ECLI:NL:RBNHO:2021:11087

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
AWB 20/2567 AWB 20/2568
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige wegens verstoring markteconomie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 november 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Turkse nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel 'arbeid als zelfstandige'. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet kon aantonen dat zijn onderneming een wezenlijk Nederlands belang diende. De RVO had in een advies aangegeven dat de toetreding van eiser tot de Nederlandse arbeidsmarkt mogelijk zou leiden tot verstoring van de markt door prijsconcurrentie. Eiser had een ondernemingsplan ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de informatie die hij had verstrekt onvoldoende was om aan te tonen dat zijn onderneming geen negatieve invloed zou hebben op de markteconomie.

De rechtbank merkte op dat eiser niet ter zitting was verschenen om zijn standpunt te verdedigen, waardoor de argumenten van verweerder niet werden bestreden. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was, omdat eiser niet had aangetoond dat zijn toetreding tot de markt geen negatieve invloed zou hebben op de werkgelegenheid of de concurrentieverhoudingen. Eiser had ook geen bewijs geleverd van zijn vakinhoudelijke kennis of werkervaring, wat zijn aanvraag verder ondermijnde.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het belang van het verzoek was komen te vervallen nu de hoofdzaak was beslist. De uitspraak werd gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter en tevens voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2567 (beroep)
AWB 20/2568 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 25 november in de zaak tussen

[eiser],

V-nummer [v-nummer],
eiser,
(gemachtigde: mr. E. Arslan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. R. Radema).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘arbeid als zelfstandige’ bij [#] afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Turkse nationaliteit.
1.1 [#] is opgericht als eenmanszaak door [naam 1]. Eiser is op 31 oktober 2017 toegetreden, sindsdien is het bedrijf een vennootschap onder firma. Op 1 januari 2019 is [naam 2] toegetreden als derde vennoot.
1.2 Eiser heeft op 26 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het doel ‘arbeid als zelfstandige’. Eiser heeft ter onderbouwing van de aanvraag onder meer een ondernemingsplan van 14 juni 2018 overgelegd. Verweerder heeft in het kader van de beoordeling van deze aanvraag advies ingewonnen bij de RVO [1] . De RVO heeft op 26 maart 2019 een negatief advies uitgebracht omdat uit raadpleging van de Kamer van Koophandel is gebleken dat er een derde vennoot tot de onderneming was toegetreden waardoor de bij de aanvraag overgelegde stukken niet meer relevant waren en er geen stukken van de wijziging zijn overgelegd. Gelet hierop is de aanvraag door verweerder afgewezen.
1.3 Eiser heeft in bezwaar meerdere nieuwe stukken overgelegd, waaronder een nieuw ondernemingsplan. Verweerder heeft opnieuw advies gevraagd aan de RVO en op 26 november 2019 wederom een negatief advies ontvangen. Eiser heeft per brief van 31 december 2019 op dit advies gereageerd en tevens aangegeven op een hoorzitting een nadere toelichting te willen geven. Vervolgens heeft eiser per brief van 25 februari 2020 aanvullende stukken aan verweerder gezonden en meegedeeld dat hij afziet van de hoorzitting.

Het bestreden besluit

2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat uit het advies van de RVO is gebleken dat eiser niet heeft aangetoond dat er met de onderneming een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Hierbij wordt ten eerste opgemerkt dat enkel het realiseren van winst op zich geen bevestiging is van het voorzien in een aantoonbare behoefte, continuïteit en levensvatbaarheid van de onderneming. Eiser heeft met de verstrekte informatie niet aannemelijk gemaakt dat de toetreding van de onderneming tot de Nederlandse markt niet leidt tot verstoring van de werkgelegenheid of verstoring van de markt door prijsconcurrentie. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de competenties, toetreding en inbreng van eiser bij de onderneming leiden tot versterking van marktpositionering, het voorzien van een aantoonbare behoefte en levensvatbaarheid van de onderneming waarbij er voor [naam 1] sprake is van behoud van het inkomen en eiser een inkomen kan verwerven boven het bestaansminimum. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit vakinhoudelijke kennis blijkt en ook zijn werkervaring is niet onderbouwd. Eiser is in de gelegenheid gesteld om zijn toegevoegde waarde bij de onderneming toe te lichten, maar eiser heeft daar van afgezien. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de laatste door eiser overgelegde stukken geen aanleiding vormen voor het opvragen van een nieuw advies bij de RVO, aangezien deze stukken zien op voortzetting van de onderneming en er daarom geen sprake is van nieuwe omstandigheden.

