ECLI:NL:RBNHO:2021:11154

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
C/15/297407 / FA RK 19-7288 + C/15/299915 / FA RK 20-927
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksvoorwaarden met complexe financiële situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij ook de zorgregeling voor hun minderjarige kinderen en de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden aan de orde zijn. De vrouw heeft op 20 december 2019 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarna verschillende stukken zijn ingediend door beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 april 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij ook de minderjarige kinderen in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening te uiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken.

De rechtbank heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw zal zijn, en dat de man hen om de veertien dagen zal zien. De rechtbank heeft ook de verzoeken van beide partijen om een zorgregeling besproken, waarbij de rechtbank heeft benadrukt dat deelname aan het traject 'Ouderschap Blijft' belangrijk is voor de kinderen. De verzoeken omtrent de onderhoudsbijdragen zijn aangehouden, evenals de verzoeken met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, gezien de complexe financiële situatie van de man, die een rekening-courant schuld heeft aan zijn BV.

De rechtbank heeft de partijen en hun advocaten geadviseerd om een financieel-fiscaal mediator in te schakelen om tot een oplossing te komen voor de verweven financiële vraagstukken. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de verzoeken aangehouden voor een periode van drie maanden, in afwachting van de resultaten van het mediationtraject en het verkooptraject van de gezamenlijke woning. De rechtbank heeft de voorlopige kinderbijdrage vastgesteld op € 350,- per kind per maand, met de mogelijkheid tot herziening in de toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/297407 / FA RK 19-7288 (echtscheiding, zorgregeling en onderhoudsbijdragen) en C/15/299915 / FA RK 20-927 (verdeling en afwikkeling huwelijksvoorwaarden)
Beschikking d.d. 19 mei 2021 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.I. Vervest, gevestigd te Heemskerk,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R. Bottenheft, gevestigd te Velsen-Zuid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 20 december 2019;
- verbetering verzoekschrift van de vrouw van 2 januari 2020;
- verweerschrift van de man, met zelfstandig verzoek, ingekomen op
2 februari 2020;
- verweerschrift van de vrouw op zelfstandig verzoek, ingekomen op 26 februari 2020;
- F9-formulier van de man van 26 oktober 2020 (prod. 13-19);
- F9-formulier van de vrouw van 10 maart 2021 (prod. 9 – 13);
- F9-formulier van de man van 2 april 2021 (prod. 20-33);
- F9-formulier van de man van 6 april 2021 (prod. 34);
- F9-formulier van de vrouw van 12 april 2021 (prod. 14);
- F9-formulier van de man van 13 april 2021 (prod. 35);
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 april 2021 in aanwezigheid van partijen en hun advocaten. De advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld om hun mening aan de kinderrechter kenbaar te maken. Van deze gelegenheid hebben zij beide op 30 april 2021 gebruik gemaakt.
1.4.
Tussen partijen zijn bij beschikking van 19 januari 2021 voorlopige voorzieningen getroffen. Deze houden in dat de minderjarigen eens per 14 dagen op de zaterdag bij de man verblijven, de man eens per 14 dagen op dinsdag de ski-training bijwoont, de vrouw het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning krijgt en de man per 19 januari 2021 een kinderbijdrage aan de vrouw dient te voldoen van € 350,- per kind per maand.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] te [plaats] .
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] en
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. De vrouw heeft gesteld dat vanwege de ontstane spanningen die voortkomen uit de relatiebreuk het voor partijen nu niet mogelijk is om een ouderschapsplan te maken. De man heeft dit niet weersproken. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Hoofdverblijfplaats van de kinderen
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn. De man stemt hiermee in.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet.
2.5.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.5.1.
Beide partijen hebben verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.
2.5.2.
De vrouw heeft verzocht om de zorgregeling, zoals bij beschikking voorlopige voorziening van 19 januari 2021 is bepaald, te handhaven.
2.5.3.
De man heeft verzocht om een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen waarbij:
- de kinderen verblijven eens per veertien dagen een weekend van vrijdagavond tot zondagavond;
- gedurende de helft van de trainingen van de kinderen in Nederland, zonder dat de vrouw hierbij aanwezig is;
- gedurende de helft van de trainingen van de kinderen in het buitenland, zonder dat de vrouw hierbij aanwezig is;
- gedurende de helft van de wedstrijden, waarbij de vrouw ook aanwezig kan zijn,
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
2.5.4.
