In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 november 2021 uitspraak gedaan over de vaststelling van kinderalimentatie voor de minderjarige [de minderjarige]. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.L. Schipper-Heikens, verzocht de rechtbank om de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C.B. Boshouwers, te verplichten een bijdrage van € 305 per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2019. De man betwistte de hoogte van de bijdrage en voerde aan dat hij door de omstandigheden, waaronder een omgangsregeling die niet goed functioneerde, niet in staat was om deze bijdrage te betalen.
De rechtbank overwoog dat de man als ouder onderhoudsplichtig is, ongeacht de omstandigheden van de omgang. De rechtbank stelde vast dat partijen nooit in gezinsverband hebben samengeleefd, wat van invloed is op de behoefte van het kind. De rechtbank berekende de behoefte van [de minderjarige] op basis van de inkomens van beide ouders en kwam tot de conclusie dat de behoefte € 245 per maand bedraagt. De draagkracht van de man werd vastgesteld op € 640 per maand, terwijl de vrouw een draagkracht had van € 25 per maand.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de man met ingang van 4 mei 2021 een kinderbijdrage van € 180 per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan door partijen in hoger beroep worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.