Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
Overwegingen
Inleiding
1.1 [#] is opgericht als eenmanszaak door [naam 1]. Eiser is op 31 oktober 2017 toegetreden, sindsdien is het bedrijf een vennootschap onder firma. Op 1 januari 2019 is [naam 2] toegetreden als derde vennoot.
1.2 Eiser heeft op 26 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het doel ‘arbeid als zelfstandige’. Eiser heeft ter onderbouwing van de aanvraag onder meer een ondernemingsplan van 14 juni 2018 overgelegd. Verweerder heeft in het kader van de beoordeling van deze aanvraag advies ingewonnen bij de RVO [1] . De RVO heeft op 26 maart 2019 een negatief advies uitgebracht omdat uit raadpleging van de Kamer van Koophandel is gebleken dat er een derde vennoot tot de onderneming was toegetreden waardoor de bij de aanvraag overgelegde stukken niet meer relevant waren en er geen stukken van de wijziging zijn overgelegd. Gelet hierop is de aanvraag door verweerder afgewezen.
1.3 Eiser heeft in bezwaar meerdere nieuwe stukken overgelegd, waaronder een nieuw ondernemingsplan. Verweerder heeft opnieuw advies gevraagd aan de RVO en op 26 november 2019 wederom een negatief advies ontvangen. Eiser heeft per brief van 31 december 2019 op dit advies gereageerd en tevens aangegeven op een hoorzitting een nadere toelichting te willen geven. Vervolgens heeft eiser per brief van 25 februari 2020 aanvullende stukken aan verweerder gezonden en meegedeeld dat hij afziet van de hoorzitting.
Het bestreden besluit
Het juridisch kader
- de onderneming voorziet in een behoefte in Nederland;
- de onderneming heeft geen negatieve invloed op de markteconomie;
- de toetreding tot de markt heeft geen negatieve invloed op de werkgelegenheid.
De actuele situatie op de specifieke markt waarop de onderneming zich begeeft, is bij de beoordeling van belang. Dit betekent dat de concurrentieverhoudingen niet verstoord worden door bijvoorbeeld prijsdumping, toetreding tot een markt met overcapaciteit, toetreding tot een markt met dalende vraag, optreden als extra schakel op al bestaand sectorkolomniveau (toelevering aan gelijksoortige ondernemingen, ook wederzijds)”.De RVO vermeldt in haar advies dat de prijsstelling volgens de aanvraag gemiddeld € 45 per uur zou bedragen voor reparatie en onderhoudswerkzaamheden en gemiddeld € 40 per uur voor (elektrotechnische) installatiewerkzaamheden en werkzaamheden betreffende interieurbouw. Onder het kopje ‘invloed op de markteconomie en/of de werkgelegenheidssituatie’ stelt de RVO vervolgens dat het vermelde uurtarief duidelijk lager ligt dan gebruikelijk. De conclusie van de RVO luidt dan onder meer dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt, dat zijn toetreding niet leidt tot verstoring van de markt door prijsconcurrentie. Eiser heeft dit punt in beroep niet bestreden. Omdat zowel eiser als gemachtigde niet ter zitting zijn verschenen is dit standpunt ook ter zitting niet bestreden. Reeds hierom heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag kunnen afwijzen.