ECLI:NL:RBNHO:2021:10976

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
9425549 \ VV EXPL 21-132
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruimingsvonnis in huurrechtelijke context met zorgovereenkomst

In deze zaak heeft [eiser] een kort geding aangespannen tegen de Stichting Regionale Instelling voor Beschermd Wonen Kennemerland/Amstelland en de Meerlanden (RIBW) naar aanleiding van een ontruimingsvonnis dat op 6 augustus 2021 door de voorzieningenrechter was uitgesproken. RIBW had [eiser] gedagvaard met de vordering tot ontruiming van het gehuurde, omdat zij de zorg-huurovereenkomst rechtsgeldig had opgezegd. [eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 6 augustus 2021 en verzocht om de ontruiming op te schorten totdat het hof uitspraak doet.

De kantonrechter heeft op 19 oktober 2021 de vordering van [eiser] afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat het belang van RIBW bij ontruiming zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om de ontruiming uit te stellen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen kennelijke juridische misslag was in het eerdere vonnis en dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de huurovereenkomst afhankelijk was van de zorgovereenkomst. De kantonrechter heeft ook overwogen dat de belangen van [eiser] bij behoud van de woning niet zwaar genoeg wogen om af te wijken van het uitgangspunt dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer kan worden gelegd.

De proceskosten zijn voor rekening van [eiser], omdat hij ongelijk heeft gekregen. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen en de proceskosten vastgesteld op € 480,00 aan salaris van de gemachtigde van RIBW. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9425549 \ VV EXPL 21-132
Uitspraakdatum: 19 oktober 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A. Frederiksen
tegen
de stichting
Stichting Regionale Instelling voor Beschermd Wonen Kennemerland/Amstelland en de Meerlanden
gevestigd en kantoorhoudende te Haarlem
gedaagde
verder te noemen: RIBW
gemachtigde: mr. P.F.P. Nabben

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft RIBW op 27 september 2021 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
RIBW is een GGZ-zorginstelling die zorg verleent aan psychisch kwetsbare mensen. Een van de projecten van RIBW is [project] .
2.2.
Op 2 juli 2019 is RIBW met [eiser] voor onbepaalde tijd een zorgovereenkomst aangegaan. De overeenkomst houdt onder meer in dat RIBW [eiser] begeleidt bij het zelfstandig wonen. Tegelijk met de zorgovereenkomst hebben partijen een (onderhuur)overeenkomst met elkaar gesloten met betrekking tot een woning aan [adres] (hierna: het gehuurde).
2.3.
Bij dagvaarding van 16 juli 2021 heeft RIBW onder meer ontruiming van het gehuurde gevorderd. RIBW heeft aan de vordering (kort gezegd) ten grondslag gelegd dat zij vanwege bedreigingen en intimidaties door [eiser] de zorg-huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, althans dat [eiser] de op hem rustende verplichting zich als een goed huurder te gedragen zodanig niet is nagekomen, dat dit in een bodemprocedure ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt.
2.4.
Bij vonnis van 6 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank (hierna: de voorzieningenrechter) de gevorderde ontruiming toegewezen met een ontruimingstermijn van vier dagen na betekening van het vonnis. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
[eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Namens [eiser] is RIBW verzocht de ontruiming aan te houden tot op het hoger beroep is beslist. RIBW heeft dat geweigerd. RIBW heeft [eiser] aangezegd dat het gehuurde op 7 september 2021 ontruimd zal worden.
2.6.
RIBW heeft ingestemd met opschorting van de ontruiming tot aan de uitspraak in dit geding.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter RIBW (voor onbepaalde tijd danwel tot de uitspraak in het hoger beroep) verbiedt over te gaan tot executie van het vonnis van 6 augustus 2021 voor zover dit vonnis ziet op de ontruiming van het gehuurde, onder verbeurte van een dwangsom van € 30.000,00. Subsidiair verzoekt [eiser] de kantonrechter de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij door de ontruiming van het gehuurde direct in een noodtoestand zal komen te verkeren. Bovendien is het volgens [eiser] allerminst zeker dat het hof in hoger beroep hetzelfde over de zaak zal oordelen als de voorzieningenrechter. Daarbij bevat het vonnis van 6 augustus 2021 een juridische misslag.

4.Het verweer

4.1.
RIBW betwist de vordering. Op haar verweer zal in de beoordeling worden ingegaan.

5.De beoordeling

bevoegdheid
5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat zij bevoegd is kennis te nemen van het geschil. In deze zaak is sprake van een executiegeschil in de zin van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Uit lid 2, tweede zin, van dat artikel volgt dat de kantonrechter bevoegd is als kortgedingrechter te oordelen in executiegeschillen in zaken die ten gronde door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Artikel 93 Rv bepaalt dat onder meer zaken “betreffende een huurovereenkomst” tot de competentie van de kantonrechter behoren. Daarvan is hier sprake. Ten gronde gaat het immers om de (al dan niet rechtsgeldige) beëindiging van een huurovereenkomst. Dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat sprake is van een gemengde huur-/zorgovereenkomst, waarbij het zorg-/begeleidingselement overheerst, doet daaraan niet af.
spoedeisend belang
5.2.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vorderingen, omdat sprake is van een executiegeschil.
beoordelingskader
5.3.
Uitgangspunt is dat een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard direct ten uitvoer kan worden gelegd zonder dat de uitkomst van het hoger beroep hoeft te worden afgewacht. De voorzieningenrechter heeft het vonnis van 6 augustus 2021 uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Omdat deze beslissing echter niet is gemotiveerd kan afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand – zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist – zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen. Hieraan ligt onder meer de gedachte ten grondslag dat moet worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden. De rechter in het executiegeschil moet deze afweging daarom alsnog maken. Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep moet buiten beschouwing worden gelaten. Wel kan de rechter in zijn oordeelsvorming betrekken of het ten uitvoer te leggen vonnis berust op een kennelijke (feitelijke of juridische) misslag.
kennelijke misslag
5.4.
[eiser] heeft ter zitting betoogd dat het vonnis van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2021 berust op een juridische misslag. Volgens [eiser] had de voorzieningenrechter het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad mogen verklaren omdat uit artikel 7:272 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voortvloeit dat de beslissing pas uitvoerbaar wordt, nadat deze onherroepelijk is geworden. De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet. Niet kan worden gezegd dat zonder meer duidelijk is dat een van de juridische oordelen van de voorzieningenrechter onjuist is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval sprake is van een gemengde huur-/zorgovereenkomst en dat de voortduring van de huurovereenkomst afhankelijk is van voortduring van de zorgovereenkomst (r.o. 5.6 en 5.7). Dat de voorzieningenrechter aldus de huurbeschermingsbepaling van artikel 7:272 lid 1 BW niet van toepassing acht, kan niet worden gekwalificeerd als een kennelijke juridische misslag.
5.5.
De (overige) inhoudelijke bezwaren van [eiser] tegen de beslissing kunnen evenmin grond opleveren om in te grijpen in de tenuitvoerlegging. Deze kunnen in de hoger beroepsprocedure aan de orde worden gesteld.
belangenafweging
5.6.
De belangen die [eiser] in deze procedure heeft gesteld zien er met name op dat het voor hem bijzonder ingrijpend is dat hij zijn woning kwijtraakt. Dat is echter vanzelfsprekend. Dat de voorzieningenrechter dit heeft meegewogen, blijkt ook uit het vonnis waarin in r.o. 5.14 is overwogen dat het evident is dat de belangen van [eiser] bij behoud van de woning groot zijn, te meer omdat de kans klein is dat hij eenvoudig nieuwe woonruimte zal vinden.
5.7.
In dit kort geding kunnen slechts de belangen worden afgewogen met betrekking tot de vraag of RIBW moet wachten met de ontruiming, in elk geval totdat in hoger beroep uitspraak is gedaan. In dat kader heeft [eiser] gesteld dat hij direct in een noodtoestand komt als hij wordt ontruimd. Hij zal worden uitgeschreven uit de BRP, waarmee hij niet alleen zijn uitkering zal verliezen, maar ook zijn recht op een zorgverzekering. Ook zal hij op straat moeten slapen, aangezien hem de toegang tot de nachtopvang is ontzegd. Volgens [eiser] staat hier geen zwaarwegend belang van RIBW bij een onmiddellijke ontruiming tegenover. Daarnaast houdt RIBW zich volgens [eiser] niet aan de overeengekomen zorgplicht. [eiser] wijst erop dat de voorzieningenrechter in r.o. 5.13 heeft overwogen dat hij geen reden ziet om de toewijzing van de vordering afhankelijk te stellen van de inspanningen van RIBW omdat RIBW ter zitting heeft erkend zich bewust te zijn van haar verplichting om [eiser] hulp te bieden bij het vinden van alternatieve huisvesting. Volgens [eiser] heeft RIBW echter in het geheel geen inspanningen getoond.
5.8.
De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat van RIBW enige nazorg mag worden verwacht, maar dat de beoordeling van de vraag of RIBW de ontruiming mag doorzetten niet enkel staat of valt met de mate waarin door RIBW nazorg wordt verleend. De kantonrechter wijst er in dit verband op dat de voorzieningenrechter ook heeft overwogen dat de mate waarin RIBW haar inspanningsverplichting kan nakomen mede afhankelijk is van de opstelling van [eiser] (r.o. 5.12).
5.9.
Daarbij heeft RIBW aangevoerd dat zij [eiser] had aangemeld bij de afdeling Vangnet en Advies van de GGD. Volgens RIBW kan [eiser] via deze route op een voor hem passende plek terecht komen. RIBW voert aan dat zij bereid was om daar actief bij te ondersteunen, maar dat de aanhoudende dreigementen van [eiser] dit feitelijk onmogelijk hebben gemaakt. Volgens RIBW is er echter wel contact gelegd door de GGD, waarbij ter zitting de naam is genoemd van [naam] . Volgens RIBW kan [eiser] via de GGD in elk geval aan een postadres komen, zodat zijn uitkering en verzekering kunnen worden voortgezet. Ook heeft RIBW onbetwist aangevoerd dat een verbod om de nachtopvang te bezoeken, zoals dat kennelijk aan [eiser] is opgelegd, slechts tijdelijk is. Niet aannemelijk is dat [eiser] gedurende lange tijd op straat zal moeten slapen.
5.10.
Met het voorgaande heeft het RIBW voldoende weersproken dat een noodtoestand ontstaat op het moment dat zij tot ontruiming zal overgaan. De kantonrechter is ervan overtuigd dat zodra [eiser] zich meer open zou stellen voor begeleiding, er meer mogelijkheden voor hem beschikbaar zullen zijn. Aldus kan hij er zelf een bijdrage aan leveren om een noodtoestand te voorkomen. Daar komt bij dat RIBW een groot belang heeft bij de ontruiming omdat het gaat om een schaarse woning die dan weer beschikbaar komt voor nieuwe kwetsbare deelnemers aan het [project] project.
5.11.
Al met al wegen de belangen van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand niet zwaar genoeg om af te wijken van het uitgangspunt dat RIBW een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer mag leggen.
5.12.
De kantonrechter zal de vordering van [eiser] dan ook afwijzen.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor RIBW worden vastgesteld op een bedrag van € 480,00 aan salaris van de gemachtigde van RIBW;
6.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter