ECLI:NL:RBNHO:2021:11320

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
C/15/322577 / JU RK 21-2169
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijfplaats van minderjarigen in pleegzorg na langdurige uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 december 2021 uitspraak gedaan over een verzoek van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) om toestemming te verlenen voor de wijziging van het verblijf van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die meer dan een jaar in een pleeggezin verbleven. De GI had nagelaten om vooraf toestemming van de kinderrechter te vragen, wat in strijd is met artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter oordeelde dat, hoewel de verplaatsing onrechtmatig was, het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk was om de wijziging van verblijfplaats naar de moeder toe te staan. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds hun terugplaatsing bij de moeder goed functioneren en dat de moeder een positieve invloed op hen heeft. De kinderrechter benadrukte het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van de minderjarigen en dat intensieve hulpverlening noodzakelijk is om de thuisplaatsing succesvol te maken. De beslissing werd genomen in het belang van de minderjarigen, waarbij de kinderrechter de zorgen over de opvoedsituatie bij de grootmoeder in overweging nam.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats: [plaats]
IMS
Zaakgegevens : C/15/322577 / JU RK 21-2169
datum uitspraak: 2 december 2021

beschikking toestemming wijziging verblijfplaats ex art.1: 265i BW

in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna te noemen de GI,
locatie Alkmaar,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna ook te noemen de minderjarige of [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna ook te noemen de minderjarige of [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [plaats] ,

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [plaats] ,

[de pleegmoeder] , grootmoeder vaderszijde, hierna ook te noemen de pleegmoeder,

wonende te [plaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 25 november 2021.
Op 2 december 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI,
- [informant] , namens Parlan Pleegzorg, als informant,
- de moeder, bijgestaan door mr. J.M. Neervoort,
- de pleegmoeder, bijgestaan door mr. G.R. Dorhout-Tielken.
De minderjarige [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.
Opgeroepen en niet verschenen, met afbericht, is de vader.
Gelijktijdig met de behandeling van onderhavige zaak heeft de kinderrechter het verzoekschrift van de GI behandeld, inhoudende de wijziging van verblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ) en [minderjarige 4] (hierna te noemen: [minderjarige 4] ), bekend onder het zaaknummer C/15/322373/JU RK 21/2124, waarin mondeling uitspraak is gedaan op 2 december 2021. Deze uitspraak is in een afzonderlijke beschikking vastgelegd.

De feiten

Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 7 juni 2021 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 8 juni 2022.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn bij beschikking van 25 mei 2020 door de kinderrechter met spoed uit huis geplaatst en verblijven sindsdien bij de pleegmoeder (grootmoeder vaderszijde).
De machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegmoeder loopt thans tot 8 juni 2022.

