In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor de besnijdenis van een minderjarige jongen. De moeder verzocht om toestemming om haar kind op Islamitische wijze te laten besnijden en om met hem naar Dubai te reizen in februari 2022. De vader had aanvankelijk verzet tegen de besnijdenis, maar tijdens de zitting gaf hij aan dat hij ook voor de besnijdenis was, hoewel hij het te vroeg vond om dit nu te regelen. De rechtbank oordeelde dat de vader niet voldoende onderbouwde waarom de besnijdenis niet zou moeten plaatsvinden en dat de moeder's verzoek om vervangende toestemming moest worden toegewezen. De rechtbank benadrukte dat het gezag over het kind gezamenlijk door de ouders wordt uitgeoefend, wat betekent dat de moeder toestemming van de vader nodig heeft voor de besnijdenis en de reis. De rechtbank verleende de moeder de gevraagde toestemming en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De vader had geen inhoudelijke bezwaren tegen de reis naar Dubai, waardoor ook dit verzoek werd toegewezen. De beschikking werd openbaar uitgesproken en er werd een termijn van drie maanden gesteld voor het instellen van hoger beroep.