ECLI:NL:RBNHO:2021:11146

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
C/15/319553/FA RK 21/4053 + C/15/319548/FA RK 21/4050
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor besnijdenis en reis naar Dubai

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor de besnijdenis van een minderjarige jongen. De moeder verzocht om toestemming om haar kind op Islamitische wijze te laten besnijden en om met hem naar Dubai te reizen in februari 2022. De vader had aanvankelijk verzet tegen de besnijdenis, maar tijdens de zitting gaf hij aan dat hij ook voor de besnijdenis was, hoewel hij het te vroeg vond om dit nu te regelen. De rechtbank oordeelde dat de vader niet voldoende onderbouwde waarom de besnijdenis niet zou moeten plaatsvinden en dat de moeder's verzoek om vervangende toestemming moest worden toegewezen. De rechtbank benadrukte dat het gezag over het kind gezamenlijk door de ouders wordt uitgeoefend, wat betekent dat de moeder toestemming van de vader nodig heeft voor de besnijdenis en de reis. De rechtbank verleende de moeder de gevraagde toestemming en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De vader had geen inhoudelijke bezwaren tegen de reis naar Dubai, waardoor ook dit verzoek werd toegewezen. De beschikking werd openbaar uitgesproken en er werd een termijn van drie maanden gesteld voor het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
vervangende toestemming ex artikel 1:253a BW
provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
zaak-/rekestnr.: C/15/319553/FA RK 21/4053 (bodemprocedure)
C/15/319548/FA RK 21/4050 (provisionele voorziening)
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 21 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.H.G. Reitsma-van Riel, kantoorhoudende te Hoofddorp,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.G. Ouwejan, kantoorhoudende te Breukelen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek (bodemprocedure en provisionele voorziening), met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 18 augustus 2021;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 23 augustus 2021;
- F-2 formulier van de advocaat van de vader van 7 september 2021 (onttrekkingsbrief mr. Coxon);
- F-2 formulier van de advocaat van de vader van 9 september 2021 (stelbrief mr. Ouwejan);
- het aanvullend verzoek (bodemprocedure), met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 20 september 2021;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 21 september 2021.
1.2.
De behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 september 2021 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. Reitsma en de vader door mr. Ouwejan.
Tegelijkertijd heeft de behandeling plaatsgevonden van de nevenverzoeken (zorgregeling en kinderbijdrage) in de procedure betreffende de echtscheiding, bekend bij deze rechtbank onder zaak- en rekestnummer C/15/312146/FA RK 21/209.
Ter zitting was als informant aanwezig mevrouw [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 14 april 2021.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [achternaam kind] :
- [voornamen kind] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , hierna ook te noemen [de minderjarige] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de moeder.

3.Het geschil

3.1.
De moeder heeft in de bodemprocedure verzocht om haar vervangende toestemming te verlenen
om [de minderjarige] op Islamitische wijze te laten besnijden bij [kliniek] , binnen drie maanden na afgifte van deze beschikking en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
voor het aanvragen van een paspoort voor [de minderjarige] bij de gemeente Haarlemmermeer;
voor een vakantie van [de minderjarige] met de moeder naar Dubai in de maand februari 2022 .
3.2.
De moeder heeft verzocht om, afzonderlijk en voorafgaand aan de beslissing in de bodemprocedure, bij wijze van provisionele voorziening haar vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] op Islamitische wijze te laten besnijden bij [kliniek] , binnen drie maanden na afgifte van deze beschikking en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
De vader heeft ter zitting verweer gevoerd.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt vast dat partijen zich hebben gewend tot de kindercoach [naam] en de komende zes maanden zullen gebruiken om in samenspraak met haar en elkaar een ouderschapsplan op te stellen. Om te voorkomen dat dit traject wordt belemmerd door onduidelijkheid over de voorliggende geschilpunten ter zake de besnijdenis, paspoort en vakantie van de moeder, acht de rechtbank het raadzaam om op de thans voorliggende verzoeken te beslissen.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het gezag over [de minderjarige] door partijen gezamenlijk wordt uitgeoefend. Dit betekent dat de moeder toestemming nodig heeft van de vader om [de minderjarige] te laten besnijden, om een paspoort voor hem aan te vragen en om met hem in februari naar Dubai op vakantie te gaan. Het toetsingskader dat gehanteerd wordt met betrekking tot de door de moeder verzochte vervangende toestemming is dat van artikel 1:253a BW: de rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
besnijdenis [de minderjarige]
4.3.
De rechtbank stelt vast dat partijen niet meer van mening verschillen over de vraag of [de minderjarige] besneden moet worden, nu de vader ter zitting desgevraagd zelf ook uitdrukkelijk heeft verklaard dat ook hij wil dat [de minderjarige] wordt besneden. De vader heeft te kennen gegeven, althans hij voert er geen verweer tegen, dat de besnijdenis van [de minderjarige] kan plaatsvinden bij [kliniek] . Wel handhaaft de vader zijn verweer tegen door de moeder verzochte termijn van drie maanden.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Tegenover de gemotiveerde stelling van de moeder, dat de besnijdenis van een kind om medische redenen bij voorkeur zo vroeg mogelijk in het leven van het kind moet plaatsvinden, heeft de vader slechts aangevoerd dat hij er nog niet over heeft nagedacht wanneer de besnijdenis van [de minderjarige] zou moeten plaatsvinden maar dat hij het nu in ieder geval nog te vroeg vindt. Voor zover de vader ter onderbouwing van zijn verweer verwijst naar de door hem overgelegde schriftelijke informatie van het KNMG van 11 augustus 2020 over jongensbesnijdenis, stelt de rechtbank vast dat dit dossier de stellingen van de vader niet onderbouwt. Het standpunt van KNMG is immers dat een “
niet-therapeutische circumcisie bij minderjarigen (jongensbesnijdenis) als een schendig van de integriteit van het lichaam”moet worden beschouwd. De vader heeft echter niet aangevoerd dat de besnijdenis van [de minderjarige] een schending van de lichamelijke integriteit van [de minderjarige] is. Integendeel ook de vader is van mening dat [de minderjarige] besneden dient te worden. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de vader en zal het verzoek van de moeder worden toegewezen.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat de moeder ter zitting haar verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening ter zake van de besnijdenis van [de minderjarige] heeft ingetrokken.
paspoort [de minderjarige]
4.6.
De vader heeft ter zitting verklaard dat hij zijn toestemming en medewerking verleent voor het aanvragen van een paspoort voor [de minderjarige] bij de gemeente Haarlemmermeer. Hierop heeft de moeder haar verzoek ingetrokken.
4.7.
De advocaat van de moeder heeft de rechtbank op 4 oktober 2021 evenwel bericht dat partijen hadden afgesproken dat de vader met een geldig legimitatiebewijs op 1 oktober 2021 bij het raadhuis zou verschijnen, maar dat hij niet is verschenen en zij heeft de rechtbank verzocht alsnog op het verzoek te beslissen. Op 14 oktober 2021 heeft de advocaat van de moeder vervolgens het bericht van 4 oktober 2021 ingetrokken. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de aanvraag voor het paspoort inmiddels is gelukt en beschouwt het verzoek van de moeder als ingetrokken.
vakantie [de minderjarige]
4.8.
De vader voert het volgende verweer tegen het verzoek van de moeder. De vader staat niet onwelwillend tegenover een vakantie van de moeder met [de minderjarige] naar het buitenland, maar stelt dat het te vroeg is om hierover te praten of te beslissen. Partijen zijn net begonnen bij de kindercoach en zij moeten nog veel afspraken maken over [de minderjarige] . Bovendien vraagt de vader zich af of Dubai een veilige vakantiebestemming is voor [de minderjarige] vanwege corona.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat de vader geen inhoudelijke bezwaren heeft aangevoerd tegen de door de moeder met [de minderjarige] geplande reis naar Dubai . Ten aanzien van de door hem gestelde vrees dat een reis naar Dubai en een verblijf aldaar niet veilig is vanwege het corona virus heeft de moeder ter zitting verklaard dat zij zich zal houden aan de van toepassing zijnde coronaregels. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder toewijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verleent de moeder toestemming, ter vervanging van de vereiste toestemming van de vader, om [de minderjarige] op Islamitische wijze te laten besnijden bij [kliniek] , binnen drie maanden na afgifte van deze beschikking;
5.2.
verleent de moeder toestemming, ter vervanging van de vereiste toestemming van de vader, om met [de minderjarige] naar Dubai te reizen in de maand februari 2022 ;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Blaisse als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.