Het verzoek

De GI heeft ex art. 1: 265i BW verzocht om toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van de minderjarigen naar de moeder.
Daartoe heeft de GI onder meer het volgende aangevoerd.
In mei 2020 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] met spoed uit huis geplaatst. Omdat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] (opnieuw) bij de grootmoeder werden geplaatst, zijn toen op verzoek van de pleegmoeder ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar geplaatst. Dit hoewel de GI reeds twijfels had over de haalbaarheid hiervan, vanwege de kind-eigen problematiek en de draagkracht van de grootmoeder als pleegmoeder voor vier kinderen.
De GI heeft daarbij in diezelfde periode in een opvoedbesluit kenbaar gemaakt dat het perspectief van de minderjarigen niet langer bij de moeder zou liggen.
Op 4 november 2021 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de GI en diverse hulpverleners van Parlan en Stichting De Praktijk. Het was de bedoeling dat de vader en de grootmoeder daar ook bij zouden aansluiten, echter helaas ontstond diezelfde ochtend onverwachts een flinke escalatie, waarbij de vader via Whatsapp de grootmoeder heeft bedreigd en insinueerde dat hij een vuurwapen in zijn bezit had en aangaf naar de grootmoeder toe te gaan.
In overleg met de betrokken hulpverleners en de pleegmoeder is op dat moment besloten dat de vier kinderen tijdelijk (voor twee weken) elders zouden verblijven, waarbij de oudste kinderen werden ondergebracht bij de moeder en [minderjarige 3] en [minderjarige 4] aansluitend op het reeds geplande logeerweekend werden ondergebracht bij hun weekend-pleeggezin, [weekend-pleeggezin] .
In de twee daarop volgende weken hebben de GI en de betrokken hulpverleners besproken welke opvoedsituatie het meest tegemoet komt aan de specifieke ontwikkelingsbehoeften van elk kind op de langere termijn. Op 15 november 2021 heeft een vervolgoverleg plaatsgevonden. De opvoedsituatie bij de grootmoeder is uitgebreid besproken en door de betrokken hulpverleners werd gezien dat zij veel van haar kleinkinderen houdt en echt haar best doet om de kinderen de opvoedsituatie te bieden die zij nodig hebben, maar dat het haar niet lukt tegemoet te komen aan de ingewikkelde opvoedbehoeften van de vier kinderen.
De hulpverlening, onder meer de intensieve opvoedhulp (verder ook: IO), de jeugd geestelijke gezondheidszorg (verder ook: JGGZ) en de pleegzorg begeleiding van Parlan, gaven aan onvoldoende verbetering te zien in vergelijking met de start van de aanmelding bij de pleegzorg. Naast het feit dat er ernstige zorgen bestaan over de ontwikkeling van de minderjarigen, zijn er ook grote zorgen over de opvoedsituatie bij de grootmoeder thuis. Zo wordt gezien dat de grootmoeder vrijwel continu hoog in haar stress zit, waardoor zij het overzicht in de thuissituatie niet houdt en niet de juiste keuzes maakt.
Dit uit zich onder andere in een zeer volle en rommelige woning met ongeschikte slaapplekken voor al de kinderen, het onvoldoende bieden van een duidelijke structuur, regels en grenzen en in onvoldoende emotionele beschikbaarheid van de grootmoeder richting de kinderen. De grootmoeder lijkt zo overspoeld en overvraagd te worden dat het haar niet lukt om de juiste prioriteiten te stellen. Zij laat een zeer zorgelijk patroon zien waarbij zij steeds nieuwe zorgtaken naar zich toetrekt, terwijl al gezien wordt dat zij de zorg voor de vier kleinkinderen die bij haar wonen onvoldoende kan dragen.
In de afgelopen anderhalf jaar is hulpverlening in allerlei vormen ingezet om de plaatsing van de kinderen te doen slagen, waaronder intensieve opvoedondersteuning bij de grootmoeder thuis en individuele hulpverlening voor alle kinderen. De GI en de betrokken hulpverleners zijn van mening dat het effect van de ingezette hulpverlening onvoldoende is geweest om de ontwikkelingsbedreigingen voor deze kinderen te verminderen of weg te nemen. Ook is de rust en stabiliteit in de thuissituatie bij de grootmoeder onvoldoende toegenomen om de kinderen de opvoedsituatie te bieden die zij nodig hebben.
Uiteraard wordt ook erkend dat de grootmoeder een belangrijk persoon is voor deze kinderen en dat het zodoende van belang is dat zij een rol in hun leven zal blijven spelen, echter wel vanuit de rol als grootmoeder en niet vanuit de rol als opvoeder.
Dit alles heeft gemaakt dat werd besloten de tijdelijke overplaatsing van de minderjarigen op 4 november 2021 om te zetten in een meer definitieve herplaatsing, waarbij de oudste twee worden teruggeplaatst bij de moeder en de jongste twee voorlopig zouden verblijven bij het weekendpleeggezin in afwachting van een perspectief biedend pleeggezin.
Omdat de GI dit voornemen eerst met de pleegmoeder en ouders wilde bespreken, zijn de verzoeken om toestemming pas op respectievelijk 25 en 18 november 2021 ingediend.
Ter zitting heeft de GI erkend dat de gang van zaken niet juist is geweest, nu de toestemming niet vooraf is verzocht en de situatie intussen reeds vier weken voortduurt.
Desgevraagd heeft de GI aangegeven dat er al langer zorgen waren over de draagkracht van de pleegmoeder en dat om die reden niet is overwogen de twee jongste kinderen tussentijds terug te plaatsen om te kijken hoe het zou gaan, wanneer de oudste twee elders zouden verblijven. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hebben intussen wel contact gehad met de grootmoeder, maar het is ingewikkeld tijd daarvoor in te plannen, nu ook omgang met de moeder en de vader geregeld moet worden.
Het is een complexe en ingewikkelde situatie, mede doordat er verschillende afdelingen van Parlan, te weten pleegzorg, JGGZ en IO, betrokken zijn bij de kinderen. Tussen die afdelingen worden de bevindingen uitgewisseld. De GI heeft daarom verzocht om
[informant] van Parlan pleegzorg te horen ter zitting als informant, omdat zij goed op de hoogte is van de bevindingen vanuit die afzonderlijke afdelingen van Parlan.
Sinds [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer bij hun moeder verblijven, wordt gezien dat [minderjarige 2] goed in haar vel zit, op tijd op staat en er verzorgd uitziet. [minderjarige 1] lijkt ook goed in zijn vel te zitten bij de moeder. Het is echter lastig voor de moeder om te zorgen dat [minderjarige 1] naar school kan blijven gaan in [plaats] . Dit komt grotendeels door het feit dat de moeder niet de financiële middelen heeft om hem met de auto naar school te brengen en weer op te halen. Achter de schermen wordt hard gezocht naar een structurele oplossing.
De inschatting wordt gemaakt dat vrijwel elke mogelijke overplaatsing bij [minderjarige 2] enkel meer schade zal aanrichten. De enige plaatsing die haar niet erger zal traumatiseren dan nu al het geval is, is een plaatsing bij de moeder. Door diverse hulpverleners is gezien dat de moeder een zeer positieve invloed heeft op [minderjarige 2] , zo is het de moeder bijvoorbeeld gelukt [minderjarige 2] te motiveren voor therapie. Het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] ziet er warm en liefdevol uit, evenals het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] . Gezien het belaste verleden van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de hoge kwetsbaarheid van [minderjarige 2] , wordt een terugplaatsing bij de moeder gezien als de minst schadelijke optie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Wel zijn alle betrokkenen van mening dat intensieve hulpverlening nodig is om te zorgen dat deze thuisplaatsing een succes zal worden. Hiervoor wordt een variant op het 'Terug naar huis onderzoek' ingezet, waarbij hulpverleners samen met de moeder in kaart zullen brengen wat goed gaat en waar hulp bij nodig is om de plaatsing te doen slagen. De ervaring van het afgelopen anderhalf jaar is dat de moeder bereid is om aan al de nodig geachte hulpverlening mee te werken, in het belang van de kinderen. Zodoende is de verwachting dat de moeder ook zal openstaan voor een dergelijk intensief hulpverleningstraject.

Het standpunt van belanghebbenden

Door en namens
de pleegmoederis een pleitnotitie overgelegd, die integraal is voorgedragen, strekkende tot toewijzing van het verzoek. Daartoe is onder meer -verkort weergegeven en voor zover relevant voor onderhavige zaak- het volgende naar voren gebracht.
De grootmoeder kan het niet over haar hart kan verkrijgen om zich nog te verzetten tegen het verzoek om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder te laten wonen.
Dat neemt niet weg dat de kinderen onrechtmatig zijn overgeplaatst. Op grond van artikel 1:265i Burgerlijk wetboek had de wijziging van de verblijfplaats van de kinderen
voorafgetoetst moeten worden door de kinderrechter en dat is niet gebeurd. Zij zijn feitelijk op
5 november 2021 plotseling overgeplaatst naar het logeergezin en vervolgens niet meer terug gekeerd bij de pleegmoeder. De grootmoeder vond en vindt het belangrijk dat de kinderen bij elkaar en in een vertrouwde omgeving kunnen opgroeien en zij heeft zich er dan ook altijd voor ingezet dat, als het bij de ouders niet meer ging, de kinderen bij haar een veilig thuis konden hebben.
Echter, thans acht de grootmoeder het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij bij de moeder blijven wonen. De grootmoeder heeft een foto van [minderjarige 2] gezien, waaraan zij kon zien dat [minderjarige 2] oprecht gelukkig is bij de moeder. Zij maakt zich er wel zorgen over dat [minderjarige 1] mogelijk ondergesneeuwd zal worden door zijn zusje [minderjarige 2] .

Door en namens de moeder is het volgende naar voren gebracht.

De moeder verzoekt om toewijzing. Zij kan zich vinden in het verzoek en staat ervoor open dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar blijven wonen. De kinderen gedragen zich goed bij haar. [minderjarige 1] gaat nog niet de hele week naar school, omdat de moeder het financieel gezien niet redt om [minderjarige 1] vijf dagen in de week naar [plaats] heen en terug te brengen. Verder gaat het goed met hem en als hij behoefte heeft aan rust, dan gaat hij naar zijn slaapkamer. Met [minderjarige 2] gaat het ook goed en de moeder heeft haar niet boos gezien sinds zij weer bij haar woont. [minderjarige 2] is een tijdje naar een zorgboerderij gegaan. Ze kan in de buurt bij de moeder naar school, zodra ze daar is ingeschreven. Dat zal worden geregeld zodra duidelijk is dat [minderjarige 2] bij de moeder blijft wonen.
De moeder maakt zich wel nog zorgen over wat er in de toekomst eventueel nog weer mis zou kunnen gaan en wat daar dan de gevolgen van kunnen zijn. Worden de kinderen dan weer bij haar weggehaald, als er een keer iets mis gaat. Het is haar ook niet duidelijk of de inzet nu is, dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar ligt. Zij acht het in het grootste belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat hun perspectief in ieder geval wordt vastgesteld, zodat daarover rust en duidelijk ontstaat.
De vaderheeft zijn mening kenbaar gemaakt via een bericht aan de GI. Hij heeft het volgende geschreven: “
Ik heb erover nagedacht of ik bij de zitting moet zijn of niet en ik heb besloten hier niet bij aanwezig te zijn.
De reden is dat ik vind dat het niet mijn plaats is om hier bij aanwezig te zijn. Gezien de situatie tussen mijn moeder en mij wil ik niet dat het beeld geschetst word dat ik een laatste slag wil uitdelen, daarbij heb ik vertrouwen in het rechtssysteem en de professionele mening van de hulpverleners. Ik ben de vader van de kinderen en wil alles op alles om weer een deel van hun leven te zijn en de relatie tussen mij en mijn moeder hebben daar niet echt bij geholpen. Ik heb dit hoofdstuk afgesloten en wil vooruit kijken in plaats van constant oude wonden open te krabben. Wat ik wel wil zeggen is dat de opgenoemde zorgen herkenbaar zijn en dat ook veel van mijn frustratie en boosheid voortkwam uit dat er weinig vooruitgang is geboekt, het stellen van verkeerde prioriteiten, enzovoorts.
Het enige wat ik als vader wil is dat mijn kindjes goed terecht komen, het liefste dichtbij, maar hun toekomst staat voorop.”
[informant] van Parlan pleegzorg (als informant)heeft onder meer het volgende naar voren gebracht.
Zij is één van de hulpverleners die betrokken is bij de kinderen en heeft in de afgelopen periode veel observaties gedaan in de thuissituatie bij de grootmoeder. Zij is bij diverse overleggen aanwezig geweest. Omdat er meer afdelingen van Parlan betrokken zijn (geweest) heeft dat het heel ingewikkeld gemaakt. Er is wel steeds overleg tussen die afdelingen geweest, zodat de neuzen dezelfde kant opstonden, maar evengoed was en is het een ingewikkelde situatie. Er is vanaf het begin ingezet op het slagen van de plaatsing bij de grootmoeder, maar er waren wel al direct bij de start van de plaatsing twijfels over haar draagkracht om voor alle vier de kinderen pleegmoeder te kunnen zijn.

De beoordeling

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt de kinderrechter als volgt.
In artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het volgende bepaald:
1. De gecertificeerde instelling behoeft de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin.
2. De toestemming wordt door de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
3. Indien de kinderrechter het verzoek, bedoeld in het tweede lid, afwijst, kan hij tevens bepalen dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijven voor ten hoogste een jaar. De gecertificeerde instelling is gehouden de machtiging tot uithuisplaatsing ten uitvoer te leggen.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat de minderjarigen gedurende ten minste één jaar door de grootmoeder als pleegmoeder worden verzorgd en opgevoed.
In mei 2020 werd door de GI besloten dat het perspectief van de minderjarigen niet langer bij de moeder lag. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn toen op verzoek van de GI met spoed opnieuw bij de grootmoeder geplaatst en op verzoek van de grootmoeder zijn op dat moment ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar geplaatst. Hoewel de GI twijfels had over de haalbaarheid hiervan vanwege de kind-eigen problematiek en de draagkracht van de grootmoeder als pleegmoeder voor al de vier minderjarigen.
Op 4 november 2021 is sprake geweest van een bedreigende situatie vanuit de vader in de richting van de pleegmoeder en is besloten de kinderen -in overleg met de pleegmoeder- tijdelijk elders onder te brengen. De kinderrechter heeft als zodanig begrip voor deze stap, maar wijst erop dat het op de weg van de GI had gelegen dit besluit in een (spoed)verzoek ex art.1:265i BW aan de kinderrechter voor te leggen, zeker vanaf het moment dat kennelijk besloten werd de tijdelijke overplaatsing van de minderjarigen op 4 november 2021 om te zetten in een meer definitieve herplaatsing, waarbij de twee oudste minderjarigen worden teruggeplaatst bij de moeder en de twee jongsten voorlopig verblijven bij het weekendpleeggezin in afwachting van een perspectief biedend pleeggezin.
Omdat de GI dit voornemen eerst met de pleegmoeder en ouders wilde bespreken, zijn de verzoeken om toestemming uiteindelijk pas op respectievelijk 25 en 18 november 2021 bij de griffie ingediend.
De GI heeft daarmee nagelaten om het voornemen voor verplaatsing van de minderjarigen van te voren ter toetsing aan de kinderrechter voor te leggen. Daarmee heeft de GI in ernstige mate de wettelijke vereisten overtreden, die nodig zijn voor het verplaatsen van een minderjarige die minstens één jaar in een pleeggezin verblijft.
Het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoeding en verzorging dient immers leidend te zijn, wanneer sprake is van een langdurige pleegzorgplaatsing en de wetgever heeft de beslissing over een (plotselinge) verandering dan ook aan de kinderrechter willen voorbehouden.
De kinderrechter stelt vast dat de in het licht van art.1:265i BW onrechtmatige verplaatsing van de minderjarigen intussen reeds vier weken voortduurt. Dit brengt echter niet automatisch met zich mee dat het verzoek van de GI op die grond dient te worden afgewezen. Ingevolge lid 2 van genoemde bepaling dient de kinderrechter immers te beoordelen of zij het
in het belang van de minderjarigen noodzakelijkoordeelt om het verzoek af te wijzen. Bij de afweging van die beoordeling zijn naar het oordeel van de kinderrechter de volgende aspecten van belang:
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 4 november jongstleden met instemming van alle betrokkenen bij de moeder ondergebracht. Sinds [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer bij hun moeder verblijven, wordt gezien dat [minderjarige 2] goed in haar vel zit, op tijd opstaat en er verzorgd uitziet. [minderjarige 1] lijkt ook goed in zijn vel te zitten bij de moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vertonen goed gedrag bij de moeder thuis.
De hulpverlening heeft de inschatting gemaakt dat vrijwel elke mogelijke overplaatsing bij [minderjarige 2] enkel meer schade zal aanrichten. De enige plaatsing die haar niet erger zal traumatiseren dan nu al het geval is, is een plaatsing bij de moeder. Door diverse hulpverleners is gezien dat de moeder een zeer positieve invloed heeft op [minderjarige 2] . Het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] ziet er warm en liefdevol uit, evenals het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] . Gezien het belaste verleden van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de hoge kwetsbaarheid van [minderjarige 2] , wordt een terugplaatsing bij de moeder gezien als de minst schadelijke optie voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] . Wel zijn alle betrokkenen van mening dat intensieve hulpverlening nodig is om te zorgen dat deze thuisplaatsing een succes zal worden. De verwachting is, gelet op de afgelopen anderhalf jaar, dat de moeder bereid is om aan de noodzakelijk geachte hulpverlening mee te werken.
De kinderrechter overweegt hierbij dat het bijzonder te noemen is dat -na een eerder opvoedbesluit in mei 2020 waarbij het perspectief niet langer bij de moeder zou liggen- intussen toch een plaatsing bij de moeder in het belang van de minderjarigen wordt geacht. Enerzijds past om die reden een compliment aan de moeder en ook aan de pleegmoeder die dit kan onderschrijven. Anderzijds dient naar het oordeel van de kinderrechter vanuit de eerder mislukte plaatsing bij de moeder als ook het feit dat bij de minderjarigen in het verleden een eigen en zeer zorgelijke problematiek is geconstateerd, ingezet te worden op een goede, intensieve begeleiding van de thuisplaatsing, zowel voor de moeder als ook voor de minderjarigen.
Hierin speelt ook een rol dat beide minderjarigen gedurende lange tijd veel onrust en onveiligheid hebben meegemaakt, [minderjarige 1] bovendien pas sinds maart 2021 het contact met zijn moeder heeft hersteld en er dus sprake zal moeten zijn van een stabilisatie van de huidige situatie, voordat goed beoordeeld kan worden of het perspectief blijvend bij de moeder zal liggen.
De kinderrechter is, gelet op alle feiten en omstandigheden, van oordeel dat het thans (het meest) in het belang is van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , om hun verblijfplaats te wijzigen naar de moeder en zal het verzoek om toestemming voor de wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dan ook toewijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent de GI toestemming tot wijziging van het verblijf naar de moeder, ten aanzien van de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad
.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.A. Egter van Wissekerke, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 december 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam