ECLI:NL:RBNHO:2021:11150

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
C/15/309554/FA RK 20-6072 + C/15/315949/FA RK/21-2202
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Nederlandse rechtbank in echtscheidingsprocedure wegens eerdere procedure in Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man had op 2 november 2020 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de Nederlandse rechtbank, terwijl de vrouw op 29 oktober 2020 een verzoekschrift had ingediend bij de rechtbank in Draguignan, Frankrijk. De vrouw betoogde dat de Nederlandse rechtbank onbevoegd was, omdat de Franse procedure eerder was aangevangen. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en vastgesteld dat de Franse echtscheidingsprocedure inderdaad eerder was gestart. Op basis van artikel 17 van de Brussel II bis verordening heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding en het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden totdat de bevoegdheid van de Franse rechter vaststaat. De beslissing is openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
echtscheiding en provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
zaak-/rekestnrs.: C/15/309554/FA RK 20-6072 (echtscheiding) en C/15/315949/FA RK/21-2202 (provisionele voorziening)
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 5 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de man,
advocaat mr. M.J. van der Loo, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Bootsma, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Verloop van de procedure

Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het op 2 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen verzoekschrift tot echtscheiding van de man, houdende nevenvoorzieningen;
- het op 4 maart 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen verweerschrift van de vrouw, houdende een exceptie van onbevoegdheid en tevens een zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het F-formulier van de advocaat van de vrouw van 16 maart 2021, met bijlagen;.
- het op 6 mei 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen verweerschrift van de man ter zake van de echtscheiding met nevenvoorzieningen en de exceptie van onbevoegdheid alsmede verzoek tot een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv juncto 843a Rv;
- het F-formulier van de advocaat van de man van 11 mei 2021, met bijlagen;
- het F-formulier van de advocaat van de man van 17 mei 2021, met bijlagen;
- het op 19 mei 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen verweerschrift van de vrouw ter zake van de provisionele voorziening alsmede een reactie naar aanleiding van verweer op zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de zaak op 20 mei 2021;
- het F-formulier van de advocaat van de vrouw van 8 juni 2021, met bijlagen;
- het F-formulier van de advocaat van de man van 14 juni 2021, met bijlagen;
- het F- formulier van de advocaat van de vrouw van 17 juni 2021, met bijlagen;
- het F- formulier van de advocaat van de vrouw van 30 juni 2021, met bijlage;
- het F- formulier van de advocaat van de man van 1 juli 2021;
- het F- formulier van de advocaat van de vrouw van 15 juli 2021, met bijlagen;
- het bericht van de advocaat van de vrouw van 30 augustus 2021;
- het bericht van de rechtbank aan partijen van 30 augustus 2021;
- het F-formulier van de advocaat van de man van 31 augustus 2021;
- het bericht van de rechtbank aan partijen van 8 september 2021;
- het bericht van de advocaat van de vrouw van 9 september 2021, met bijlage;
- het bericht van de advocaat van de man van 29 september 2021.

2.Beoordeling

2.1.
De man heeft de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en de nevenverzoeken toe te wijzen. De man heeft de rechtbank daarnaast verzocht om bij wijze van provisionele voorziening te bepalen dat de vrouw ervoor dient zorg te dragen dat de man binnen twee dagen na afgifte van de beschikking toegang krijgt tot de Dropbox van partijen en daarbij te bepalen dat de vrouw ervoor dient zorg te dragen dat zich daarin de complete administratie van partijen bevindt zoals opgenomen onder punt 5 en 6 van het op 6 mei 2021 door de man ingediende verweerschrift.
De man stelt zich op het standpunt dat aan de Nederlandse rechter op grond van de artikel 3 Rv juncto artikel 3 sub b van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 (hierna: Brussel II bis) rechtsmacht toekomt. Partijen hebben immers beiden de Nederlandse nationaliteit. Omdat de man woonachtig is in [woonplaats] is deze rechtbank op grond van artikel 262 Rv relatief bevoegd om van het echtscheidingsverzoek en het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening kennis te nemen.
2.2.
