ECLI:NL:RBNHO:2021:11011

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5062
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet met vergrijpboete en theoretische omzetberekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een taxiondernemer, en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2016, alsook tegen de opgelegde vergrijpboete. De inspecteur had de aanslagen gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 65.666, maar na bezwaar was dit verlaagd naar € 36.301. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur een informatiebeschikking had opgelegd omdat de administratie van de eiser niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in redelijkheid tot de theoretische omzetberekening kon komen, omdat de administratie gebrekkig was. De rechtbank heeft de vergrijpboete, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 5.165, verlaagd naar € 954, omdat niet kon worden aangetoond dat er sprake was van opzet met betrekking tot bepaalde correcties. De rechtbank verklaarde het beroep inzake de aanslag ib/pvv gegrond, maar het beroep inzake de aanslag Zvw ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/5062 en HAA 20/5063

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2021 in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

HAA 20/5062
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.666. Daarbij is bij beschikkingen € 2.440 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 5.165 opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd en vastgesteld op een bedrag van € 36.301. De bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente is verminderd en vastgesteld op € 710. De bij beschikking opgelegde vergrijpboete is verminderd en vastgesteld op € 1.504.
HAA 20/5063
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een maximum bijdrage-inkomen van € 52.763. Voorts is bij beschikking € 185 belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en het bijdrage-inkomen verminderd en vastgesteld op € 36.301. De bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.
Beide zaken
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar bij één geschrift beroepen ingesteld.
Verweerder heeft in één geschrift verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2021 te Haarlem.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser drijft een onderneming. De activiteiten van de onderneming bestaan uit het exploiteren van een taxibedrijf.
2. Bij brief van 28 februari 2017 heeft verweerder eiser uitgenodigd tot het doen van aangifte ib/pvv voor het jaar 2016.
3. De (toenmalige) gemachtigde van eiser heeft op 12 maart 2017 verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte. Verweerder heeft uitstel verleend tot 1 mei 2018.
4. Eiser heeft op 25 april 2018 aangifte ib/pvv voor het jaar 2016 gedaan. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 24.234. Het verzamelinkomen bestaat uitsluitend uit belastbaar inkomen uit werk en woning.
5. Verweerder heeft met dagtekening 15 juni 2018 voorlopige aanslagen ib/pvv en Zvw voor het jaar 2016 vastgesteld. Deze voorlopige aanslagen zijn overeenkomstig de ingediende aangifte ib/pvv voor het jaar 2016.
6. Verweerder heeft in februari 2019 een onderzoek ingesteld naar (onder meer) de aanvaardbaarheid van de ingediende aangifte ib/pvv voor het jaar 2016.
7. Op 27 september 2019 heeft verweerder aan eiser een informatiebeschikking opgelegd. De informatiebeschikking luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…)
In het kader van het bij u ingestelde boekenonderzoek, betreffende de aangifte inkomstenbelasting 2016, wil ik u met deze beschikking formeel wijzen op het feit dat uw administratie niet voldoet aan de eisen zoals deze zijn vastgesteld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Deze bepalingen bevatten kwaliteitseisen welke aan een administratie gesteld worden ten behoeve van de belastingheffing.
(…)
Administratieplicht
(…)
Gezien de aard van uw bedrijf, zijnde een taxionderneming, mag worden verlangd dat ten minste een deugdelijke en controleerbare rittenadministratie wordt gevoerd.

Gebreken administratie

(…)
Omdat ik niet over de volledige rittenadministratie beschik, kan ik de aanvaardbaarheid van de aangifte inkomstenbelasting 2016 niet vaststellen. Ik stel thans dan ook vast dat u niet heeft voldaan aan de administratieplicht- en bewaarplicht conform AWR 52.

Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking.

Deze is gebaseerd op artikel 52a van de AWR en geldt voor de nog op te leggen aanslag inkomstenbelasting 2016. De beschikking wordt afgegeven omdat u niet heeft voldaan aan uw administratie- en bewaarplicht artikel 52 AWR.
(…)”
8. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.
9. Op 31 maart 2020 wordt het boekenonderzoek afgerond met het vaststellen van het definitieve controlerapport. In het controlerapport staat voor zover hier van belang:
“(…)
4.2
Omzetverantwoording
Belastingplichtige heeft geen dan wel een onvolledige rittenadministratie bijgehouden en bewaard. De rittenadministratie is essentieel voor de beoordeling van de volledigheid van de omzet.
Omdat nu de volledigheid van de omzet niet beoordeeld kan worden aan de hand van de rittenadministratie, zal ik aan de hand van het aantal gereden kilometers een theoretische omzet berekenen. Voor de berekening van het aantal gereden kilometers heb ik gebruik gemaakt van kilometerstanden die opgevraagd zijn bij NAP.
Van de gehuurde elektrische auto zijn geen kilometerstanden bekend. Het aantal met de elektrische auto gereden kilometers zal ik daarom aan de hand van het verbruik in kilowattuur (hierna: KWH) berekenen.
(…)
De berekening van de theoretische omzet is als volgt:
€ 118.413 (100.350 * € 1,18) * (inclusief OB)
€ 111.710 (118.413 / 106% * 100%) (exclusief OB)
*Het bedrag aan oprijsom per km (bruto omzet) bedraagt volgens de branche € 1,18.
(…)
10 Boete
(…)
10.1
Inkomstenbelasting
10.1.1
Vergrijpboete inkomstenbelasting 2016
Over de correctie inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016 zal naast de aanslag een vergrijpboete worden opgelegd. Op grond van artikel 67d AWR en paragraaf 25 en 26 Besluit Bestuurlijke Boete Belastingdienst (hierna: BBBB) zal er een vergrijpboete worden opgelegd omdat er opzettelijk een onjuist of onvolledige aangifte is gedaan.
De grondslag van de boete wordt gevormd door het bedrag van de aanslag, dan wel indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de aanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met de verliezen.
De schuldkwalificatie van het vergrijp zal hierna worden behandeld.
(…)
10.1.3
Gedragingen
Belastingplichtige heeft niet voldaan aan zijn administratieplicht. Belastingplichtige is gedurende een bedrijfsbezoek in het controlejaar 2016 nog gewezen op de administratieve verplichtingen. Van bepaalde auto’s is een onvolledige rittenadministratie bijgehouden en van andere auto’s is in het geheel geen rittenadministratie bijgehouden. Ook het kasboek heeft voldoet niet aan de administratieve vereisten, omdat naast de contante ontvangsten ook de bankontvangsten zijn verwerkt. Een rittenadministratie en een juist bijgehouden kasboek zijn cruciaal voor de beoordeling van de omzetverantwoording.
Uit de onderliggende administratie waaronder het jaaroverzicht [bedrijf 1] , de bankafschriften en uitdraaien taxameter is gebleken dat de omzet € 9.918 hoger is dan de aangegeven omzet. Daarnaast is aan de hand van een theoretische berekening de omzet bepaald. Dit heeft geleid tot een correctie in de omzet van € 32.043. Tot slot is nog gebleken dat een schade uitkering van € 2.855 niet is aangegeven. Het totaal bedrag dat niet is aangegeven bedraagt € 44.816.
Belastingplichtige heeft een boekhouder die de omzet aan de hand van het kasboek heeft verwerkt in een boekhoudprogramma waarna de aangifte inkomstenbelasting is ingediend. De boekhouder heeft niet de beschikking gehad over de onderliggende administratie zoals de bankafschriften, het jaaroverzicht [bedrijf 1] en uitdraaien van de taxameter.
10.1.4
Schuldkwalificatie
(…)
Opzet
(…)
In de aangifte inkomstenbelasting is een omzet verantwoord van € 62.612. Het totaal bedrag dat niet is aangegeven bedraagt € 44.816.
Door een aanzienlijk bedrag aan omzet niet aan te geven heeft belastingplichtige willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hierdoor te weinig belasting zou worden geheven.
Ik ben daarom van mening dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet.
10.1.5
Bedrag van de boete
Op grond van artikel 67d AWR zal een vergrijpboete worden opgelegd van 50%. Deze bedraagt € 10.331.
De correctie in de omzet is hoofdzakelijk gebaseerd op een theoretische omzetberekening. Daarnaast is het bedrag aan boete van € 10.331 niet proportioneel.
De boete zal daarom worden verminderd tot € 5.165.”
10. Verweerder heeft met dagtekening 2 mei 2020 de definitieve aanslagen ib/pvv en Zvw opgelegd. Gelijktijdig is de in het controlerapport aangekondigde vergrijpboete opgelegd. In de aanslag ib/pvv is de belastbare winst uit onderneming vastgesteld op een bedrag van € 65.666. De verhoging bestaat onder meer uit: € 9.918 (aansluiting omzet met de eigen administratie), € 39.180 (theoretische omzetberekening), € 2.278 (bijtelling privégebruik auto), € 2.855 (ontvangen schadevergoeding) en extra kostenaftrek voor een bedrag van € 6.055.
11. Bij correspondentie van 10 juli 2020 en 23 juli 2020 heeft verweerder aan eiser (nogmaals) om informatie gevraagd.
12. Op 24 juli 2020 heeft verweerder naar eiser het volgende e-mailbericht gestuurd:
“(…)
Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van donderdag 23-7-2020, heb ik het onderstaand compromis voorstel gedaan:
Dit compromis is tot stand gekomen mede om het feit dat u hebt aangegeven dat u momenteel wél voldoet aan uw administratie plicht en dat de overige correcties in stand blijven evenals de vergrijp boete. Deze laatste zal wél evenredig met de vermindering worden verlaagd.
(…)
Bij het berekenen van de omzet tijdens de controle is er uitgegaan van een oprijsom per km van 1,18. U hebt aangegeven dat de werkelijke oprijsom 0,7 bedraagt. Uiteindelijk zijn wij overeengekomen met een oprijsom per verreden km van 1,0. U hebt aangetoond dat de omzet van het laatste kwartaal 2016, ad € 2.241, in de omzet van 2017 is meegenomen. Dit bedrag zal ik alsnog van de omzet van 2016 afhalen.
Conclusie:
Aantal verreden kilometers in 2016 wordt:
kenteken
aant.km
[# 1]
3.6
[# 2]
11.237
[# 3]
63.933
[# 4]
1.582
[# 5]
4241
Totaal:
84.593
Hierbij uitgaande van een oprijsom per km van 1,0
levert dat een theoretische omzet op van € 84.593 incl OB.
Dit is excl. OB € 84.593 * 100/106 = € 79.804
Af: omzet volgens eigen administratie:
€ 72.530 -
De correctie bedraagt: € 7.275
Bij: meer omzet (zie rapport): € 9.918 - € 2.241 (4e kwartaal) = € 7.677 +
Af: meer kosten (zie rapport): € 6.055 -
Bij: bijtelling privegebruik auto (zie rapport): € 2.278 +
Bij: baten (zie rapport):
€ 2.855 +
Totale correctie wordt dan: € 14.030
Bij: Aangegeven belastbare winst:
€ 35.460 +
Nieuw vastgestelde belastbare winst: € 49.490
Af: zelfstandigenaftrek: € 7.280 -
Af: MKB-vrijstelling:
€ 5.909 -
Nieuw vastgesteld verzamelinkomen 2016: € 36.301
Indien u hiermee akkoord gaat verzoek ik u deze email aan mij te retourneren met uw bevestiging voor akkoord.
(…)”
13. Op 30 juli 2020 heeft verweerder aan eiser het volgende e-mailbericht gestuurd:
“(…)
Deze mail n.a.v. ons telefoongesprek van vandaag.
Hier is het compromis voorstel nog een keer..
Als u deze gelijk weer aan mij retour wil zenden met de mededeling dat u met dit voorstel akkoord gaat.
(…)”
14. Op 30 juli 2020 heeft eiser als volgt gereageerd:
“(…)
Zoals ik u eerder heb aangegeven zou ik met een andere voorstel van 0.95 euro per km akkoord wil gaan.
Als het nog tot de mogelijkheden hoort.
Anders ga ik alsnog tegen mijn zin akkoord met de eerdere voorstel.
(…)”
15. Op 31 juli 2020 heeft verweerder aan eiser de volgende reactie gestuurd:
“(…)
Zoals ik u al telefonisch heb medegedeeld blijf ik bij mijn compromis voorstel.
Feitelijk ben ik bijna geheel aan uw bezwaar tegemoet gekomen:
- ik heb de meer omzet verlaagd met de door u aangegeven € 2.241;
- ik ben uitgegaan van de door u aangegeven gereden km van auto [# 1] ;
- ik ben uitgegaan van de door u aangegeven gereden km van auti [# 4] ;
- ik heb de oprijsom verlaagd van 1,18 naar 1,0.
Hierbij kon ik niet controleren of het bedrag van € 2.241 ook daadwerkelijk juist is;
De door u aangegeven gereden km’s kunt u niet staven met een deugdelijke km administratie, en de oprijsom zou volgens uw mee gestuurde formulieren 1,1 moeten zijn. Het gegeven dat u zegt dat deze oprijsom 0,7 moet zijn wordt nergens genoemd.
Ik ben dan ook van mening dat ik u een goed compromis voorstel heb gedaan en ben niet van plan hier nog verder van af te wijken.
(…)”
16. Een door verweerder opgemaakte gespreksnotitie vermeldt het volgende:
“Op 5-08-2020 heb ik de heer [eiser] wederom gebeld en gevraagd of hij nu officieel akkoord gaat met mijn compromis voorstel. Hij antwoordde dat hij akkoord gaat en dat ik dat mailtje van 30-07-2020 hiervoor als officiële goedkeuring kan gebruiken.”
17. Bij uitspraak op bezwaar van 21 augustus 2020 is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op een bedrag van € 36.301. De berekening is overeenkomstig het e-mailbericht van verweerder van 24 juli 2020 (zie 12 hiervoor). De vergrijpboete is verminderd tot een bedrag van € 1.504.
18. Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2020 is het bijdrage-inkomen voor de Zvw verminderd tot € 36.301.
Geschil
19. In geschil is:
(i) of de aanslagen ib/pvv en Zvw tot de juiste bedragen zijn vastgesteld; en
(ii) of verweerder op goede gronden een boetebeschikking heeft genomen en of het bedrag niet te hoog is vastgesteld.
20. Wat betreft (i) is alleen in geschil of verweerder de opbrengst per kilometer (als onderdeel van de theoretische omzetberekening) op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Eiser heeft op de zitting bevestigd dat de overige correcties niet in geschil zijn.
21. Voordat de rechtbank overgaat tot de beoordeling van het geschil zoals hierboven omschreven in 19(i) en 20, zal de rechtbank beoordelen of tussen partijen een compromis tot stand is gekomen. Verweerder betoogt namelijk dat de opbrengst per kilometer niet meer in geschil kan zijn omdat een compromis tot stand is gekomen. Eiser betwist dit.
Beoordeling van het geschil
Is een compromis rechtsgeldig tot stand gekomen?
22. Verweerder stelt zich op het standpunt dat tussen hem en eiser een compromis is bereikt. Volgens verweerder betekent dit dat eiser niet meer kan opkomen tegen de opbrengst per kilometer. Eiser stelt zich op het standpunt dat geen compromis is bereikt.
23. De rechtbank stelt voorop dat een fiscaal compromis een vaststellingsovereenkomst is in de zin van artikel 7:900 Burgerlijk Wetboek (BW) (zie HR 27 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC4996 en HR 25 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5181). Dat brengt mee dat voor de vraag of het compromis rechtsgeldig is, moet worden gekeken naar het overeenkomstenrecht in het BW. Volgens het BW komt een overeenkomst tot stand door aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW). De aanvaarding moet op grond van artikel 6:225 BW in overeenstemming zijn met het aanbod.
24. Het is aan verweerder die zich beroept op het bestaan van een overeenkomst om aannemelijk te maken dat een compromis tot stand is gekomen doordat eiser het door verweerder gedane voorstel heeft aanvaard.
25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser zijn aanbod heeft aanvaard. Op 23 juli 2020 heeft verweerder aan eiser een aanbod gedaan. Eiser heeft hier niet eenduidig op gereageerd, waarna verweerder en eiser telefonisch contact hebben gehad. Op 31 juli 2020 heeft verweerder een e-mailbericht aan eiser gestuurd om te verifiëren of eiser akkoord gaat met het aanbod. Verweerder heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde aanvaarding door eiser een gespreksnotitie overgelegd (zie 16). Deze notitie is, mede gezien de gemotiveerde weerspreking door eiser, naar het oordeel van de rechtbank te summier. Op de zitting heeft eiser nog toegelicht dat onduidelijkheid was blijven bestaan of partijen over een netto of een bruto kilometerprijs spraken en dat eiser nimmer akkoord is gegaan met een kilometerprijs van € 1 (inclusief omzetbelasting). Hetgeen eiser op de zitting heeft verklaard omtrent het met tegenzin akkoord gaan, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om (alsnog) te concluderen dat eiser het aanbod van verweerder heeft aanvaard. Er is onduidelijkheid blijven bestaan waar eiser (met tegenzin) mee akkoord zou zijn gegaan. Doordat eiser het aanbod van verweerder niet heeft aanvaard, is niet een overeenkomst (compromis) op rechtsgeldige wijze tot stand gekomen.
26. Daarmee is het (overgebleven) geschilpunt wat betreft de opbrengst per kilometer nog niet beslecht.
Aanslag ib/pvv (de theoretische omzetberekening)
27. Vaststaat dat verweerder aan eiser op 27 september 2019 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) heeft gegeven. De informatiebeschikking is opgelegd omdat eiser, volgens verweerder, niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR. Nu eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de informatiebeschikking, is de informatiebeschikking onherroepelijk.
28. De rechtbank stelt verder vast dat de gevraagde informatie aan de basis ligt van de correctiepost voor de theoretische omzetberekening in de aanslag ib/pvv en dat eiser die informatie niet heeft gegeven. De tekortkomingen zijn dusdanig dat dit de omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt. Dit betekent dat eiser ten aanzien van de correctie de (verzwaarde) bewijslast draagt en de onjuistheid daarvan moet aantonen. Deze omkering en verzwaring ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting om de correcties niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting.
29. De in geschil zijnde omzetcorrectie berust op een theoretische omzetberekening. Bij het beoordelen van de schatting van verweerder, neemt de rechtbank in aanmerking dat het slechts toetst of verweerder bij de afweging van de in aanmerking komende belangen in redelijkheid tot de schatting heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de schatting van verweerder aan deze toets. In aanmerking genomen dat de administratie dusdanig gebrekkig is dat op basis daarvan niet een berekening kan worden gemaakt, heeft verweerder in redelijkheid als basis voor zijn schatting de Nationale Autopas en de verzamelde branchegegevens kunnen nemen. Op basis van deze gegevens heeft verweerder een berekening kunnen maken door middel van het aantal gereden kilometers maal de kilometerprijs.
