6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door een flesje bier bij [slachtoffer] weg te nemen zonder daarvoor betaald te hebben. Een dergelijk delict is een hinderlijk feit dat veel overlast veroorzaakt voor de maatschappij in het algemeen en voor winkeliers in het bijzonder. Zeker in het geval dat personen, zoals de verdachte, zich daaraan stelselmatig schuldig maken. Bovendien leiden diefstallen tot financiële schade.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere keren voor vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de sanctietoemeting.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport Raadkamerzitting voorlopige hechtenis, gedateerd 23 september 2021, van [naam 1] , als reclasseringswerker werkzaam bij [organisatie] . In dit rapport wordt, zakelijk weergegeven, geconcludeerd dat sprake is van een hoog recidiverisico, een hoog risico op letselschade en een hoog risico op het onttrekken aan voorwaarden. Verder wordt geconcludeerd dat verschillende criminogene factoren een rol spelen in het leven van de verdachte, te weten middelengebruik, psychosociaal functioneren en zijn houding. Er is een gebrek aan ziektebesef en inzicht bij de verdachte, waardoor de verdachte zich niet aan eerder opgelegde bijzondere voorwaarden heeft gehouden.
Uit onderzoek komt naar voren dat de verdachte al jaren bekend is met psychische en psychotische klachten. De verdachte is in het kader van een zorgmachtiging in februari 2021 klinisch behandeld. De behandelend psychiater gaf aan dat de verdachte in het verleden gediagnosticeerd is met schizofrenie en een angststoornis (nao). Daarnaast gaf zij
aan dat de verdachte te kampen heeft met persoonlijkheidsproblematiek; antisociale, narcistische en psychopathische kenmerken. Hij zou een drang naar prikkels ('prikkelhonger') en een parasitaire levensstijl hebben. Destijds verklaarde zij het delict gedrag niet vanuit de psychotische toestand, echter vanuit de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte. De verdachte zou 'lak' hebben aan wetten, regels en voorschriften, aldus de psychiater. Gezien bovenstaande stelt de reclassering dat er sprake is van een directe relatie tussen het hem ten laste gelegde en zijn instabiele psychosociaal functioneren. Het feit dat de verdachte totaal geen ziektebesef en ziekte-inzicht heeft maakt het voor de reclassering lastig is om te komen tot een passend plan van aanpak dat kan leiden tot een gedragsverandering en daarmee de hoge kans op recidive kan verkleinen. Ondanks dat de verdachte zelf van mening is dat er geen problemen zijn ten aanzien van zijn middelengebruik, is de reclassering van mening dat middelengebruik een indirecte criminogene factor is waarop ingezet zal moeten worden om de hoge kans op recidive te verkleinen. De reclassering schat in dat de verdachte zich in de toekomst ook niet aan voorwaarden zal houden. De reclassering adviseert bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 11 november 2021, van [naam 2] reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. In dit rapport adviseert de Reclassering bij een veroordeling een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met voorwaarden zoals vermeld in het rapport.
Onvoorwaardelijke ISD-maatregel
Anders dan de raadsman en het advies van Reclassering Nederland van 11 november 2021, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren in dit geval de enige passende afdoening is. De rechtbank volgt daarmee het advies van [organisatie] van 23 september 2021.
De rechtbank stelt voorop dat het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, dat het onderhavige feit is begaan na de tenuitvoerlegging hiervan, dat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel eist. Hiermee is aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel voldaan.
Verder constateert de rechtbank dat eveneens is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers" van het Openbaar Ministerie; de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van goederen de oplegging van de ISD-maatregel eist.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de reeds verleende zorgmachtiging uit hoofde van de Wvggz in het geval van de verdachte geen geschikt alternatief is voor de ISD-maatregel. Binnen het kader van de zorgmachtiging kan de verdachte gedwongen worden opgenomen in een instelling indien en voor zolang zijn psychische toestand daartoe gedurende de looptijd van de zorgmachtiging aanleiding geeft. De beëindiging van recidive is daarbij geen criterium. Dat de zorgmachtiging in het geval van de verdachte niet geëigend is om recidive te voorkomen blijkt reeds uit het feit dat de bewezen verklaarde diefstal is gepleegd terwijl de zorgmachtiging al van kracht was. De zorgmachtiging van de verdachte heeft derhalve onvoldoende waarborg geboden om herhaling van strafbare gedragingen tegen te gaan en de maatschappelijke overlast die door het hardnekkige gedrag van de verdachte wordt veroorzaakt, te beperken.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook een voorwaardelijke ISD-maatregel onvoldoende om de overlast die de verdachte voor de maatschappij veroorzaakt met zijn delictgedrag te kunnen inperken. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op het hoge recidiverisico, de zorgmijdende houding van de verdachte en de mededeling van de verdediging ter terechtzitting dat de verdachte momenteel “praat in kleuren en passievruchten” en dat hij een meldplicht naar alle waarschijnlijkheid niet zal nakomen. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte in het verleden (twee keer in 2014 en een keer in 2019) alsook bij de totstandkoming van het reclasseringsadvies van 11 november 2021, geweigerd heeft om medewerking te verlenen aan het opmaken van een rapport. In 2016 is bovendien een opgelegd reclasseringstoezicht voortijdig beëindigd omdat hij de voorwaarden niet nakwam.
Dit alles geeft de rechtbank geen enkele aanwijzing dat het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel een kans van slagen heeft. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het advies van de reclassering van 11 november 2021 tot het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat uit het betreffende rapport blijkt dat de reclassering zelf de kans van slagen van een voorwaardelijke ISD-maatregel als bijzonder klein inschat en dat advies alleen maar is gegeven omdat de verdachte behoudens in 2016 nog niet eerder onder toezicht heeft gestaan.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.
Gelet op de meervoudige problematiek van de verdachte en de verwachting dat een (klinische) behandeling van langere duur zal zijn, zal de rechtbank niet beslissen tot een ambtshalve tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel.