3.3.2Bewijsoverweging
3.3.2.1 Feiten en omstandigheden
Op 13 november 2020 reed de verdachte als bestuurder van een bestelauto (een Opel Vivaro voorzien van het kenteken [kenteken 1]) over de Jaagweg in Purmerend. Hij kwam uit de richting van Tramplein en was gaande in de richting van de N235. Het latere slachtoffer,
[slachtoffer], reed als bestuurder van een personenauto (een Skoda Octavia voorzien van het kenteken [kenteken 2]) over de Aziëlaan, komende uit de richting van de wijk Weidevenne en rijdend in de richting van de Gorslaan. In de auto van het slachtoffer zaten op de achterbank haar minderjarige dochters [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Op het kruispunt kwamen de voertuigen in botsing met elkaar, waarbij de bestelbus met de voorkant tegen de linkerzijde van de personenauto reed. Ten gevolge van dit verkeersongeval zijn het slachtoffer en haar oudste dochter gewond geraakt.
Uit de analyse van de gegevens van de verkeersregelinstallatie is gebleken dat het verkeerslicht voor de verdachte op het moment dat hij deze passeerde minimaal 1 minuut en11 seconden rood licht uitstraalde. Ook is gebleken dat het verkeerslicht voor het slachtoffer op het moment van passeren minimaal 1,3 seconden geel licht uitstraalde. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wordt gesteld dat de verdachte het kruispunt moet hebben genaderd met een gemiddelde snelheid tussen de 73 en 89 kilometer per uur, terwijl 50 kilometer per uur was toegestaan.
Bij de verdachte is na het ongeval een ademonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de verdachte op het moment van de aanrijding onder invloed van alcohol was. Uit de ademanalyse volgt een waarde van 855 microgram alcohol per uitgeademde liter lucht. Deze waarde ligt ver boven de grens van 220 microgram.
Ten tijde van het ongeval waren de Opel Vivaro en de Skoda Octavia in voldoende staat van onderhoud en vertoonden deze geen gebreken of bijzonderheden.
Er waren geen bijzonderheden wat betreft weersgesteldheid, wegdek en verkeerssituatie en geen objecten die het zicht in de rijrichting van de voertuigen hebben gehinderd.
3.3.2.2 artikel 6 WVW 1994
Zwaar lichamelijk letsel of ander lichamelijk letsel opgelopen in de zin van artikel 6 WVW 1994
Het slachtoffer en haar oudste dochter zijn na het ongeval naar het ziekenhuis gebracht. Bij de dochter is een lichte hersenschudding geconstateerd. Bij het slachtoffer is geen letsel geconstateerd, maar zij kon niet op haar linkerbeen staan en heeft op krukken het ziekenhuis moeten verlaten. Uit de geneeskundige verklaring van de huisarts [deskundige] van 4 februari 2021 blijkt dat het slachtoffer een contusie aan haar heup heeft en dat zij onder behandeling is van een fysiotherapeut. Recent is het slachtoffer doorverwezen naar een bekkenfysiotherapeut voor verdere behandeling. Zij heeft verklaard dat zij nog dagelijks pijn ervaart en zich beperkt voelt in de dingen, die zij graag doet, zoals wandelen en skiën.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat het letsel van het slachtoffer kan worden aangemerkt als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit een tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW 1994, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Nu de verdachte onder invloed van alcohol zijn auto heeft bestuurd, door een rood stoplicht is gereden en de toegestane snelheid fors heeft overtreden, stelt de rechtbank vast dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is.
Nu de officier van justitie ook de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloosheid, ten laste heeft gelegd, zal de rechtbank moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW 1994, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW 1994 bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW 1994.
Artikel 5a WVW 1994
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden en een rood verkeerslicht heeft genegeerd. Beide gedragingen zijn in artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Een dergelijke omstandigheid is ook – op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW 1994 – de mate waarin de verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW 1994.
In deze zaak gaat het om het schenden van twee voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, terwijl de verdachte zijn auto heeft bestuurd na gebruik van fors meer alcohol dan toegestaan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De verdachte heeft de keuze gemaakt om in de auto te stappen, terwijl hij onder invloed van alcohol was. Hij heeft vervolgens zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond door met hoge snelheid door een rood licht te rijden.
De verklaring van de verdachte, dat hij zich niet bewust is geweest van zijn hoge snelheid en dat hij in de overtuiging verkeerde dat zijn verkeerslicht op groen stond, acht de rechtbank, gelet op de verrichte onderzoeken ten aanzien van de verkeerslichten en de snelheid van de verdachte, ongeloofwaardig. Het betreft een kruispunt dat verdachte naar eigen zeggen dagelijks in het kader van zijn werkverkeer kruist. Verdachte was zich dus bewust van de verkeerssituatie aldaar, zoals de geldende maximum snelheid en het verkeerslicht. De verklaring van de verdachte dat hij, toen hij het kruispunt naderde, zijn gas losliet en de auto liet uitrollen en dat hij weer op trok toen hij dacht dat het licht op groen sprong, vindt geen steun in de getuigenverklaringen en de onderzoeksbevindingen ten aanzien van de snelheid van de verdachte. Integendeel, hieruit volgt dat de verdachte zonder af te remmen en met hoge snelheid het kruispunt is opgereden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij het slachtoffer letsel heeft opgelopen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW 1994. Daarmee heeft de verdachte gehandeld met de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.