In het kader van de procedure voorlopige voorzieningen hebben partijen ter zitting van 11 januari 2021 uitvoerig met de rechtbank gesproken over de zorgregeling. Voor de verslaglegging hiervan en voor de visie van partijen en de rechtbank op de zorgregeling verwijst de rechtbank naar punt 3.1. t/m 3.4 van de beschikking van de rechtbank van 19 januari 2021. De rechtbank moet vaststellen dat er tot op heden niet al te veel is veranderd in de situatie. Wel is het zo dat partijen thans op korte termijn kunnen starten met het traject Ouderschap Blijft. De rechtbank wil benadrukken dat deelname aan dit traject belangrijk is voor partijen en voor de kinderen. De rechtbank spreekt de hoop uit dat partijen dit traject positief kunnen gaan afronden, waarbij het de voorkeur moet hebben dat partijen onder begeleiding nadere afspraken kunnen gaan maken over de zorgregeling, bij voorkeur op te nemen in een ouderschapsplan.
De rechtbank wil met name de man meegeven dat de kinderen (blijven) ervaren dat de man emotioneel niet voor hen beschikbaar is en dat dit een belemmering kan zijn voor de zorgregeling. Dit is ook reeds benoemd onder punt 3.4 van de beschikking van 19 januari 2021. De rechtbank verwijst daar uitdrukkelijk naar. In het kader van het traject Ouderschap Blijft zal dit wellicht een punt van aandacht voor partijen moeten zijn.
2.5.5.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de verzoeken ter zake de zorgregeling voor een periode van 6 maanden aanhouden in afwachting van de resultaten van het traject Ouderschap Blijft. De rechtbank zal daarbij beslissen dat de zorgregeling zoals is bepaald bij beschikking van 19 januari 2021, als voorlopig regeling geldt, totdat de rechtbank anders beslist.
2.6.
Onderhoudsbijdrage(n)
2.6.1.
De vrouw heeft, na wijziging ter zitting, verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 1.070,- per maand per kind en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 2.414,- bruto per maand vast te stellen, uitgaande van de situatie dat de woning is verkocht.
2.6.2
De man heeft aangegeven een kinderbijdrage te kunnen voldoen van € 290,- per maand per kind, waarbij hij tevens de kosten van het skiën zal blijven voldoen. Voor een beschrijving van wat hij onder die kosten verstaat verwijst de man naar punt 15 van zijn verweerschrift. Wat betreft de partnerbijdrage voert de man een behoefte en draagkracht verweer, hetgeen er op neer komt dat hij, in zijn visie geen partnerbijdrage kan/behoeft te voldoen. Voor het geval de rechtbank wel tot vaststelling van een partnerbijdrage mocht komen dan verzoekt de man subsidiair om de duur van door hem te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te beperken tot de duur van vijf jaar.
2.6.3
Gelet op hetgeen ter zitting is besproken over de verdere voortgang van deze procedure, zie hieronder vanaf punt 2.7., zal de rechtbank de verzoeken ter zake de partneralimentatie aanhouden.
2.6.4.
Wat betreft de kinderbijdrage zal de rechtbank een voorlopige beslissing in deze beschikking opnemen, dit omdat de voorlopige voorzieningen uit de beschikking van 19 januari 2021 hun kracht verliezen bij inschrijving van onderhavige beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Voor de inhoud van de voorlopige beslissing zal de rechtbank uitgaan van hetgeen de rechtbank ter zake de kinderbijdrage heeft overwogen in haar beschikking van 19 januari 2021. De rechtbank zal de door de man te betalen kinderbijdrage daarom voorlopig, totdat de rechtbank anders beslist, vaststellen op € 350,- per maand per kind. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de man naast deze kinderbijdrage de kosten blijft voldoen zoals genoemd onder punt 3.4. van de beschikking van 19 januari 2021, derhalve:
- de kosten van het skiën van de kinderen, waaronder hij verstaat:
i. De factuur van de SRH vereniging, waaronder valt; de trainingen een keer per week bij SnowWorld, trainingen een keer per week op de band, een keer per jaar een week skikamp in de herfstvakantie, twee weken kamp in de kerstvakantie, twee weken kamp in de voorjaarsvakantie en een week kamp in de meivakantie;
ii. Factuur voor de skipassen van de kinderen;
iii. Skikleding
iv. Materiaal dat noodzakelijk is voor de uitoefening van de sport.
  • kinderalimentatie van € 350 per kind per maand;
  • vaste lasten die met name zien op de woning waarin de vrouw verblijft (hypotheek, G/W/L, Ziggo, PWN, WA verzekering en gemeentelijke belasting). De man is daarnaast bereid om de premie ziektekosten voor de vrouw te voldoen.
2.6.5.
De rechtbank wijst er uitdrukkelijk op dat de rechtbank bij de vaststelling van de definitieve kinderbijdrage niet gebonden is aan deze voorlopige beslissing.
2.7.
Afwikkeling huwelijksvoorwaarden, rekening courant schuld van de man
2.7.1.
De vrouw heeft verzocht:
-de verrekening van de tussen partijen opgemaakte huwelijksvoorwaarden te bevelen ten overstaan van een notaris met benoeming van een notaris en onzijdige personen zoals door de wet bedoeld wordt.
2.7.2.
De man heeft, na wijziging ter zitting, verzocht:
-de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden als volgt vast te stellen:
a. voor recht te verklaren dat de aandelen van de man in [BV] behoren tot zijn privé vermogen en niet voor verrekening in aanmerking komen;
b. voor recht te verklaren dat de onroerende zaak, staande en gelegen aan [adres] niet voor verrekening in aanmerking komt;
c. te bepalen dat de vrouw naar evenredigheid van het inkomen ( 35% vrouw 65% man) van ieder van partijen draagplichtig is voor de rekening-courantschuld van de man aan [BV] , alsmede voor de daarop toeziende rentelasten tot de datum waarop deze schuld is afgelost, inhoudende voor een bedrag ad € 165.588,- althans een percentage en bedrag vast te stellen zoals de rechtbank juist acht.
2.7.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd.
2.7.4.
Partijen zijn gehuwd onder huwelijksvoorwaarden, voorafgaande aan het huwelijk opgemaakt op [datum] . Kort gezegd houden de huwelijksvoorwaarden in dat partijen met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Partijen zijn in de huwelijksvoorwaarden een periodiek verrekenbeding overeengekomen, welk beding zij gedurende het huwelijk niet zijn nagekomen.
2.7.5.
Partijen zijn gemeenschappelijk eigenaar van de woning gelegen aan [adres] . Deze woning vormt een eenvoudige gemeenschap. Er zit een overwaarde in de woning. Partijen zijn het er over eens dat de woning kan worden verkocht, zie hierna ook onder punt 2.8.4.
2.7.6.
De man is 100% eigenaar van de aandelen in [BV] . De holding is enig aandeelhouder van [BV] en van [BV] . De man is als directeur grootaandeelhouder (dga) in dienst van [BV] In 2020 bedroeg zijn loon € 52.541,- De vrouw is op basis van een arbeidsovereenkomst met zeer beperkte omvang in dienst van [BV] in 2020 bedroeg haar loon uit dit dienstverband € 5.059,-. Daarnaast ontvangt de vrouw een WIA uitkering, van € 7.551,- per jaar (in 2020).
2.7.7.
De man heeft een schuld in rekening courant opgebouwd bij [BV] . Per 31 december 2020 bedraagt de schuld van de man aan de holding € 473.108,-. Tussen de man en de holding is geen schriftelijke leenovereenkomst gesloten. Er is geen afspraak gemaakt over de hoogte van de rente, rente wordt bijgeboekt op de schuld. Partijen zijn het er over eens dat aan het aangaan en voortduren van de schuld in rekening courant geen zakelijke motieven ten grondslag liggen.
2.7.8.
De man en de holding hebben in gemeenschappelijk eigendom het bedrijfspand aan [adres] . De man heeft 47% privé in eigendom en de holding heeft 53% in eigendom.
2.7.9.
De man stelt zich op het standpunt dat de bedragen die hij in rekening courant heeft opgenomen ten goede zijn gekomen aan het huishouden. Hij is van mening dat de vrouw naar evenredigheid van de inkomens (volgens de man in de verhouding 35% vrouw en 65 % man) draagplichtig is voor de schuld en de daarop betrekking hebbende rentelasten. De man becijfert het aandeel van de vrouw in de schuld op € 165.588,-.
