ECLI:NL:RBNHO:2021:10974

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
15/292404-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol met letsel als gevolg

Op 30 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 november 2020 in Purmerend een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een bestelauto (Opel Vivaro), negeerde een rood verkeerslicht en reed met een snelheid tussen de 73 en 89 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. Bij de aanrijding met een personenauto (Skoda Octavia) raakte het slachtoffer, een vrouw, gewond. De rechtbank oordeelde dat het letsel van het slachtoffer, een contusie aan de heup, kan worden aangemerkt als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit een tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De verdachte was onder invloed van alcohol, met een ademalcoholgehalte van 855 microgram per liter lucht, wat ver boven de toegestane grens ligt. De rechtbank oordeelde dat het verkeersgedrag van de verdachte roekeloos was, wat resulteerde in een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinssituatie en het feit dat hij nog nooit eerder in aanraking was gekomen met de politie voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/292404-20 (P)
Uitspraakdatum: 30 november 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.A.A. Kool, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primairhij op of omstreeks 13 november 2020 te Purmerend, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto, merk Opel Vivaro, kenteken [kenteken 1]), daarmede rijdende over de weg, ((kruising van) de Jaagweg en/of de Gorslaan), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met eenniet toegestane en/of te hoge snelheid het voor hem bestemde (reeds geruime tijd) rood licht uitstralende verkeerslicht te negeren en/of
- (met grote impact) tegen eenvoor hem kruisende/overstekende personauto (Skoda Octavia, kenteken [kenteken 2]) te botsen en/of aan te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel (contusie heup) werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
Subsidiairhij op of omstreeks 13 november 2020 te Purmerend als bestuurder van een voertuig (bestelauto, merk Opel Vivaro, kenteken [kenteken 1]), daarmee rijdende op de weg, (kruising van) de Jaagweg en/of de Gorslaan,
- met een niet toegestane en/of te hoge snelheid het voor hem bestemde (reeds
geruime tijd) rood licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- (met grote impact) tegen een voor hem kruisende/overstekende personauto
(Skoda Octavia, kenteken [kenteken 2]) is opgebotst en/of aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 2
hij op of omstreeks 13 november 2020 te Purmerend, als bestuurder van een motorrijtuig, (bestelauto, merk Opel Vivaro, kenteken [kenteken 1]), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 855 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten. Het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid kan worden aangemerkt als meerdere overtredingen van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). De verdachte heeft immers de maximum snelheid in ernstige mate overschreden en is door het rode licht gereden. Tevens verkeerde hij onder invloed van alcohol. Hij is bewust door het rode licht gereden. Dit stond immers al langere tijd op rood. Daarmee heeft de verdachte gehandeld met de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, noch van tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden bij het slachtoffer, zoals bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit komt, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de schuldgradatie roekeloosheid. De verdachte had de overtuiging dat het stoplicht groen was. Dit blijkt niet alleen uit zijn verklaring, maar ook uit de verklaring van het slachtoffer, tegen wie hij heeft verklaard dat hij ervan overtuigd was dat het stoplicht op groen stond. Uit deze verklaringen kan niet anders worden geconcludeerd dan dat hij weliswaar een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de situatie, maar niet willens en wetens de verkeersregels ernstig heeft geschonden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
3.3.2.1 Feiten en omstandigheden
Op 13 november 2020 reed de verdachte als bestuurder van een bestelauto (een Opel Vivaro voorzien van het kenteken [kenteken 1]) over de Jaagweg in Purmerend. Hij kwam uit de richting van Tramplein en was gaande in de richting van de N235. Het latere slachtoffer,
[slachtoffer], reed als bestuurder van een personenauto (een Skoda Octavia voorzien van het kenteken [kenteken 2]) over de Aziëlaan, komende uit de richting van de wijk Weidevenne en rijdend in de richting van de Gorslaan. In de auto van het slachtoffer zaten op de achterbank haar minderjarige dochters [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Op het kruispunt kwamen de voertuigen in botsing met elkaar, waarbij de bestelbus met de voorkant tegen de linkerzijde van de personenauto reed. Ten gevolge van dit verkeersongeval zijn het slachtoffer en haar oudste dochter gewond geraakt.
Uit de analyse van de gegevens van de verkeersregelinstallatie is gebleken dat het verkeerslicht voor de verdachte op het moment dat hij deze passeerde minimaal 1 minuut en11 seconden rood licht uitstraalde. Ook is gebleken dat het verkeerslicht voor het slachtoffer op het moment van passeren minimaal 1,3 seconden geel licht uitstraalde. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wordt gesteld dat de verdachte het kruispunt moet hebben genaderd met een gemiddelde snelheid tussen de 73 en 89 kilometer per uur, terwijl 50 kilometer per uur was toegestaan.
Bij de verdachte is na het ongeval een ademonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de verdachte op het moment van de aanrijding onder invloed van alcohol was. Uit de ademanalyse volgt een waarde van 855 microgram alcohol per uitgeademde liter lucht. Deze waarde ligt ver boven de grens van 220 microgram.
Ten tijde van het ongeval waren de Opel Vivaro en de Skoda Octavia in voldoende staat van onderhoud en vertoonden deze geen gebreken of bijzonderheden.
Er waren geen bijzonderheden wat betreft weersgesteldheid, wegdek en verkeerssituatie en geen objecten die het zicht in de rijrichting van de voertuigen hebben gehinderd.
3.3.2.2 artikel 6 WVW 1994
Zwaar lichamelijk letsel of ander lichamelijk letsel opgelopen in de zin van artikel 6 WVW 1994
Het slachtoffer en haar oudste dochter zijn na het ongeval naar het ziekenhuis gebracht. Bij de dochter is een lichte hersenschudding geconstateerd. Bij het slachtoffer is geen letsel geconstateerd, maar zij kon niet op haar linkerbeen staan en heeft op krukken het ziekenhuis moeten verlaten. Uit de geneeskundige verklaring van de huisarts [deskundige] van 4 februari 2021 blijkt dat het slachtoffer een contusie aan haar heup heeft en dat zij onder behandeling is van een fysiotherapeut. Recent is het slachtoffer doorverwezen naar een bekkenfysiotherapeut voor verdere behandeling. Zij heeft verklaard dat zij nog dagelijks pijn ervaart en zich beperkt voelt in de dingen, die zij graag doet, zoals wandelen en skiën.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat het letsel van het slachtoffer kan worden aangemerkt als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit een tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW 1994, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Nu de verdachte onder invloed van alcohol zijn auto heeft bestuurd, door een rood stoplicht is gereden en de toegestane snelheid fors heeft overtreden, stelt de rechtbank vast dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is.
Nu de officier van justitie ook de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloosheid, ten laste heeft gelegd, zal de rechtbank moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW 1994, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW 1994 bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW 1994.
Artikel 5a WVW 1994
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden en een rood verkeerslicht heeft genegeerd. Beide gedragingen zijn in artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Een dergelijke omstandigheid is ook – op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW 1994 – de mate waarin de verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW 1994.
In deze zaak gaat het om het schenden van twee voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, terwijl de verdachte zijn auto heeft bestuurd na gebruik van fors meer alcohol dan toegestaan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De verdachte heeft de keuze gemaakt om in de auto te stappen, terwijl hij onder invloed van alcohol was. Hij heeft vervolgens zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond door met hoge snelheid door een rood licht te rijden.
De verklaring van de verdachte, dat hij zich niet bewust is geweest van zijn hoge snelheid en dat hij in de overtuiging verkeerde dat zijn verkeerslicht op groen stond, acht de rechtbank, gelet op de verrichte onderzoeken ten aanzien van de verkeerslichten en de snelheid van de verdachte, ongeloofwaardig. Het betreft een kruispunt dat verdachte naar eigen zeggen dagelijks in het kader van zijn werkverkeer kruist. Verdachte was zich dus bewust van de verkeerssituatie aldaar, zoals de geldende maximum snelheid en het verkeerslicht. De verklaring van de verdachte dat hij, toen hij het kruispunt naderde, zijn gas losliet en de auto liet uitrollen en dat hij weer op trok toen hij dacht dat het licht op groen sprong, vindt geen steun in de getuigenverklaringen en de onderzoeksbevindingen ten aanzien van de snelheid van de verdachte. Integendeel, hieruit volgt dat de verdachte zonder af te remmen en met hoge snelheid het kruispunt is opgereden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij het slachtoffer letsel heeft opgelopen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW 1994. Daarmee heeft de verdachte gehandeld met de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
Primairhij op 13 november 2020 te Purmerend, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto, merk Opel Vivaro, kenteken [kenteken 1]), daarmede rijdende over de weg, ((kruising van) de Jaagweg en de Gorslaan), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, - met een te hoge snelheid het voor hem bestemde (reeds geruime tijd) rood licht uitstralende verkeerslicht te negeren en
- (met grote impact) tegen eenvoor hem kruisende/ personenauto (Skoda Octavia, kenteken [kenteken 2]) aan te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel (contusie heup) werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 2
hij op 13 november 2020 te Purmerend, als bestuurder van een motorrijtuig, (bestelauto, merk Opel Vivaro, kenteken [kenteken 1]), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 855 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a van deze wet
en
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (855 microgram).
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid van drie jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is getrouwd en heeft twee jonge kinderen. Hij is nog nooit eerder in verband met een verkeersfeit met politie en justitie in aanraking geweest. Daarnaast heeft de verdachte met het slachtoffer een mediationgesprek gevoerd. Tot slot heeft de raadsman de rechtbank verzocht de verdachte geen onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen, aangezien het rijbewijs van groot belang is voor het werk van de verdachte omdat hij als vertegenwoordiger klanten moet kunnen bezoeken, leveringen moet kunnen doen en evenementen op locatie moet kunnen begeleiden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als bestuurder van een bestelbus roekeloos gedragen. Onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol heeft de verdachte binnen de bebouwde kom veel te hard gereden, is door rood licht gereden en heeft vervolgens een andere auto aangereden. In die auto zaten drie personen, te weten het slachtoffer met haar twee dochters. De verdachte heeft met zijn handelen het op alle fronten laten afweten als verantwoordelijk verkeersdeelnemer waarin men zowel de eigen veiligheid als die van anderen te allen tijde serieus dient te nemen. Ten gevolge van het roekeloze rijgedrag van de verdachte hebben het slachtoffer en haar dochter letsel opgelopen. De andere dochter kwam met de schrik vrij. Dat het bij deze gevolgen is gebleven, is een wonder te noemen en niet aan het handelen van de verdachte te danken. Uit de slachtofferverklaring die het slachtoffer ter zitting heeft voorgelezen blijkt dat het ongeluk zowel fysiek, als psychisch een grote impact heeft gehad op het slachtoffer en haar dochters. Het slachtoffer is nog altijd angstig als zij deelneemt aan het verkeer, en zij heeft ook angst als haar naasten zich in het verkeer bewegen. Dit geldt ook voor haar jongste dochter die getuige was van het ongeluk. Het slachtoffer heeft nog steeds last van fysieke klachten als gevolg van het ongeval en het is de vraag of zij ooit weer als voorheen kan functioneren.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
13 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf heeft de rechtbank allereerst aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW 1994. Daarin wordt gedifferentieerd naar de mate van schuld, de gevolgen voor het slachtoffer en de vraag of en, zo ja, in welke mate er sprake is van alcoholgebruik. Deze oriëntatiepunten zien niet op gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. De hoogste mate van verwijtbaarheid die in de oriëntatiepunten is vermeld is een “zeer hoge mate van schuld”. Bij deze zeer hoge mate van schuld aan een ongeval met als gevolg tijdelijke ziekte en waarbij sprake was van alcoholgebruik boven 570 µg/l wordt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden en een rijontzegging van 3 jaar gehanteerd. Het ligt in de rede om in zaken waarin de schuld bestaat in roekeloosheid, zijnde de hoogste gradatie van schuld, hogere straffen tot uitgangspunt te nemen. De rechtbank is echter terughoudend met het formuleren van algemene uitgangspunten, vanwege het volgende.
Het gedrag dat tot toepassing van artikel 6 WVW 1994 kan leiden, kan vele verschillende vormen aannemen. Dat geldt in het bijzonder voor gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. In de regel zal het daarbij gaan om een samenstel van gedragingen, wat het vergelijken van zaken bemoeilijkt. Door de eerder genoemde wetswijziging is het toepassingsbereik van het roekeloosheidsbegrip bovendien uitgebreid, waardoor er meer en diverser verkeersgedrag als roekeloos kan worden aangemerkt dan voorheen het geval was. Dat pleit tegen het formuleren van algemene uitgangspunten voor de straftoemeting in dit soort zaken. In ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst aan het verkeersgedrag en de gevolgen daarvan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Dit alles meewegende, komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
De rechtbank acht het niet in het belang van de verdachte noch van de maatschappij om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ter zitting is de rechtbank gebleken dat het ongeval en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer ook de verdachte enorm heeft aangegrepen en nog emotioneert. Ook heeft het ongeval en de gevolgen daarvan impact gehad op zijn gezin. De verdachte heeft zijn spijt aan het slachtoffer betuigd, hetgeen de rechtbank oprecht overkwam. Bovendien hebben zowel de verdachte, als het slachtoffer aangegeven dat zij het mediationtraject dat zij samen hebben doorlopen op prijs hebben gesteld. De verdachte heeft een vaste baan en samen met zijn partner de zorg voor twee jonge kinderen. De rechtbank concludeert dat onder deze omstandigheden geen redelijk strafdoel wordt gediend met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, hetgeen ingrijpende gevolgen zal hebben voor de verdachte en zijn gezin en een direct risico oplevert voor het behoud van zijn werk.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de gevolgen van het feit voor het slachtoffer is de rechtbank van oordeel dat wel een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte moet worden opgelegd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de maximaal op te leggen taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur met aftrek van de tijd waarin de verdachte zijn rijbewijs is kwijt geweest. Door deze bijkomende straf wordt het gevaarzettende karakter van het gepleegde delict in de bestraffing tot uitdrukking gebracht. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat de verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 6, 8, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3(
drie) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3
(drie) jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
1 (één) jaar,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.O. Rutten, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 november 2021.
Mrs. Van Beek en Poecke zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.