30. Eiser heeft daartegen allereerst aangevoerd dat het totaal aantal gereden kilometers met 10% moet worden verlaagd naar 76.134 kilometer. Eiser ontleent deze verlaging aan ontvangen beschikkingen voor vrijstelling van motorrijtuigenbelasting. Volgens eiser kan de opmerking in deze beschikkingen dat de desbetreffende auto’s voor niet meer dan 10% privé mogen worden gebruikt, worden doorgetrokken naar de ib/pvv. De rechtbank is het niet eens met dit betoog van eiser. De vereisten voor de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting staan geheel los van de omzetcorrectie in de aanslag ib/pvv.
31. Ten tweede heeft eiser aangevoerd dat de kilometerprijs moet worden verlaagd naar € 0,70 per kilometer. Volgens eiser moet van deze lagere kilometerprijs worden uitgegaan omdat hij alleen voor [bedrijf 2] heeft gereden en de prijs van [bedrijf 2] lager is dan de prijs voor reguliere ritten met [bedrijf 1] . Op de zitting is aan eiser gevraagd waaruit volgt dat hij alleen met [bedrijf 2] heeft gereden. Eiser heeft gereageerd dat hij ter onderbouwing van zijn stelling alsnog bewijsstukken kan overleggen. Daarnaar gevraagd is door eiser geen duidelijke verklaring gegeven waarom deze stukken niet tijdens het boekenonderzoek dan wel in de bezwaar- of de beroepsfase zijn toegezonden. Bovendien is door eiser geen duidelijkheid gegeven wat voor stukken het betreft. Nadat eiser er op is gewezen dat het aanbod om stukken over te leggen erg laat is gedaan, heeft eiser aangegeven dat hij geen stukken meer wenst in te brengen.
32. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de overgelegde beschikkingen motorrijtuigenbelasting en de niet nader onderbouwde stelling dat hij alleen met [bedrijf 2] heeft gereden, niet overtuigend aangetoond dat de aanslag ib/pvv te hoog is vastgesteld. Eiser heeft dus niet aan de op hem rustende (zware) bewijslast voldaan.
33. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aanslag ib/pvv in stand blijft.
Aanslag Zvw
34. Eiser heeft geen gronden specifiek gericht tegen de aanslag Zvw aangevoerd. Nu de aanslag ib/pvv in stand blijft, wijzigt het bijdrage-inkomen niet. De aanslag Zvw blijft dus ook in stand.
Belastingrente
35. Nu de aanslagen ib/pvv en Zvw niet worden verminderd, worden de bijbehorende beschikkingen belastingrente ook niet verminderd. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen belastingrente aangevoerd.
Vergrijpboete
36. Aan eiser is op grond van artikel 67d van de AWR een vergrijpboete opgelegd. Verweerder heeft het bedrag van de boete overeenkomstig paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst berekend op 50% van het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de volgende correcties: meer omzet eigen administratie, theoretische omzetberekening, ontvangen schadevergoeding en bijtelling privégebruik auto. Omdat de totale correctie hoofdzakelijk gebaseerd is op een theoretische omzetberekening, heeft verweerder de vergrijpboete verlaagd naar 25% van het bedrag van de aanslag. In bezwaar is de boete verder verlaagd naar € 1.504. Dit komt neer op ruim 15% van het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties.
37. Uit het eerder overwogene volgt dat de aangifte niet juist is gedaan. Dit brengt echter niet noodzakelijkerwijs met zich dat daarom ook sprake is van het vergrijp zoals onder 36 vermeld. Een vergrijpboete kan alleen worden opgelegd in geval van (voorwaardelijke) opzet, waarvoor bewustheid met betrekking tot (de aanmerkelijke kans op) een fout vereist is. Verweerder draagt de bewijslast dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet.
38. Volgens verweerder is sprake van voorwaardelijke opzet. Op de zitting heeft verweerder zijn standpunt onderbouwd met hetgeen onder ’10. Boete’ in het controlerapport is opgenomen (zie 9). Eiser heeft dat alles betwist.
39. De rechtbank acht verweerder erin geslaagd te bewijzen dat sprake is van voorwaardelijk opzet met betrekking tot de correctie ‘meer omzet eigen administratie’. Uit hetgeen verweerder heeft aangevoerd, volgt dat eiser zich ervan bewust is geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangifte wat betreft de correctie ‘meer omzet eigen administratie’ onjuist was maar hij heeft zich daardoor niet laten weerhouden de aangifte te doen zoals hij heeft gedaan. Uit het feit dat uit de door eiser zelf bijgehouden administratie (jaaroverzicht [bedrijf 1] , de bankafschriften en uitdraaien van taxameter) een hogere omzet volgde, kan de bewustheid van eiser worden afgeleid. Eiser heeft door zijn handelswijze dan ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangifte onjuist zou zijn.
40. Wat betreft de correctie vanwege de theoretische omzetberekening, volgt eveneens uit hetgeen verweerder heeft aangevoerd dat eiser zich ervan bewust is geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangifte wat betreft deze correctie onjuist zou zijn. Ook hier heeft eiser zich niet laten weerhouden de aangifte te doen zoals hij heeft gedaan. Uit de gegevens van de Nationale Autopas van eiser volgt een hoger aantal gereden kilometers dan eiser heeft gebruikt voor de omzetberekening in zijn aangifte. Voor het gebruik van de gehuurde elektrische auto’s heeft eiser helemaal geen (omzet)berekening gemaakt. Eiser heeft door zijn handelswijze dan ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangifte onjuist zou zijn.
41. De rechtbank acht verweerder echter niet geslaagd te bewijzen dat sprake is van voorwaardelijke opzet met betrekking tot de correctie voor de ontvangen schadevergoeding en de bijtelling privégebruik auto. Verweerder heeft in zijn verweerschrift alleen in algemene zin een standpunt ingenomen over de correcties tezamen en daarnaar op de zitting gevraagd heeft verweerder slechts verwezen naar hetgeen is opgenomen in het controlerapport, terwijl in het controlerapport slechts melding is gemaakt van het niet aangeven van de ontvangen schadevergoeding en de bijtelling privégebruik auto helemaal niet is genoemd. Uit hetgeen verweerder heeft aangevoerd kan geenszins volgen dat eiser zich ervan bewust is geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangifte wat betreft deze twee correcties onjuist zou zijn. Nu de correctie voor de ontvangen schadevergoeding en de bijtelling privégebruik auto 36,6% van de totale correctie bedraagt, zal de rechtbank de vergrijpboete met een gelijk percentage verminderen tot een bedrag van (afgerond) € 954.
42. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de grondslag van de boete voor wat betreft de theoretische omzetberekening is vastgesteld met omkering van de bewijslast geen aanleiding om de boete verder te matigen. Ook ziet de rechtbank, nu de door eiser gestelde financiële omstandigheden niet met stukken zijn onderbouwd en dus niet inzichtelijk zijn geworden, geen aanleiding de vergrijpboete te matigen.
43. De rechtbank acht gelet op dit alles een boete van € 954 passend en geboden.
Slotsom
44. Het beroep inzake de aanslag ib/pvv (HAA 20/5062) dient gegrond te worden verklaard. De aanslag ib/pvv en de hierbij gegeven beschikking belastingrente blijven in stand. De boetebeschikking zal worden verminderd als hiervoor geoordeeld. Het beroep inzake de aanslag Zvw (HAA 20/5063) zal ongegrond worden verklaard. De aanslag Zvw en de hierbij gegeven beschikking belastingrente blijven in stand.
Proceskosten
45. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten, omdat gesteld noch gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep inzake de aanslag Zvw 2016 (HAA 20/5063) ongegrond;
- verklaart het beroep inzake de aanslag ib/pvv 2016 (HAA 20/5062) gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op de boetebeschikking;
- vermindert de boetebeschikking tot € 954;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Huisman, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.