De vrouw heeft voor alle weren de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. De vrouw betoogt dat de rechtbank onbevoegd is om van het echtscheidingsverzoek en het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening kennis te nemen, omdat er al een echtscheidingsprocedure (samen met een voorlopige voorzieningen procedure) in Frankrijk aanhangig was op het moment dat de man zijn verzoekschrift tot echtscheiding bij deze rechtbank indiende. De vrouw had immers al op 29 oktober 2020 per aangetekende post een verzoekschrift laten indienen bij de rechtbank te Draguignan in Frankrijk, terwijl het verzoekschrift van de man pas op 2 november 2020 bij deze rechtbank is ontvangen. Volgens de vrouw moet de laatst aangezochte rechter, in dit geval dus de Nederlandse rechter, de behandeling van de zaak op grond van artikel 16 juncto 19 van de Brussel II bis aanhouden totdat de bevoegdheid van de eerst aangezochte rechter vaststaat en zich alsdan onbevoegd verklaren.
2.3.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd. De man betwist dat de Franse echtscheidingsprocedure al aanhangig was op het moment dat hij het verzoekschrift bij deze rechtbank indiende, te weten op 2 november 2020. De Franse echtscheidingsprocedure is in ieder geval niet vóór die datum aangevangen maar hoogstens eveneens op 2 november 2020. Volgens de man kan daarom niet gesproken worden van voorrang van de behandeling bij de ene dan wel de andere rechtbank. Om te bepalen in welk land de echtscheidingsprocedure moet worden voortgezet, zal volgens de man een belangenafweging moeten worden gemaakt waaruit volgt dat het belang van de man om de echtscheidingsprocedure in Nederland voort te zetten groter is dan het belang van de vrouw om in Frankrijk verder te procederen. Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit en in de huwelijkse voorwaarden hebben partijen Nederlands recht van toepassing verklaard. De echtscheiding drukt zwaar op partijen (met name op de man die al ouder is) en in Nederland kan de procedure eerder worden afgewikkeld omdat deze zich in een verder gevorderd stadium bevindt dan de procedure in Frankrijk. Daarnaast beheerst de man, in tegenstelling tot de vrouw, niet de Franse taal wat voor hem een ernstig nadeel is in het voeren van een procedure in Frankrijk. De man verzoekt de rechtbank, met een beroep op toepassing van artikel 20 Rv, te waken tegen onredelijke vertraging van deze procedure en ambtshalve maatregelen te treffen en te verklaren dat zij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen en zich uit te spreken over de gevolgen van de echtscheiding van partijen.
2.4.
Op 20 mei 2021 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening plaatsgevonden, waarbij tegelijkertijd de door de vrouw opgeworpen exceptie van onbevoegdheid is behandeld. De rechtbank heeft op de zitting vastgesteld dat de Franse echtscheidingsprocedure is aangehouden in verband met de door partijen gevoerde/te voeren onderhandelingen. Ter zitting hebben partijen afspraken gemaakt over de uitwisseling van informatie en de communicatie daarover en uitgesproken met elkaar in overleg te gaan over de finale afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Ten aanzien van de door de vrouw opgeworpen exceptie van onbevoegdheid heeft de rechtbank overwogen dat, in het geval bij gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen een procedure tot echtscheiding aanhangig is, het gerecht waar de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aanhoudt, totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht vaststaat (artikel 19 lid 1 van Brussel II bis). Omdat de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht achtte om een weloverwogen oordeel te kunnen geven over de bevoegdheidskwestie, is aan partijen om nadere informatie verzocht (zoals vermeld in het proces-verbaal van de zitting) en is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 17 juni 2021.
2.5.
Op 30 juni 2021 hebben partijen verzocht om de zaak voor een periode van drie maanden aan te houden omdat zij in overleg waren getreden en de verwachting hadden tot overeenstemming te komen. De rechtbank heeft partijen hierop bericht dat de behandeling van de zaak pro forma is aangehouden tot 30 september 2021. Op 15 juli 2021 heeft de vrouw, omdat volgens haar vast was komen te staan dat uit de stukken onomstotelijk was gebleken dat deze rechtbank niet bevoegd is om van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen, de rechtbank verzocht om bij vervroeging een beschikking af te geven, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaart in zowel de echtscheidingsprocedure als de procedure tot het treffen van een provisionele voorziening. De man heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens de man blijkt uit de door de vrouw overgelegde verklaring van de directeur van griffie van de rechtbank Draguignan te Frankrijk slechts dat in het algemeen zaken om 9.15 uur bij die rechtbank binnenkomen. Uit deze verklaring blijkt volgens de man niet dat het verzoekschrift van de vrouw op 2 november 2020 om 9.15 uur bij die rechtbank is ontvangen. De vrouw heeft daarmee volgens de man niet aangetoond dat de Franse echtscheidingsprocedure al aanhangig was toen de man zijn verzoekschrift op 2 november 2020 bij deze rechtbank indiende. Voor het overige handhaaft de man zijn stelling dat er voldoende aanknopingspunten zijn om de Nederlandse procedure voort te zetten.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens een stempel van ontvangst is komen vast te staan dat het verzoekschrift tot echtscheiding van de man op maandag 2 november 2020 om 12.45 uur door de advocaat van de man ter griffie van deze rechtbank is ingediend en door de griffie is ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de Nederlandse echtscheidingsprocedure op dat tijdstip is aangevangen.
2.7.
Op basis van de door de vrouw overgelegde brief met bijlagen van 7 juli 2021 van de Franse advocaat van de vrouw, mr. Enkelaar, stelt de rechtbank vast dat het verzoekschrift tot echtscheiding van de vrouw op donderdag 29 oktober 2020 per aangetekende post is verzonden naar de griffie van de afdeling familiezaken van de rechtbank te Draguignan. Het bewijs van ontvangst dateert van maandag 2 november 2020.
De Directeur van de griffiediensten van de rechtbank te Draguignan heeft in zijn verklaring van 22 juni 2021 verklaard dat:
“(..) de post van het gerecht elke dag om 9.15 uur wordt ontvangen op de griffie van het gerecht.
Verklaring afgegeven op verzoek van mevrouw [naam] , vice-voorzitter van Gezinszaken”
2.8.
Aan de hand van het voorafgaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar verzoekschrift op maandag 2 november 2020 om 9.15 uur door de griffie van de Franse rechtbank is ontvangen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van mr. Enkelaar hieromtrent en vast is komen te staan dat de vrouw het verzoekschrift op donderdag 29 oktober 2020 per aangetekende post heeft verzonden. Dit maakt het aannemelijk dat het verzoekschrift waarschijnlijk al op vrijdag 30 oktober of zaterdag 31oktober 2020 de postbus van de rechtbank te Frankrijk heeft bereikt, maar in ieder geval uiterlijk in de ochtend van 2 november 2020 op de rechtbank is aangekomen en door de postkamer aldaar is verwerkt en rond 9.15 uur op de griffie is ontvangen.
2.9.
Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat de Franse echtscheidingsprocedure eerder is aangevangen dan de Nederlandse echtscheidingsprocedure, zal de rechtbank zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 van Brussel II bis onbevoegd verklaren om kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding en het met de echtscheidingszaak samenhangende verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening.
2.10.
De rechtbank passeert het subsidiair door de man gestelde inhoudende dat zijn belang om de echtscheidingsprocedure in Nederland voort te zetten groter is dan het belang van de vrouw om de procedure in Frankrijk voort te zetten, dit volgens de man omdat hij geen band (meer) heeft met Frankrijk en dat hij daarmee in de Franse procedure op achterstand staat ten opzichte van de vrouw. De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Partijen zijn in 1990 met elkaar gehuwd en zijn twee jaar daarna samen met hun zoon naar Frankrijk verhuisd, waar zij sindsdien (en tot 2019) hebben samengewoond en waar de vrouw nog steeds woont in de echtelijke woning. De man heeft in Frankrijk een eigen onderneming gevoerd en heeft daarmee ook deelgenomen aan het sociaaleconomisch en maatschappelijk leven in Frankrijk, zodat de rechtbank niet tot de conclusie kan komen dat de man onevenredig in zijn belangen wordt geschaad bij het in Frankrijk doorlopen van de echtscheidingsprocedure.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
houdt de behandeling van de zaken op grond van artikel 16 juncto 19 van de Brussel II bis aan totdat de bevoegdheid van de Franse rechter vaststaat;
3.2.
verwijst de behandeling van de zaken naar de
pro-forma zitting van 12 januari 2022met opdracht aan partijen om zich alsdan schriftelijk uit te laten over de vraag of de bevoegdheid van de Franse rechter vaststaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Blaisse, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.