Het juridisch kader

3. Op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb [2] moet met de arbeid als zelfstandige die een vreemdeling wil verrichten een wezenlijk Nederlands belang zijn gediend. De hierbij te hanteren toetsingscriteria voor vreemdelingen met de Turkse nationaliteit zijn uitgewerkt in artikel 3.20a, vierde lid, en Bijlage 8aa van het VV [3] . Uit bijlage 8aa van het VV volgt dat aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan:
  • de onderneming voorziet in een behoefte in Nederland;
  • de onderneming heeft geen negatieve invloed op de markteconomie;
  • de toetreding tot de markt heeft geen negatieve invloed op de werkgelegenheid.
Het oordeel van de rechtbank
Negatieve invloed op de markteconomie
4. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn toetreding niet leidt tot verstoring van de werkgelegenheid of verstoring van de markt door prijsconcurrentie. Uit de stukken blijkt namelijk dat er een groot tekort is aan krachten in de bouwsector waardoor er geen sprake is van concurrentie en er geen sprake is van een negatief effect op de werkgelegenheid.
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat op grond van het ondernemingsplan niet is uit te sluiten dat toetreding tot de Nederlandse arbeidsmarkt kan leiden tot verstoring van de markt door prijsconcurrentie. In Bijlage 8aa van het VV is onder het kopje ‘geen negatieve invloed op de markteconomie’ het volgende opgenomen: “
De actuele situatie op de specifieke markt waarop de onderneming zich begeeft, is bij de beoordeling van belang. Dit betekent dat de concurrentieverhoudingen niet verstoord worden door bijvoorbeeld prijsdumping, toetreding tot een markt met overcapaciteit, toetreding tot een markt met dalende vraag, optreden als extra schakel op al bestaand sectorkolomniveau (toelevering aan gelijksoortige ondernemingen, ook wederzijds)”.De RVO vermeldt in haar advies dat de prijsstelling volgens de aanvraag gemiddeld € 45 per uur zou bedragen voor reparatie en onderhoudswerkzaamheden en gemiddeld € 40 per uur voor (elektrotechnische) installatiewerkzaamheden en werkzaamheden betreffende interieurbouw. Onder het kopje ‘invloed op de markteconomie en/of de werkgelegenheidssituatie’ stelt de RVO vervolgens dat het vermelde uurtarief duidelijk lager ligt dan gebruikelijk. De conclusie van de RVO luidt dan onder meer dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt, dat zijn toetreding niet leidt tot verstoring van de markt door prijsconcurrentie. Eiser heeft dit punt in beroep niet bestreden. Omdat zowel eiser als gemachtigde niet ter zitting zijn verschenen is dit standpunt ook ter zitting niet bestreden. Reeds hierom heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag kunnen afwijzen.
5. Nu de aanvraag al kan worden afgewezen omdat eiser niet heeft aangetoond dat de onderneming geen negatieve invloed zal hebben op de markteconomie, hoeven de overige gronden betrekking hebbend op het wezenlijk Nederlands belang geen bespreking meer.
Het gelijkheidsbeginsel
6. Eiser voert nog aan dat verweerder de aanvraag niet heeft kunnen afwijzen gelet op het gelijkheidsbeginsel. Eiser verwijst in dit kader naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 augustus 2018 [4] en een positief RVO advies uit 2012.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is geweest van gelijke gevallen. Gesteld noch gebleken is dat in de door eiser aangehaalde zaken door de RVO een positief advies werd gegeven ondanks dat er sprake zou zijn van een negatieve invloed op de markteconomie vanwege de scherpte van de prijzen en het lage uurtarief van de onderneming. Gelet hierop kan deze beroepsgrond niet slagen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
9. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb [5] op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
10. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Voluit: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
2.Voluit: Vreemdelingenbesluit 2000
3.Voluit: Voorschrift Vreemdelingen
5.Algemene wet bestuursrecht