ECLI:NL:RBNHO:2021:11281

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
15.223064.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot ISD-maatregel voor winkeldiefstal met afwijzing vordering tenuitvoerlegging

Op 9 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, geboren op een onbekende datum en momenteel gedetineerd in P.I. Haaglanden, werd beschuldigd van het stelen van een flesje bier van het merk Leffe uit een winkel in Zaandam op 18 augustus 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van de verklaring van de verdachte dat hij niet had gestolen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, en heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal.

De rechtbank heeft vervolgens de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte onvoorwaardelijk zou worden veroordeeld tot de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren. De verdediging pleitte voor een rechterlijk pardon, gezien de psychische problemen van de verdachte en zijn wens om terug te keren naar een psychiatrische inrichting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ISD-maatregel de enige passende sanctie was, gezien de ernst van het feit en het hoge recidiverisico van de verdachte.

De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de ISD-maatregel als onvoorwaardelijke straf werd opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, en heeft de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 9 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/223064-21 en 15/326614-20 (TUL) (P)
Uitspraakdatum: 9 december 2021
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
nu gedetineerd in P.I. Haaglanden, PPC te Den Haag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van hetgeen mr. M.S. Rozenbeek, advocaat te Bloemendaal, die waarnam voor de raadsvrouw van de verdachte, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad in/uit een winkel (gelegen aan [adres 2] ) een (flesje/blikje) bier (van het merk Leffe), althans drank, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, gelet op de bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte dat hij niet gestolen heeft.
3.3
Oordeel van de rechtbank en bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 augustus 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, uit een winkel gelegen aan [adres 2] een flesje bier van het merk Leffe, dat aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte onvoorwaardelijk zal worden veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een rechterlijk pardon zoals omschreven in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dient te volgen. De verdachte heeft op dit moment een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz), op basis waarvan hij gesloten kan worden opgenomen in een psychiatrische instelling en gedwongen kan worden medicatie te nemen. Verdachte heeft zijn raadsvrouw verteld dat hij na zijn huidige detentie graag terug wil naar de psychiatrische inrichting te Castricum, waar hij recent verbleef. Gelet op deze omstandigheden is een straf of maatregel niet passend en geboden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door een flesje bier bij [slachtoffer] weg te nemen zonder daarvoor betaald te hebben. Een dergelijk delict is een hinderlijk feit dat veel overlast veroorzaakt voor de maatschappij in het algemeen en voor winkeliers in het bijzonder. Zeker in het geval dat personen, zoals de verdachte, zich daaraan stelselmatig schuldig maken. Bovendien leiden diefstallen tot financiële schade.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere keren voor vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de sanctietoemeting.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport Raadkamerzitting voorlopige hechtenis, gedateerd 23 september 2021, van [naam 1] , als reclasseringswerker werkzaam bij [organisatie] . In dit rapport wordt, zakelijk weergegeven, geconcludeerd dat sprake is van een hoog recidiverisico, een hoog risico op letselschade en een hoog risico op het onttrekken aan voorwaarden. Verder wordt geconcludeerd dat verschillende criminogene factoren een rol spelen in het leven van de verdachte, te weten middelengebruik, psychosociaal functioneren en zijn houding. Er is een gebrek aan ziektebesef en inzicht bij de verdachte, waardoor de verdachte zich niet aan eerder opgelegde bijzondere voorwaarden heeft gehouden.
Uit onderzoek komt naar voren dat de verdachte al jaren bekend is met psychische en psychotische klachten. De verdachte is in het kader van een zorgmachtiging in februari 2021 klinisch behandeld. De behandelend psychiater gaf aan dat de verdachte in het verleden gediagnosticeerd is met schizofrenie en een angststoornis (nao). Daarnaast gaf zij
aan dat de verdachte te kampen heeft met persoonlijkheidsproblematiek; antisociale, narcistische en psychopathische kenmerken. Hij zou een drang naar prikkels ('prikkelhonger') en een parasitaire levensstijl hebben. Destijds verklaarde zij het delict gedrag niet vanuit de psychotische toestand, echter vanuit de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte. De verdachte zou 'lak' hebben aan wetten, regels en voorschriften, aldus de psychiater. Gezien bovenstaande stelt de reclassering dat er sprake is van een directe relatie tussen het hem ten laste gelegde en zijn instabiele psychosociaal functioneren. Het feit dat de verdachte totaal geen ziektebesef en ziekte-inzicht heeft maakt het voor de reclassering lastig is om te komen tot een passend plan van aanpak dat kan leiden tot een gedragsverandering en daarmee de hoge kans op recidive kan verkleinen. Ondanks dat de verdachte zelf van mening is dat er geen problemen zijn ten aanzien van zijn middelengebruik, is de reclassering van mening dat middelengebruik een indirecte criminogene factor is waarop ingezet zal moeten worden om de hoge kans op recidive te verkleinen. De reclassering schat in dat de verdachte zich in de toekomst ook niet aan voorwaarden zal houden. De reclassering adviseert bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 11 november 2021, van [naam 2] reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. In dit rapport adviseert de Reclassering bij een veroordeling een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met voorwaarden zoals vermeld in het rapport.
Onvoorwaardelijke ISD-maatregel
Anders dan de raadsman en het advies van Reclassering Nederland van 11 november 2021, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren in dit geval de enige passende afdoening is. De rechtbank volgt daarmee het advies van [organisatie] van 23 september 2021.
De rechtbank stelt voorop dat het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, dat het onderhavige feit is begaan na de tenuitvoerlegging hiervan, dat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel eist. Hiermee is aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel voldaan.
Verder constateert de rechtbank dat eveneens is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers" van het Openbaar Ministerie; de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van goederen de oplegging van de ISD-maatregel eist.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de reeds verleende zorgmachtiging uit hoofde van de Wvggz in het geval van de verdachte geen geschikt alternatief is voor de ISD-maatregel. Binnen het kader van de zorgmachtiging kan de verdachte gedwongen worden opgenomen in een instelling indien en voor zolang zijn psychische toestand daartoe gedurende de looptijd van de zorgmachtiging aanleiding geeft. De beëindiging van recidive is daarbij geen criterium. Dat de zorgmachtiging in het geval van de verdachte niet geëigend is om recidive te voorkomen blijkt reeds uit het feit dat de bewezen verklaarde diefstal is gepleegd terwijl de zorgmachtiging al van kracht was. De zorgmachtiging van de verdachte heeft derhalve onvoldoende waarborg geboden om herhaling van strafbare gedragingen tegen te gaan en de maatschappelijke overlast die door het hardnekkige gedrag van de verdachte wordt veroorzaakt, te beperken.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook een voorwaardelijke ISD-maatregel onvoldoende om de overlast die de verdachte voor de maatschappij veroorzaakt met zijn delictgedrag te kunnen inperken. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op het hoge recidiverisico, de zorgmijdende houding van de verdachte en de mededeling van de verdediging ter terechtzitting dat de verdachte momenteel “praat in kleuren en passievruchten” en dat hij een meldplicht naar alle waarschijnlijkheid niet zal nakomen. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte in het verleden (twee keer in 2014 en een keer in 2019) alsook bij de totstandkoming van het reclasseringsadvies van 11 november 2021, geweigerd heeft om medewerking te verlenen aan het opmaken van een rapport. In 2016 is bovendien een opgelegd reclasseringstoezicht voortijdig beëindigd omdat hij de voorwaarden niet nakwam.
Dit alles geeft de rechtbank geen enkele aanwijzing dat het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel een kans van slagen heeft. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het advies van de reclassering van 11 november 2021 tot het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat uit het betreffende rapport blijkt dat de reclassering zelf de kans van slagen van een voorwaardelijke ISD-maatregel als bijzonder klein inschat en dat advies alleen maar is gegeven omdat de verdachte behoudens in 2016 nog niet eerder onder toezicht heeft gestaan.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.
Gelet op de meervoudige problematiek van de verdachte en de verwachting dat een (klinische) behandeling van langere duur zal zijn, zal de rechtbank niet beslissen tot een ambtshalve tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 15 maart 2021 in de zaak met parketnummer 15/326614-20 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte voor tien strafbare feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 2 april 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 30 maart 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, indien er een ISD-maatregel aan de verdachte wordt opgelegd. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen omdat een tenuitvoerlegging thans niet opportuun is, gelet op de aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke ISD-maatregel.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15/326614-20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.O.P. Roché, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. M.S. Lamboo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 december 2021.
mr. N.O.P. Roché en mr. M.S. Lamboo zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.