ECLI:NL:RBNHO:2021:11135
Rechtbank Noord-Holland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, van Nigeriaanse nationaliteit, hebben bezwaar gemaakt tegen een voorgenomen uitzetting door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekers stelden dat er op 22 september 2021 een uitzetting gepland stond, maar hebben geen schriftelijk bewijs overgelegd om dit te onderbouwen. Na het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening hebben verzoekers dit verzoek op 22 september 2021 ingetrokken, maar vroegen tegelijkertijd om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, waarop verweerder op 6 oktober 2021 heeft gereageerd. Verzoekers hebben hierop gereageerd, maar partijen hebben niet aangegeven gehoord te willen worden over het verzoek om proceskosten. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan op basis van de ingediende stukken.
De voorzieningenrechter overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter concludeert dat er in dit geval geen sprake is van 'tegemoetkomen' zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, omdat verweerder heeft betwist dat er een uitzetting gepland stond en verzoekers geen bewijs hebben geleverd. Daarom wordt het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, in aanwezigheid van mr. N.E. Joacim, griffier, en is openbaar uitgesproken.