ECLI:NL:RBNHO:2021:11216

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
7760857 \ CV FORM 19-6312
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Nederlandse rechter in luchtvaartgeschil tussen passagier en vervoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Société Air France AS. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Straatsburg naar Amsterdam en vervolgens naar Hannover. Door een vertraging van de vlucht van Straatsburg naar Amsterdam miste de passagier zijn aansluitende vlucht en arriveerde hij met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming. De passagier verzocht compensatie van de vervoerder op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit en betoogde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was om van de vordering kennis te nemen.

De kantonrechter heeft de bevoegdheidsvraag beoordeeld aan de hand van de Brussel I bis-Verordening. De hoofdregel is dat de bevoegde rechter in Frankrijk rechtsmacht heeft, omdat de luchthaven van vertrek en de eindbestemming niet in Nederland liggen. De passagier stelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was omdat de diensten in Nederland verstrekt zouden zijn, maar de kantonrechter oordeelde dat deze argumentatie niet opging. De rechter concludeerde dat de Nederlandse rechter onbevoegd was om van het geschil kennis te nemen, en dat de passagier zich tot de Franse rechter moest wenden.

De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die ongelijk kreeg in deze procedure. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd en legde de kosten van de procedure op aan de passagier, inclusief nakosten, voor zover deze daadwerkelijk door de vervoerder werden gemaakt. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7760857 \ CV FORM 19-6312
Uitspraakdatum: 24 november 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier], wonende te [woonplaats] (Duitsland)
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Société Air France AS
gevestigd en kantoorhoudende te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 10 mei 2019;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 19 september 2019;
  • de conclusie van repliek aan de zijde van de passagier, ingekomen ter griffie op 17 november 2020;
  • de conclusie van dupliek aan de zijde van de vervoerder, ingekomen ter griffie op 14 januari 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Straatsburg (Frankrijk) naar Amsterdam en van Amsterdam naar Hannover (Duitsland) op 23 mei 2017.
2.2.
De vlucht van Straatsburg naar Amsterdam (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 90,75 subsidiair € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betoogt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. De kantonrechter beantwoordt de bevoegdheidsvraag aan de hand van de Verordening nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende (onder meer) de rechterlijke bevoegdheid van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (verder aangeduid als de Brussel I bis-Verordening).
4.2.
Op grond van de hoofdregel van artikel 4 Brussel I bis-Verordening komt aan de bevoegde rechter in Frankrijk rechtsmacht toe om van het onderhavige geschil kennis te nemen, zodat op grond van de hoofdregel de Nederlandse rechter onbevoegd is. De passagier stelt echter dat in het onderhavige geval de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 lid 1 sub b Brussel I bis-Verordening bevoegd is, omdat de diensten volgens de overeenkomst in Nederland verstrekt werden of hadden moeten worden. In het onderhavige geval is sprake van een boeking van Straatsburg naar Hannover via Amsterdam en de vervoersovereenkomst heeft onder meer betrekking op de vlucht van Straatsburg naar Amsterdam, aldus de passagier. De passagier stelt verder dat slechts de vlucht van Straatsburg naar Amsterdam in het geding is, omdat deze vlucht vertraagd is, maar daarmee miskent zij dat zij zich beroept op het rechtsgevolg van haar stelling dat zij haar eindbestemming met een vertraging van meer dan drie uur heeft bereikt. Verder stelt de passagier dat de Brussel I bis-Verordening bescherming biedt aan de consument en dat deze doelstelling niet wordt nageleefd indien de passagier zich niet zou kunnen wenden tot de Nederlandse rechter.
4.3.
Uit de punten 15 en 16 van de considerans van de Brussel I bis-Verordening volgt dat de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van verweerder. Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. Het bestaan van een nauwe band moet zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de verweerder wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was. Verder heeft het Hof in het arrest van 9 juli 2009 (C-204/08, Rehder over artikel 5, punt 1, onder b, tweede streepje van de EEX-verordening (oftewel artikel 7 lid 1 sub b Brussel I bis-Verordening) geoordeeld dat zowel de plaats van vertrek als de plaats van aankomst van het vliegtuig gelijkelijk worden beschouwd als de plaatsen waar de diensten die het voorwerp van een luchtvervoerovereenkomst uitmaken, hoofdzakelijk worden verstrekt. Vast staat dat de luchthaven van vertrek en eindbestemming niet in Nederland gelegen zijn. Gelet op de doelstellingen van de Brussel I bis-Verordening in samenhang gelezen met het hierboven aangehaalde oordeel van het Hof is de kantonrechter van oordeel dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 Brussel I bis-Verordening eveneens onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Een ander lezing van het arrest van het Hof en de doelstellingen van de Brussel I bis-verordening zou afbreuk doen aan de voorspelbaarheid en voorzienbaarheid van de bevoegdheidsregels. Het voorgaande doet ook geen afbreuk aan de bescherming van de passagier, nu de passagier zich in ieder geval kan wenden tot de Franse rechter.
4.4.
Gelet op het bovenstaande verklaart de kantonrechter zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen.
4.5.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat zij ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van het verzochte kennis te nemen;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
veroordeelt de passagier tot betaling van € 37,50 aan nakosten, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open