ECLI:NL:RBNHO:2021:11321

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
C/15/322373 / JU RK 21-2124
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijfplaats minderjarigen in pleegzorg en de rol van de kinderrechter

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 december 2021 uitspraak gedaan over een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om toestemming te verlenen voor de wijziging van de verblijfplaats van twee minderjarigen, [minderjarige 3] en [minderjarige 4], die al meer dan een jaar in een pleeggezin verblijven. De GI had nagelaten om vooraf toestemming van de kinderrechter te vragen, zoals vereist volgens artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter oordeelde dat, hoewel de verplaatsing onrechtmatig was, het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is om te beoordelen of de afwijzing van het verzoek in hun belang is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen gedurende hun jonge leven door de pleegmoeder zijn opgevoed en dat een wijziging in hun verblijfplaats zorgvuldig moet worden overwogen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek van de GI om toestemming voor de wijziging van verblijfplaats moet worden afgewezen, omdat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar het perspectief van de minderjarigen en de stabiliteit in hun opvoeding. De kinderrechter heeft bepaald dat de minderjarigen terug moeten keren naar de grootmoeder, waarbij rekening moet worden gehouden met een gefaseerde terugplaatsing om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
IMS
Zaakgegevens : C/15/322373/ JU RK 21-2124
datum uitspraak: 2 december 2021

beschikking afwijzen verzoek wijziging verblijfplaats ex art.1: 265i BW

in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna te noemen de GI,
locatie Alkmaar,
betreffende
[minderjarige 3], geboren te [plaats] , op [geboortedatum] , hierna ook te noemen de minderjarige of [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren te [plaats] , op [geboortedatum] , hierna ook te noemen de minderjarige of [minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [plaats] ,

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [plaats] ,

[de pleegmoeder] , grootmoeder vaderszijde, hierna ook te noemen de pleegmoeder,

wonende te [plaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 18 november 2021
- de mail van de GI, ingekomen bij de griffie op 22 november 2021, met als bijlage de begeleidende brief van 18 november 2021;
- de aanvullende stukken van de GI, ingekomen bij de griffie op 25 november 2021.
Op 2 december 2021 heeft de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI,
- [informant] , namens Parlan Pleegzorg, als informant,
- de moeder, bijgestaan door mr. J.M. Neervoort,
- de pleegmoeder, bijgestaan door mr. G.R. Dorhout-Tielken.
Opgeroepen en niet verschenen, met afbericht, is de vader.
Gelijktijdig met de behandeling van onderhavige zaak heeft de kinderrechter het verzoekschrift van de GI behandeld, inhoudende de wijziging van verblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ) en [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), bekend onder het zaaknummer C/15/322577/JU RK 21/2169, waarin mondeling uitspraak is gedaan op 2 december 2021. Deze uitspraak is in een afzonderlijke beschikking vastgelegd.

De feiten

Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 7 juni 2021 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 8 juni 2022.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn bij beschikking van 25 mei 2020 door de kinderrechter met spoed uit huis geplaatst en verblijven sindsdien bij de pleegmoeder (grootmoeder vaderszijde).
De machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegmoeder loopt thans tot 8 juni 2022.

Het verzoek

De GI heeft ex art. 1: 265i BW verzocht om toestemming om de verblijfplaats van de minderjarigen te wijzigen naar het deeltijd-pleeggezin [deeltijd-pleeggezin] en daarna naar een perspectief biedend pleeggezin.
Daartoe heeft de GI onder meer het volgende aangevoerd.
In mei 2020 zijn [minderjarige 3] en [minderjarige 4] met spoed bij de moeder uit huis geplaatst. Aangezien zij bij een eerdere uithuisplaatsing ook bij de grootmoeder vaderszijde hadden verbleven, heeft de GI besloten de minderjarigen opnieuw bij de pleegmoeder te plaatsen. Op verzoek van de pleegmoeder zijn op dat moment ook de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegmoeder geplaatst, hoewel de GI twijfels had over de haalbaarheid hiervan vanwege de kind-eigen problematiek en de draagkracht van de pleegmoeder.
Op 4 november 2021 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de GI en diverse hulpverleners van Parlan en Stichting De Praktijk. Het was de bedoeling dat de vader en de grootmoeder daar ook bij zouden aansluiten, echter helaas ontstond diezelfde ochtend onverwachts een flinke escalatie, waarbij de vader via Whatsapp de grootmoeder heeft bedreigd en insinueerde dat hij een vuurwapen in zijn bezit had en aangaf naar de grootmoeder toe te gaan.
In overleg met de betrokken hulpverleners en de pleegmoeder is op dat moment besloten dat de vier kinderen tijdelijk (voor twee weken) elders zouden verblijven, waarbij de oudste kinderen werden ondergebracht bij de moeder en [minderjarige 3] en [minderjarige 4] aansluitend op het reeds geplande logeerweekend werden ondergebracht bij hun weekend-pleeggezin, [deeltijd-pleeggezin] .
In de twee daarop volgende weken hebben de GI en de betrokken hulpverleners besproken welke opvoedsituatie het meest tegemoet komt aan de specifieke ontwikkelingsbehoeften van elk kind op de langere termijn. Op 15 november 2021 heeft een vervolgoverleg plaatsgevonden. De opvoedsituatie bij de grootmoeder is uitgebreid besproken en door de betrokken hulpverleners werd gezien dat zij veel van haar kleinkinderen houdt en echt haar best doet om de kinderen de opvoedsituatie te bieden die zij nodig hebben, maar dat het haar niet lukt tegemoet te komen aan de ingewikkelde opvoedbehoeften van de vier kinderen.
De hulpverlening, onder meer de intensieve opvoedhulp (verder ook: IO), de jeugd geestelijke gezondheidszorg (verder ook: JGGZ) en de pleegzorg begeleiding van Parlan, gaven aan onvoldoende verbetering te zien in vergelijking met de start van de aanmelding bij de pleegzorg. Naast het feit dat er ernstige zorgen bestaan over de ontwikkeling van de minderjarigen, zijn er ook grote zorgen over de opvoedsituatie bij de grootmoeder thuis. Zo wordt gezien dat de grootmoeder vrijwel continu hoog in haar stress zit, waardoor zij het overzicht in de thuissituatie niet houdt en niet de juiste keuzes maakt. Dit uit zich onder andere in een zeer volle en rommelige woning met ongeschikte slaapplekken voor alle vier de kinderen, het onvoldoende bieden van een duidelijke structuur, regels en grenzen en in onvoldoende emotionele beschikbaarheid van de grootmoeder richting de kinderen. De grootmoeder lijkt zo overspoeld en overvraagd te worden dat het haar niet lukt om de juiste prioriteiten te stellen. Zij laat een zeer zorgelijk patroon zien waarbij zij steeds nieuwe zorgtaken naar zich toetrekt, terwijl al gezien wordt dat zij de zorg voor de vier kleinkinderen die bij haar wonen onvoldoende kan dragen.
In de afgelopen anderhalf jaar is hulpverlening in allerlei vormen ingezet om de plaatsing van de kinderen te doen slagen, waaronder intensieve opvoedondersteuning bij de grootmoeder thuis en individuele hulpverlening voor alle kinderen. De GI en de betrokken hulpverleners zijn van mening dat het effect van de ingezette hulpverlening onvoldoende is geweest om de ontwikkelingsbedreigingen voor deze kinderen te verminderen of weg te nemen. Ook is de rust en stabiliteit in de thuissituatie bij de grootmoeder onvoldoende toegenomen om de kinderen de opvoedsituatie te bieden die zij nodig hebben.
Uiteraard wordt ook erkend dat de grootmoeder een belangrijk persoon is voor deze kinderen en dat het zodoende van belang is dat zij een rol in hun leven zal blijven spelen, echter wel vanuit de rol als grootmoeder en niet vanuit de rol als opvoeder.
Dit alles heeft gemaakt dat werd besloten de tijdelijke overplaatsing van de minderjarigen op 4 november 2021 om te zetten in een meer definitieve herplaatsing, waarbij de oudste twee worden teruggeplaatst bij de moeder en de jongste twee voorlopig zullen verblijven bij het weekendpleeggezin in afwachting van een perspectief biedend pleeggezin.
Omdat de GI dit voornemen eerst met de grootmoeder en de ouders wilde bespreken, zijn de verzoeken om toestemming pas op 25 respectievelijk 18 november 2021 ingediend.
Ter zitting heeft de GI erkend dat de gang van zaken niet juist is geweest, nu de toestemming niet vooraf is verzocht en de situatie intussen reeds vier weken voortduurt.
Desgevraagd heeft de GI aangegeven dat er al langer zorgen waren over de draagkracht van de pleegmoeder en dat om die reden niet is overwogen de twee jongste kinderen tussentijds terug te plaatsen om te kijken hoe het zou gaan, wanneer de oudste twee elders zouden verblijven. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hebben intussen wel contact gehad met de grootmoeder, maar het is ingewikkeld tijd daarvoor in te plannen, nu ook omgang met de moeder en de vader geregeld moet worden.
Het is een complexe en ingewikkelde situatie, mede doordat er verschillende afdelingen van Parlan, te weten pleegzorg, JGGZ en IO, betrokken zijn bij de kinderen. Tussen die afdelingen worden de bevindingen uitgewisseld. De GI heeft daarom verzocht om
[informant] van Parlan pleegzorg te horen ter zitting als informant, omdat zij goed op de hoogte is van de bevindingen vanuit die afzonderlijke afdelingen van Parlan.
Het gaat op zich goed met [minderjarige 3] en [minderjarige 4] en zij komen nu op tijd op school. De gedragsproblemen doen zich wel nog steeds voor. Het pleeggezin heeft in eerste instantie aangegeven de kinderen voor vier weken te kunnen opvangen, maar inmiddels is duidelijk dat de kinderen ter overbrugging daar nog langer kunnen blijven. De komende periode kan dan gebruikt worden om te onderzoeken welke perspectief biedende verblijfplaats het meest tegemoet komt aan de behoeftes van de kinderen.
De GI heeft om deze reden het verzoek gewijzigd in die zin dat op dit moment niet langer wordt verzocht toestemming te verlenen tot plaatsing in een perspectief biedend pleeggezin.
Het laatste gedeelte van het verzoek wordt daarmee ingetrokken en thans wordt verzocht om toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van de minderjarigen naar het deeltijd-pleeggezin [deeltijd-pleeggezin] . De komende periode kan dan worden gebruikt voor het bepalen van het perspectief en het zoeken naar een geschikte plek.

Het standpunt van belanghebbenden

Door en namens
de pleegmoederis een pleitnotitie overgelegd, die integraal is voorgedragen, strekkende tot afwijzing van het verzoek. Daartoe is onder meer -verkort weergegeven en voor zover relevant voor onderhavige zaak- het volgende aangevoerd.
De kinderen zijn onrechtmatig overgeplaatst. Op grond van artikel 1:265i Burgerlijk wetboek had de wijziging van de verblijfplaats van de kinderen
voorafgetoetst moeten worden door de kinderrechter en dat is niet gebeurd. Zij zijn feitelijk op 5 november 2021 plotseling overgeplaatst naar het logeergezin en vervolgens niet meer terug gekeerd bij de pleegmoeder, terwijl [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zeer gehecht zijn aan de grootmoeder. Zij hebben in hun jonge leven al meerdere overplaatsingen meegemaakt en zullen niet begrijpen dat zij niet bij de grootmoeder terug keren en dat zij niet meer voor hen mag zorgen. Toen de kinderen bij haar geplaatst werden in mei 2020 was al direct duidelijk, dat het voor de grootmoeder best pittig zou worden. Het gaat om vier jonge kwetsbare kinderen, die al het nodige hebben meegemaakt. Niettemin heeft de grootmoeder dit met grote inzet en met al haar liefde gedaan en zij heeft vanaf het begin open gestaan voor alle hulp die bij de zorg en opvoeding nodig was, waaronder de IO. Het verzoek lijkt met name te zijn ingegeven door de bevindingen en het advies van de IO van Parlan, zie bijlage 5 bij het verzoekschrift, terwijl de grootmoeder zich absoluut niet kan vinden in die bevindingen van de IO.
De grootmoeder is zeer geschrokken en verbaasd over de inhoud van dat verslag en vindt dat het geen juiste en faire weergave bevat van het afgelopen jaar. Bovendien heeft de grootmoeder altijd begrepen dat de IO zich vooral zou bezighouden met observatie en ondersteuning. Er is met haar nooit een plan van aanpak opgesteld, er zijn geen doelen gesteld -laat staan geëvalueerd- en de grootmoeder is niet betrokken geweest bij de MDO’s noch van de resultaten daarvan op de hoogte gesteld. De cliëntplannen waarover wordt gesproken zijn doelbewust scherp opgesteld ten behoeve van het verkrijgen van een indicatie van de gemeente.
Deze aanpak heeft ertoe geleid dat er allerlei dingen in dat verslag staan, waaronder ongefundeerde aannames en conclusies, die nooit met haar besproken zijn. De uiteindelijke bevindingen en de daaruit voortvloeiende “slecht nieuws boodschap” komen voor haar dan ook als een volslagen verrassing.
Het verslag mist iedere structuur. Het omvat kennelijk de totale periode van bijna een jaar, waardoor volstrekt niet duidelijk is wanneer er wat is voorgevallen, of er met de grootmoeder over is gesproken, of haar adviezen zijn gegeven die al dan niet zijn opgevolgd, enzovoorts.
Verder bevat het verslag veel herhalingen, is het onduidelijk en weinig feitelijk en vooral vooringenomen. Zo vraagt de grootmoeder zich ook af waarop IO zich heeft gebaseerd voor wat betreft de opmerking dat zij door haar eigen problematiek in beslag
lijktte worden genomen en daardoor emotioneel minder beschikbaar is. Wat heeft IO dan concreet gezien en waarom is dat niet met haar gedeeld. De grootmoeder zou graag willen en kunnen reageren op nog allerlei andere in dat verslag genoemde voorvallen, verwijten en stellingen, maar ter wille van de tijd zal zij dat achterwege laten.
De grootmoeder was er niet van op de hoogte dat de GI aan IO heeft gevraagd te adviseren over de haalbaarheid van het opgroeien van alle vier de kinderen bij haar en zij is ook niet betrokken bij de gesprekken die daarover kennelijk met “betrokkenen” zijn gevoerd.
Dit alles heeft ertoe geleid dat thans door de GI de
inschattingwordt gemaakt dat de kinderen niet bij de grootmoeder zouden kunnen blijven wonen. De grootmoeder vraagt zich af of een “inschatting” werkelijk een vergaande beslissing als een overplaatsing van de kinderen kan dragen. Ook vraagt zij zich af of de risico’s die een overplaatsing van de kinderen met zich zouden meebrengen zijn mee gewogen. Het zou voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] de vierde overplaatsing zijn. De risico’s zien op onder andere een teloorgang van de ingezette sociaal-emotionele ontwikkeling, verlies van vertrouwen in voor hen belangrijke volwassenen, in de steek gelaten voelen, hechtingsproblematiek, opleving van trauma’s ten gevolgen van eerdere overplaatsingen, enzovoorts.
Al deze risico’s mogen niet genomen worden als daartegenover staat dat de kinderen erg aan de grootmoeder zijn gehecht, dat de grootmoeder tot hun netwerk behoort, de grootmoeder openstaat voor hulpverlening en dat er meer ruimte in huis en ook meer aandacht kan zijn wanneer de oudere kinderen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet terugkeren bij haar, maar bij de moeder blijven. De grootmoeder wil zich 100% blijven inzetten om [minderjarige 3] en [minderjarige 4] alle zorg en begeleiding te geven die zij nodig hebben.
Tot slot komt in het verzoekschrift ook nog aan de orde de moeizame band tussen de vader en de grootmoeder. Daarbij lijkt de GI te vergeten dat de vader een verleden heeft van drugsgebruik vanaf zijn dertiende en dat de vader ook naar anderen agressie toont en bedreigingen uit en dat met name zijn gedrag, en niet specifiek de relatie tussen hem en de grootmoeder, tot moeizame situaties leidt. Dat zal niet veranderen als de kinderen elders verblijven.

Door en namens de moeder is onder meer het volgende naar voren gebracht.

De moeder refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter. Zij heeft enerzijds positieve dingen gehoord over hun ontwikkeling sinds [minderjarige 3] en [minderjarige 4] de hele week bij het weekendpleeggezin verblijven. Ze heeft gehoord dat het zo goed gaat, dat er ook plannen zijn voor [minderjarige 3] om hele dagen naar school te gaan. Anderzijds leest ze ook dat de kinderen de grootmoeder heel erg missen en daar heel verdrietig over zijn. Zij vindt het heel lastig om daar een standpunt over in te nemen. Er is zoveel informatie. Ze ziet wel dat de zorgen er nog steeds zijn en dat daar eigenlijk geen echte verandering in is gekomen.
De vaderheeft zijn mening kenbaar gemaakt via een bericht aan de GI. Hij heeft het volgende geschreven: “
Ik heb erover nagedacht of ik bij de zitting moet zijn of niet en ik heb besloten hier niet bij aanwezig te zijn.
De reden is dat ik vind dat het niet mijn plaats is om hier bij aanwezig te zijn. Gezien de situatie tussen mijn moeder en mij wil ik niet dat het beeld geschetst word dat ik een laatste slag wil uitdelen, daarbij heb ik vertrouwen in het rechtssysteem en de professionele mening van de hulpverleners. Ik ben de vader van de kinderen en wil alles op alles om weer een deel van hun leven te zijn en de relatie tussen mij en mijn moeder hebben daar niet echt bij geholpen. Ik heb dit hoofdstuk afgesloten en wil vooruit kijken in plaats van constant oude wonden open te krabben. Wat ik wel wil zeggen is dat de opgenoemde zorgen herkenbaar zijn en dat ook veel van mijn frustratie en boosheid voortkwam uit dat er weinig vooruitgang is geboekt, het stellen van verkeerde prioriteiten, enzovoorts.
Het enige wat ik als vader wil is dat mijn kindjes goed terecht komen, het liefste dichtbij, maar hun toekomst staat voorop.”
[informant] van Parlan pleegzorg (als informant)heeft onder meer het volgende naar voren gebracht.
Zij is één van de hulpverleners die betrokken is bij de kinderen en zij heeft in de afgelopen periode veel observaties gedaan in de thuissituatie bij de grootmoeder en zij is bij diverse overleggen aanwezig geweest. Omdat er meer afdelingen van Parlan betrokken zijn (geweest) heeft dat het heel ingewikkeld gemaakt. Er is wel steeds overleg tussen die afdelingen geweest, zodat de neuzen dezelfde kant opstonden, maar evengoed was en is het een ingewikkelde situatie. Uiteindelijk is er één samengevoegd verslag aan de pleegmoeder gestuurd en daarom zitten er misschien wat overlappingen in.
[minderjarige 4] laat heel goed gedrag zien in het pleeggezin. Hij deed bijvoorbeeld bij de grootmoeder ook vaak uitspraken dat hij een meisje wilde zijn en raakte haar borsten bijvoorbeeld wel eens aan, maar sinds de plaatsing wordt dat gedrag niet meer gezien.
De hechting tussen de grootmoeder en de kinderen wordt nog onderzocht door Infant Mental Health. Er is wel hechting met de grootmoeder, maar vermoed wordt dat er sprake is van een onveilige hechting.

De beoordeling

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt de kinderrechter als volgt.
In artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het volgende bepaald:
1. De gecertificeerde instelling behoeft de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin.
2. De toestemming wordt door de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
3. Indien de kinderrechter het verzoek, bedoeld in het tweede lid, afwijst, kan hij tevens bepalen dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijven voor ten hoogste een jaar. De gecertificeerde instelling is gehouden de machtiging tot uithuisplaatsing ten uitvoer te leggen.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat de minderjarigen gedurende ten minste één jaar door de grootmoeder als pleegmoeder worden verzorgd en opgevoed.
Op zeer jonge leeftijd hebben [minderjarige 3] en [minderjarige 4] reeds gedurende 2 jaren bij de pleegmoeder gewoond, totdat de vier kinderen weer bij de moeder werden geplaatst. In mei 2020 werd echter door de GI besloten dat het perspectief niet langer bij de moeder lag en zijn [minderjarige 3] en [minderjarige 4] op verzoek van de GI met spoed opnieuw bij de pleegmoeder geplaatst. Op verzoek van de pleegmoeder zijn op dat moment ook de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegmoeder geplaatst, hoewel de GI twijfels had over de haalbaarheid hiervan vanwege de kind-eigen problematiek en de draagkracht van de pleegmoeder.
Op 4 november 2021 is sprake geweest van een bedreigende situatie vanuit de vader in de richting van de grootmoeder en is besloten de kinderen -in overleg met de grootmoeder- tijdelijk elders onder te brengen. De kinderrechter heeft als zodanig begrip voor deze stap, maar wijst erop dat het op de weg van de GI had gelegen dit besluit in een (spoed)verzoek ex art.1:265i BW aan de kinderrechter voor te leggen, zeker vanaf het moment dat kennelijk besloten werd de tijdelijke overplaatsing van de minderjarigen op 4 november 2021 om te zetten in een meer definitieve herplaatsing, waarbij de oudste twee minderjarigen worden teruggeplaatst bij de moeder en de jongste twee minderjarigen voorlopig verblijven bij het weekendpleeggezin in afwachting van een perspectief biedend pleeggezin.
Omdat de GI dit voornemen eerst met de grootmoeder en de ouders wilde bespreken, zijn de verzoeken om toestemming uiteindelijk pas op respectievelijk 25 en 18 november 2021 bij de griffie ingediend.
De GI heeft daarmee nagelaten om het voornemen voor verplaatsing van de minderjarigen van te voren ter toetsing aan de kinderrechter voor te leggen. Daarmee heeft de GI in ernstige mate de wettelijke vereisten overtreden, die nodig zijn voor het verplaatsen van een minderjarige die minstens één jaar in een pleeggezin verblijft.
Het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoeding en verzorging dient immers leidend te zijn, wanneer sprake is van een langdurige pleegzorgplaatsing en de wetgever heeft de beslissing over een (plotselinge) verandering dan ook aan de kinderrechter willen voorbehouden.
De kinderrechter stelt vast dat de in het licht van art.1:265i BW onrechtmatige verplaatsing van de minderjarigen intussen reeds vier weken voortduurt. Dit brengt echter niet automatisch met zich mee dat het verzoek van de GI op die grond dient te worden afgewezen.
Ingevolge lid 2 van genoemde bepaling dient de kinderrechter immers te beoordelen of zij het
in het belang van de minderjarigen noodzakelijkoordeelt om het verzoek af te wijzen.
Bij de afweging van die beoordeling zijn naar het oordeel van de kinderrechter de volgende aspecten van belang:
De 6-jarige [minderjarige 3] en 4-jarige [minderjarige 4] zijn het grootste deel van hun nog jonge leven door de pleegmoeder opgevoed. Er is sprake geweest van een tussentijdse plaatsing bij de moeder, maar die heeft in mei 2020 geresulteerd in een (spoed)terugplaatsing bij de pleegmoeder. De kinderrechter ziet de grootmoeder dan ook als de belangrijke (hoofd)opvoeder en hechtingsfiguur in het leven van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] en is van oordeel dat een mogelijke verandering in het perspectief van deze kinderen op goede en zorgvuldige wijze dient te worden onderzocht en onderbouwd. De wijze waarop nu sinds 4 november 2021 door de GI kennelijk is besloten dat het perspectief niet langer bij de grootmoeder ligt, voldoet niet aan die zorgvuldigheidseisen. Evenmin is op dit moment duidelijk waar het perspectief volgens de GI dan wel zou liggen, nu de minderjarigen op dit moment weliswaar verblijven op een voor hen bekende plek, maar daar vooralsnog niet definitief kunnen blijven.
Ook de verslaglegging van Parlan d.d. 18 november 2021 kan naar het oordeel van de kinderrechter een dergelijk perspectiefbesluit onvoldoende dragen. Er wordt bijvoorbeeld gesproken van een pleegmoeder die zich 100% inzet, geduld heeft en sensitief reageert op de kinderen, maar moeilijk rust kan pakken en bij overbelasting niet in staat is op alle hulpbehoeften van de vier kinderen te reageren.
Vanuit dit gezichtspunt is het de kinderrechter met name niet duidelijk waarom -nadat de eerste hectiek op 4 november jongstleden was verdwenen en de oudste twee minderjarigen met instemming van alle betrokkenen bij de moeder waren ondergebracht- de GI niet heeft overwogen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te laten terugkeren naar de grootmoeder om zo eerst rust te creëren en in de komende periode te kunnen bekijken of de plaatsing bij de grootmoeder als pleegmoeder daarmee als goed genoeg beoordeeld zou kunnen worden.
Concluderend is de kinderrechter van oordeel dat het perspectief voor de minderjarigen nog niet dusdanig zorgvuldig en gedegen is onderzocht, dat het in het belang van de minderjarigen is de plaatsing bij de grootmoeder definitief te beëindigen. Zeker gelet op de nog jonge leeftijd van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , waarbij zij een groot deel van hun leven bij de grootmoeder hebben gewoond.
De kinderrechter acht het in het belang van de minderjarigen dat er de komende periode binnen de lopende ondertoezichtstelling zorgvuldig zal worden onderzocht welk perspectief het meest in het belang van de minderjarigen is. Voorts is het van belang voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] dat er nu rust in de opvoedsituatie wordt gecreëerd. Dat zal ook een bijdrage kunnen leveren aan het optimaliseren van de omstandigheden en de zorgvuldigheid van het onderzoek naar het perspectief ten goede kunnen komen.
De kinderrechter is, gelet op alle feiten en omstandigheden, van oordeel dat het thans niet in het belang van de minderjarigen is, om hun verblijfplaats te wijzigen zonder dat een gedegen en zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden naar het perspectief dat het meest in hun belang is. De kinderrechter oordeelt daarom dat het verzoek van de GI om (alsnog) toestemming te verlenen voor de wijziging van het verblijf van de minderjarigen
niet in het belang van de minderjarigen noodzakelijkis en moet worden afgewezen.
Ten overvloede overweegt de kinderrechter dat afwijzing van bedoeld verzoek concreet betekent dat de tot 8 juni 2022 lopende machtiging uithuisplaatsing haar gelding behoudt en de minderjarigen zullen terugkeren naar de grootmoeder.
Bij de concrete wijze waarop deze terugplaatsing vorm gegeven zal worden, dient in het belang van de minderjarigen wel rekening te worden gehouden met het feit dat zij intussen reeds een maand verblijven op een voor hen vertrouwde plek bij het deeltijdpleeggezin. De kinderrechter draagt alle betrokkenen dan ook op in nauw overleg te komen tot een rustige en wellicht gefaseerde terugplaatsing bij de grootmoeder, om vervolgens goede afspraken te maken over de beste vorm van samenwerking tussen de grootmoeder en het deeltijd-pleeggezin [deeltijd-pleeggezin] , totdat het perspectief voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] duidelijk is. Zoals ook ter zitting reeds is toegelicht, acht de kinderrechter het niet in het belang van de minderjarigen dat zij direct na de door de kinderrechter genomen beslissing, plotsklaps weer volledig bij de grootmoeder terugkeren, zonder dat hierover goede en duidelijke afspraken zijn gemaakt.

De beslissing

De kinderrechter:
Wijst af het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.A. Egter van Wissekerke, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 december 2021.