ECLI:NL:RBNHO:2021:11261

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
9501454 \ WM VERZ 21-548
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde administratieve sanctie wegens onnodig geluid met motorvoertuig

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie, opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De betrokkene had een boete ontvangen voor het veroorzaken van onnodig geluid met een motorvoertuig. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, maar de betrokkene zelf was niet verschenen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verbalisant, die de boete had opgelegd, voldoende bewijs had geleverd dat de gedraging had plaatsgevonden. De verbalisant had verklaard dat hij het geluid van de betrokkene had gehoord, wat duidde op een overtreding van de geluidsnormen. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende grondslag bood voor de vaststelling van de gedraging, en dat de betrokkene onvoldoende feiten had aangedragen om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen.

De kantonrechter heeft ook overwogen dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de betrokkene was, aangezien de verbalisant in een dienstvoertuig reed zonder de middelen om een stopteken te geven. Daarom was het terecht dat de boete aan de kentekenhouder was opgelegd. De kantonrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien om de boete te matigen. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 9501454 \ WM VERZ 21-548
CJIB-nummer : 233103494
Uitspraakdatum : 26 november 2021
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
[betrokkene]

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 november 2021. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Betrokkene is niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder met een motorvoertuig of als brom- of snorfiets onnodig geluid veroorzaken.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
In de toelichting van het zaakoverzicht verklaart de verbalisant onder andere het volgende:
“Wij verbalisanten, zagen en hoorden direct achter ons een grijze auto rijden. Ik verbalisant zag en hoorde dat de bestuurder kennelijk het gas onnodig hard indrukte. Dit kon ik namelijk horen, omdat dit het voor mij bekende geluid is van een zeer hoog toerental. Dit geluid kan ik omschrijven als een brullend geluid, ver boven de normale geluidsnormen. (…) tijdens de inhaalactie hoorde ik direct naast mij een claxon af gaan (…) toen het voertuig mij, verbalisant gepasseerd was, zag ik verbalisant de remlichten van het voornoemde voertuig oplichten en plotseling tot stilstand komen. ik verbalisant moest hierdoor een noodremprocedure uitvoeren. Gezien de feiten hiervoor genoemd verbaliseerd voor het onnodig geluid veroorzaken.“
De officier van justitie heeft naar aanleiding van het ingestelde beroep een aanvullend proces-verbaal laten opmaken door de verbalisant, waarbij specifiek gevraagd is om aan te geven waarom er geen staandehouding heeft plaatsgevonden. In dit aanvullend proces-verbaal is het volgende vermeld:
“Ten tijde van de overtreding reden wij beiden in een voertuig. Omdat het voertuig van betrokkene rijdend was, en ons dienstvoertuig niet voorzien is van zowel optische als geluidssignalen, dan wel een transparant stopteken, konden wij deze bestuurder niet staande houden. Tezamen met het omschreven rijgedrag van de betrokkene was dit voor ons op dat moment onmogelijk.”
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – met name uit de uitgebreide en specifieke verklaring van de verbalisant – voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
In WAHV-zaken biedt de verklaring van een verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling van de gedraging. Dit is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring van de verbalisant dan wel uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken. Betrokkene heeft onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd die ertoe aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant.
Betrokkene heeft tevens gesteld dat hij had moeten worden staande gehouden. Uit artikel 5 WAHV volgt dat de boete kan worden opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het voertuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven, tenzij direct kan worden vastgesteld wie de bestuurder is van het voertuig waarmee de gedraging is verricht. Dit betekent dat als zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van die bestuurder voordoet, de boete aan de bestuurder moet worden opgelegd en niet aan de kentekenhouder. In dit geval is, met name uit de aanvullende verklaring van de verbalisant, voldoende gebleken dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. De verbalisant reed, blijkens het proces-verbaal, in een dienstvoertuig zonder middelen om een stopteken te geven aan de bestuurder die de gedraging had verricht. De boete is dus terecht opgelegd aan de kentekenhouder.
De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: