ECLI:NL:RBNHO:2021:10944

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
NL21.6599V
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 november 2021 uitspraak gedaan in het verzet van een Ghanese opposant tegen een eerdere uitspraak van 8 juni 2021, waarin zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had verzet ingesteld omdat hij meende dat de toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in strijd was met het recht op een eerlijk proces. Hij voerde aan dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom zij gebruik had gemaakt van dit artikel en dat zijn belangen onvoldoende waren meegewogen. De opposant stelde dat hij door de vakantie van zijn gemachtigde niet tijdig zijn beroepsgronden had kunnen indienen, maar de rechtbank oordeelde dat deze reden niet verschoonbaar was.

De verzetrechter heeft in haar overwegingen benadrukt dat de beoordeling in deze verzetzaak beperkt is tot de vraag of de eerdere uitspraak terecht was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposant op 30 april 2021 was geïnformeerd over de vereisten voor zijn beroep en dat hij de gelegenheid had gekregen om zijn verzuim te herstellen. De verzetrechter oordeelde dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was en dat de gemaakte fouten door de gemachtigde voor rekening van de opposant komen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak en verklaarde het verzet ongegrond.

De beslissing van de verzetrechter houdt in dat de eerdere uitspraak in stand blijft en dat er geen proceskostenveroordeling wordt opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6599 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2021 op het verzet van

[opposant] (hierna: opposant),geboren op [geboortedatum],
van Ghanese nationaliteit, V:nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer).

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 29 april 2021 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 8 juni 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. Opposant heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021. opposant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw [naam].

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant de gronden van beroep na afloop van de door de rechtbank gestelde termijn heeft ingediend. De door opposant gegeven reden van het na afloop van de termijn indienen van de beroepsgronden, de vakantie van zijn toenmalig gemachtigde, heeft de rechtbank niet verschoonbaar geacht.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de verzetrechter uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert aan dat de rechtbank in de bestreden uitspraak ten onrechte niet heeft aangegeven op grond waarvan de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 8:54 Awb. Dat is een motiveringsgebrek. Ook is opposant van mening dat artikel 8:54 Awb een zogenaamde “kan-bepaling” is en dat de rechtbank evengoed had kunnen besluiten geen gebruik te maken van dit artikel. Het belang van opposant bij behandeling van zijn beroepschrift is onvoldoende meegewogen. Daarnaast is opposant van mening dat hij, ingevolge artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens (EVRM) in samenhang gelezen met artikel 2 van dit verdrag, de mogelijkheid had moeten krijgen een mondelinge toelichting op zijn processtukken te geven. Opposant heeft een uitgebreid inhoudelijk beroepschrift ingediend. Opposant vindt dat hem ten onrechte de mogelijkheid is ontnomen zijn beroepschrift ter zitting toe te lichten. Nu er op grond van artikel 8:54 Awb uitspraak zonder zitting is gedaan is opposant van mening dat sprake is van schending van beginselen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen. Er moet geoordeeld worden dat er geen eerlijk proces is geweest. Dat de toenmalige gemachtigde van opposant de gronden van beroep één werkdag later heeft ingediend, kan opposant niet worden tegengeworpen. Opposant had daar geen enkele invloed op en hij bevond zich in een afhankelijkheidspositie. De gronden van beroep zijn zo snel als mogelijk alsnog ingediend. Opposant stelt dat de rechtbank ook niet eerder dan maandag 10 mei 2021 naar de gronden had kunnen kijken, omdat de termijn afliep op 7 mei 2021. Met andere woorden: dit heeft niet tot enige vertraging gezorgd.
4. Ter zitting heeft opposant benadrukt dat de rechtbank in haar uitspraak de reden van bevoegdheid van toepassen artikel 8:54 Awb had moeten motiveren omdat dit een zwaar middel is. De rechtbank verwijst naar nationaal recht maar in het geval van opposant had internationaal recht toegepast moeten worden. Op grond van artikel 10 van het EVRM gelezen in samenhang met de artikelen 2 en 6 van dit verdrag. De rechtbank had moeten kijken naar de omstandigheden van opposant. Dit is een belangrijke zaak. De rechtbank had dat moeten meewegen in haar beslissing.
5. De verzetrechter begrijpt de verwijzing van opposant naar het EVRM in dit verband aldus, dat opposant hiermee stelt dat toepassing van artikel 8:54 Awb (in dit geval) in strijd is met een eerlijk proces. De verzetrechter overweegt allereerst dat het feit dat opposant in zijn belangen zou zijn geschaad op zichzelf geen relevant criterium is in onderhavige procedure. Ter beoordeling ligt immers voor of over de uitkomst van de procedure redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was. Daarom volgt de verzetrechter evenmin het betoog dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat hij op zitting gehoord zou worden. Dat de buitenzittingsuitspraak in strijd zou zijn met het EVRM leidt niet tot twijfel over de uitkomst van het beroep. Bovendien is in dit kader nog van belang dat met artikel 8:55 van de Awb is voorzien in het rechtsmiddel van verzet tegen een dergelijke uitspraak, waarbij de indiener van het verzet op diens verzoek ter zitting kan worden gehoord. De regeling van vereenvoudigde afdoening van artikel 8:54 van de Awb kent aldus voldoende waarborgen en is in de lijn met de eisen van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM.
6.1
Verder overweegt de verzetrechter dat wanneer een beroepschrift wordt ingediend zonder vermelding van de beroepsgronden de indiener van het beroep ingevolge artikel 6:5 Awb in verzuim is. Uit artikel 6:6 Awb, onder a, volgt dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Vaststaat dat de rechtbank opposant op 30 april 2021 het volgende bericht heeft gestuurd:
Het beroep voldoet niet aan een of meer vereisten. Ik geef u de gelegenheid om dit uiterlijk op vrijdag 7 mei 2021 te herstellen. Doet u dat niet of niet op tijd, dan kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat uw zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld en dat de procedure wordt beëindigd.
Om ervoor te zorgen dat uw beroep aan de eisen voldoet, moet het volgende worden hersteld:
• De gronden van het beroep ontbreken en moeten alsnog worden ingediend.
Vaststaat dat opposant op 10 mei 2021, na de gestelde termijn, de gronden van beroep heeft ingediend.
De verzetrechter stelt vast dat opposant op de voorgeschreven wijze in de gelegenheid is gesteld het geconstateerde verzuim te herstellen. Ook is opposant gewezen op het feit dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden en dus niet inhoudelijk beoordeeld wordt, wanneer hij niet of niet tijdig het verzuim herstelt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat wanneer verzuim niet of niet-tijdig hersteld wordt niet ontvankelijkverklaring van het beroep volgt.
6.2
Voor zover opposant heeft betoogd dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep komt door fouten die zijn gemaakt door zijn gemachtigde en dat die hem niet mogen worden tegengeworpen, oordeelt de verzetrechter dat handelen en/of nalaten van handelen van gemachtigde voor rekening en risico van opposant komt. Het is immers opposant geweest die ervoor heeft gekozen zijn belangen te laten behartigen door een derde. Nu de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar is, kan opposant geen beroep doen op de kan-bepaling.
7. Gesteld noch gebleken is van omstandigheden op basis waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant in verzuim is geweest. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 8 juni 2021. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De verzetrechter verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.