverd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op compensatie. Indien de vervoerder slechts had gevraagd om het aanleveren van een kopie van de identiteitsbewijzen via een e-mail dan hadden de passagiers daar gehoor aan gegeven. Het downloaden (de kantonrechter begrijpt: uploaden) van vier documenten via een ondoorzichtige website is onbegonnen werk en kan niet gevergd worden van de passagiers of organisatie die opkomt voor de belangen van de passagiers. Het dagvaarden was noodzakelijk omdat de vervoerder geen efficiënte claimafhandeling heeft in Nederland, aldus nog steeds de passagiers.
5.8.
Vaststaat dat Airhelp namens de passagiers de vervoerder slechts bij e-mail van 29 juli 2019 heeft aangemaand om tot betaling over te gaan. Als niet, althans onvoldoende weersproken staat vast dat de procedure voorkomen had kunnen worden indien de vervoerder alle benodigde documentatie voor datum dagvaarding had ontvangen. De vervoerder heeft daarbij gemotiveerd weersproken dat deze documentatie reeds bij e-mail van 29 juli 2019 is overlegd. Uit het betoog van de passagiers begrijpt de kantonrechter dat zij na het verzenden van hun eerste en enige e-mail, tot dagvaarden zijn overgegaan, omdat het uploaden van vier documenten (waarvan zij er al reeds één had gestuurd), te weten een kopie paspoort, een volmacht, het e-ticketnummer en een officiële brief waarmee de vordering wordt ingesteld, onbegonnen werk zou zijn.
5.9.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het betreffen vier documenten die voor de onderhavige gerechtelijke procedure noodzakelijk zijn. Niet gebleken is dat het uploaden van deze documenten dusdanig veel inspanning vereist dat dit niet van een professionele gemachtigde kan worden verwacht dan wel dat de vervoerder dit onmogelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter is er dan ook gelet op deze proceshouding, waarbij de (gemachtigde van de) passagiers op geen enkele wijze heeft getracht om eerst op een minnelijke wijze tot beëindiging van het geschil te komen, sprake van rauwelijks dagvaarden. De kantonrechter ziet daarin aanleiding om niet de vervoerder maar passagier sub 1 conform het liquidatietarief te veroordelen in de proceskosten.
de tegenvordering
5.10.
De vervoerder voert aan hij materiele schade heeft geleden doordat hij als gevolg van de werkwijze van de gemachtigde, te weten het rauwelijks dagvaarden zonder de benodigde documentatie te overleggen in vele zaken, juridische bijstand heeft moeten inwinnen. De (gemachtigde van de) passagiers hebben niet schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering, doch zal de kantonrechter, mede gelet op de ongelukkige wijze van procederen door beide partijen, zowel de schriftelijke reactie van de passagiers (conclusie van repliek) als de schriftelijke reactie van de vervoerder (conclusie van dupliek) meewegen bij de beoordeling van de tegenvordering.
5.11.
De kantonrechter heeft reeds gelet op hetgeen naar voren is gebracht door partijen inzake de vordering passagier sub 1 veroordeeld in de proceskosten. Er is dan ook geen aanleiding om de passagiers dan wel hun gemachtigde inzake hetzelfde feitencomplex te veroordelen tot het betalen van de juridische kosten van de vervoerder. Deze juridische kosten liggen immers al besloten in het (toegewezen) liquidatietarief. De tegenvordering wordt dan ook afgewezen.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder. Gelet op de samenhang met de zaak van de vordering en het feit dat de passagiers niet hebben gereageerd in de zaak van de tegenvordering, zullen de proceskosten in de tegenvordering aan de kant van de passagiers worden begroot op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart passagier sub 2 niet ontvankelijk in zijn/haar vordering;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagier sub 1 van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 juli 2018 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.3.
veroordeelt passagier sub 1 in de proceskosten, die aan de kant van de vervoerder worden begroot op een bedrag van € 374,00 aan salaris gemachtigde, en verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
de tegenvordering
6.4.
wijst de tegenvordering af;
6.5.
veroordeelt de vervoerder in de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de passagiers begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter