ECLI:NL:RBNHO:2021:10943

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
HAA 21/2326V
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake besluit UWV op verzoeken AVG

Op 29 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. Opposante had op 17 maart 2021 digitaal beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op haar verzoeken op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 22 juli 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het UWV tijdig had beslist op de verzoeken van opposante.

In het verzet voerde opposante aan dat de rechtbank de brief van het UWV van 10 maart 2021 ten onrechte had aangemerkt als een besluit op haar verzoeken van 27 januari 2021. Opposante had vijf verschillende verzoeken gedaan en verwachtte daar vijf afzonderlijke besluiten op. De verzetrechter oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de brief van het UWV als een afwijzingsbesluit kon worden aangemerkt. De verzetrechter volgde opposante niet in haar standpunt en concludeerde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak.

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep of verzet open. De uitspraak werd gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2326 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2021 op het verzet van

[opposante] (hierna: opposante) te [woonplaats], opposante.

Procesverloop

Opposante heeft op 17 maart 2021 bij de rechtbank digitaal beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit door de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op haar verzoeken op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Bij uitspraak van 22 juli 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021. Opposante is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het UWV tijdig heeft beslist op de verzoeken van opposante.
2, In deze verzetzaak beoordeelt de verzetrechter uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de rechtbank de brief van het UWV van 10 maart 2021 ten onrechte heeft aangemerkt als een besluit op de verzoeken van opposante van 27 januari 2021. Die brief ziet op een oude handhavingszaak (HAA17/3333), maar is geen primair besluit op de verzoeken van opposante in het kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van 27 januari 2021 aan verschillende afdelingen en managers van, dan wel werkzaam bij, het UWV. Opposante heeft vijf verschillende verzoeken gedaan in verband met het verwerken van haar persoonsgegevens en verwacht daar vijf afzonderlijke primaire besluiten op.
4. De verzetrechter volgt opposante niet in haar standpunt dat de rechtbank de brief van het UWV van 10 maart 2021 ten onrechte heeft aangemerkt als een besluit op haar verzoeken van 27 januari 2021. In die brief wordt weliswaar verwezen naar eerder opgevraagde gegevens in het kader van de handhavingszaak, maar blijkt uit de aanhef ook dat het het UWV duidelijk is dat het gaat om verzoeken met betrekking tot gegevens uit 2009/2010. Het UWV verwijst daarbij ook naar de brief van 11 februari 2021 van medewerker beroep [naam] waarin is aangegeven dat zich bij het UWV geen andere gegevens met betrekking tot opposante bevinden dan die haar reeds bekend zijn en dat aan de dossiers zoals opposante die heeft ingezien in 2013 en 2014 geen nieuwe gegevens zijn toegevoegd.
Terecht heeft de rechtbank dan ook de brief van 10 maart 2021 aangemerkt als een door de Raad van Bestuur van het UWV namens al haar afdelingen genomen (afwijzings)besluit op de vijf verzoeken van opposante. Het stond opposante overigens vrij om daartegen bezwaar te maken als zij het niet eens was met de strekking van het besluit of met de omstandigheid dat dit genomen was door de Raad van Bestuur van het UWV namens al haar afdelingen.
5. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de verzetrechter dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 22 juli 2021. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De verzetrechter verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.