2.7.10.
Wat betreft de vraag of de aandelen van de man in [BV] al dan niet onder het te verrekenen vermogen vallen heeft de vrouw ter zitting desgevraagd verklaard dat de aandelen naar haar mening niet onder het te verrekenen vermogen vallen.
2.7.11.
De vrouw heeft vooralsnog in het midden gelaten of eventueel in de onderneming(en) van de man opgepot vermogen voor verrekening in aanmerking komt. Desgevraagd heeft de vrouw ter zitting verklaard dat zij hier geen aanspraak op maakt als er een oplossing komt voor de rekening courant schuld. De rechtbank begrijpt de man aldus dat hij zich op het standpunt stelt dat uit de huwelijksvoorwaarden van partijen niet volgt dat opgepot vermogen -voorzover dat er al zou zijn- voor verrekening in aanmerking komt.
2.7.12.
Zowel de man als de vrouw hebben advies ingewonnen van een financieel/fiscaal adviseur. Zij hebben de bevindingen en adviezen van hun adviseurs ook aan de rechtbank voorgelegd. Uit deze bevindingen en adviezen maakt de rechtbank op dat partijen bereid zijn om te zoeken naar oplossingen die voor hen beide draagbaar zijn. Vooralsnog lopen partijen echter nog vast in hun eigen standpunten.
2.7.13.
Ter zitting is met partijen besproken dat de verzoeken die zien op de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, de rekening-courant schuld van de man, de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de verzoeken ter zake de onderhoudsbijdragen niet los van elkaar gezien kunnen worden. Vanwege de verwevenheid van de voorliggende vraagstukken, die om meerdere redenen een oplossing op afzienbare termijn behoeven, heeft de rechtbank met partijen en hun advocaten de inschakeling van een financieel-fiscaal mediator besproken. Beide partijen en hun advocaten hebben nut en noodzaak van een mediationtraject onderschreven waarbij zij gaan proberen om onder begeleiding van een financieel en fiscaal deskundig mediator tot oplossing te komen.
2.7.14.
Partijen hebben verzocht de behandeling van de verzoeken voor de duur van drie maanden aan te houden in afwachting van de resultaten van het mediationtraject. De rechtbank heeft op 16 april 2021 contact gelegd met de beoogd mediator. Deze heeft aangegeven vrij te staan in deze kwestie en beschikbaar te zijn. De rechtbank heeft dit vervolgens aan de advocaten doorgegeven met het bericht dat zij contact met de mediator kunnen opnemen.
2.8.
Verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, waaronder de woning
2.8.1.
De vrouw heeft verzocht:
-de verdeling van de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap bestaande uit de woning gelegen aan [adres] , te bevelen. Voorts heeft de vrouw het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden vanaf de inschrijving van de te geven beschikking tot echtscheiding.
2.8.2.
De man heeft verzocht:
-de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van goederen vast te stellen als volgt:
a. te bepalen dat de woning staande en gelegen aan [adres] wordt verkocht;
b. te bepalen dat van de verkoopopbrengst van de woning:
i. wordt afgelost de hypothecaire geldlening (inclusief beleggingspolis)
ii. de verkoopkosten worden voldaan;
iii aan de man toekomt een bedrag van € 3.605,46;
iv. waarna het restant dat resteert na uitbetaling van i tot en met iii bij helfte tussen partijen wordt gedeeld.
c. te bepalen dat de inboedel van de echtelijke woning na verkoop van de woning in onderling overleg bij helft wordt gedeeld.
d. te bepalen dat aan de vrouw worden toegedeeld de bankrekeningen op naam van de vrouw en het bijbehorende saldo per peildatum, zonder verrekening;
e. te bepalen dat aan de man worden toegedeeld de bankrekeningen op naam van de man en het bijbehorende saldo per peildatum, zonder verrekening;
met aanvulling ter zitting: ten aanzien van de bankrekeningen:
- te bepalen dat de vrouw gehouden is om in het geding te brengen een lijst van alle bankrekeningen op naam van de vrouw, inclusief een bankafschrift waaruit het saldo per peildatum blijkt, waarbij de vrouw een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan, indien zij in gebreke blijft om aan het verzochte te voldoen.
2.8.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd.
2.8.4.
Ter zitting hebben partijen afgesproken dat de woning van partijen, waarvan zij beide eigenaar zijn, op korte termijn ter verkoop zal worden aangeboden. Partijen zullen gezamenlijk zo spoedig mogelijk aan [makelaar] te [plaats] de opdracht tot verkoop verstrekken. Zij zullen zich in het verkooptraject laten leiden door de adviezen van de makelaar en partijen zullen in dit kader over en weer alle medewerking verlenen ten aanzien van het verstrekken van de opdracht, de verkoop en de notariële levering van de woning aan een derde, waaronder begrepen het tekenen van overeenkomsten, opdrachten en akten. De streefdatum van verkoop en levering stellen partijen op drie maanden vanaf heden.
2.8.5.
Wat betreft de bankrekeningen en de saldo’s lijken partijen het er over eens dat deze niet voor verdeling in aanmerking komen maar voor verrekening, waarbij als peildatum voor de stand van de saldo’s zal gelden de datum indiening verzoek echtscheiding, derhalve 20 december 2019. Afgesproken is dat de vrouw alsnog het door de man verzochte overzicht van haar bankrekeningen met saldo’s zal verstrekken aan de man en aan de rechtbank.
In afwachting van de uitkomst van het verkooptraject ter zake de woning en het resultaat van het mediationtraject zal de rechtbank de verzoeken ter zake de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, waaronder de woning aanhouden voor de duur van 3 maanden.
2.9.
Verdere voorgang procedure
2.9.1.
Op grond van het voorafgaande zal de rechtbank de verzoeken ter zake de onderhoudsbijdragen, de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, de rekening-courant schuld, de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de gebruiksvergoeding aanhouden voor de duur van 3 maanden vanaf heden, dit in afwachting van het resultaat van het mediationtraject en het verkooptraject ter zake de woning. Aan de advocaten van partijen wordt verzocht de rechtbank uiterlijk op 18 augustus 2021 schriftelijk te infomeren over het resultaat van voornoemde trajecten en daarbij aan te geven welke verzoeken worden ingetrokken dan wel gehandhaafd blijven en voorts om aan te geven op welke wijze zij verder wensen te procederen.
2.9.2.
De verdere beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken houdt de rechtbank aan voor de duur van 6 maanden, dit in afwachting van het resultaat van het traject Ouderschap Blijft. Aan de advocaten van partijen wordt verzocht de rechtbank uiterlijk op 19 november 2021 schriftelijk te infomeren over het resultaat van het traject Ouderschap Blijft en daarbij aan te geven welke verzoeken worden ingetrokken dan wel gehandhaafd blijven en voorts om aan te geven op welke wijze zij verder wensen te procederen. Mochten partijen voor 19 november 2021 overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling dan kunnen zij de rechtbank daarover eerder informeren, met indien zij dat wensen, het verzoek om de gemaakte afspraken vast te leggen in een af te geven beschikking.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [datum] ;
3.2.
bepaalt dat de minderjarigen
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] en
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig, totdat de rechtbank anders beslist, als volgt zal zijn:
De minderjarigen verblijven een keer per 2 weken op de zaterdag en keer per twee weken op de dinsdag (ski-training) bij de man;
3.4.
houdt de verdere beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan voor de duur van 6 maanden, tot 19 november 2021, dit in afwachting van het resultaat van het traject Ouderschap Blijft, met opdracht aan partijen zoals genoemd onder punt 2.9.2.;
3.5.
bepaalt voorlopig, totdat de rechtbank anders beslist en met inachtneming van hetgeen onder punt 2.6.4. ter zake de door de man te betalen kosten, is overwogen, dat de man € 340,- per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, dit met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
verklaart de beslissingen met betrekking tot de hoofverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
houdt de overige beslissingen (in zaak C/15/297407 / FA RK 19-7288 en C/15/299915 / FA RK 20-927) ten aanzien van de onderhoudsbijdragen, de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, de rekening-courant schuld, de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de gebruiksvergoeding aan
tot 18 augustus 2021 pro forma, dit in afwachting van resultaat van het mediationtraject en het verkooptraject ter zake de woning, met opdracht aan partijen als genoemd onder punt 2.9.1.;
3.8.
daarna zal de rechtbank partijen informeren over de verdere voortgang van de procedure;
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.D. Warmerdam op 19 mei 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.