ECLI:NL:RBNHO:2021:10912

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
8855537 \ CV EXPL 20-9275
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Austrian, vanwege een vertraging van hun vlucht van Cairo naar Amsterdam via Wenen op 27 mei 2019. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers stelden dat zij door de vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming recht hadden op compensatie van € 400,00 per passagier. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de passagiers de aansluitende vlucht hadden kunnen halen, omdat de vertraging van de eerste vlucht slechts 19 minuten bedroeg.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De rechter stelde vast dat de passagiers door de vertraging van de eerste vlucht met meer dan drie uur op hun eindbestemming waren aangekomen, wat hen recht gaf op compensatie. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 800,00 toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. Daarnaast werden buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan de passagiers, omdat de vervoerder ongelijk kreeg in deze zaak.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in het geval van vertragingen en de noodzaak om voldoende buffer tijd te hanteren om aansluitende vluchten te halen. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 945,20 aan de passagiers, inclusief proceskosten en nakosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8855537 \ CV EXPL 20-9275
Uitspraakdatum: 24 november 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
rolgemachtigde Verdex B.V.
gemachtigde Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian
gevestigd te Schwecat (Oostenrijk)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma thans mr. L.E. Schalk

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 september 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Cairo International Airport (Egypte) via Vienna International Airport, Wenen (Oostenrijk) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 27 mei 2019.
2.2.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, althans een in redelijke justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Anders dan de passagiers bij dagvaarding stellen volgt uit hetgeen verder in de conclusies naar voren is gekomen dat het eerste deel van de vlucht van de passagiers met vertraging is uitgevoerd. De passagiers stellen zich blijkens de conclusie van repliek op het standpunt dat zij door deze vertraging het tweede deel van de vlucht hebben gemist. De vervoerder heeft dit weersproken en voert daartoe aan dat de schemaoverstaptijd tussen de vluchten 50 minuten bedraagt, terwijl de minimum overstaptijd in Wenen 25 minuten is. De vlucht van Cairo naar Wenen met vluchtnummer OS864 is met vertraging om 19:44 uur lokale tijd in Wenen aangekomen. De feitelijke overstaptijd was daarmee ruimer dan de minimum overstaptijd en daar komt bij dat vlucht OS377 van Wenen naar Amsterdam-Schiphol een vertrekvertraging van 7 minuten had. De passagiers hadden de aansluitende vlucht dan ook kunnen halen, aldus de vervoerder. De passagiers hebben bij conclusie van repliek het door de vervoerder gevoerde verweer ten aanzien van de overstap gemotiveerd weerlegd. De vervoerder heeft die nadere stellingen van passagiers onweersproken gelaten. De kantonrechter zal dan ook voorbijgaan aan dit verweer.
4.3.
Nu vaststaat dat de passagiers vanwege de vertraging van het eerste deel van de vlucht met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming is de vervoerder in beginsel gehouden de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008, dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen, dat zij de buitengewone omstandigheden, die tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden, zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen kennelijk niet had kunnen vermijden, behoudens als zij op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers had gebracht.
4.4.
Wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te beperken. Niet (meer) in geschil is dat de passagiers de aansluitende vlucht niet hebben kunnen halen terwijl slechts sprake was van een beperkte vertraging van 19 minuten te Wenen. Gelet op de geringe vertraging houdt dit in dat de aangehouden buffer om de aansluitende vlucht te halen blijkbaar onvoldoende was dan wel dat andere omstandigheden zich hebben voorgedaan waardoor de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. In beginsel acht de kantonrechter een buffer van minimaal 20 minuten noodzakelijk. Bij een vertraging van 19 minuten moeten de passagiers dan ook in staat zijn om de aansluitende vlucht te halen. Onduidelijk is waarom dit niet is gelukt. De vervoerder voert immers aan dat er nog voldoende overstaptijd was. De vervoerder betoogt daartoe echter ook dat de gate van vlucht OS377 al om 20:10 uur sloot en dat vlucht OS864 weliswaar om 19:44 uur lokale tijd in Wenen is aangekomen maar dat niet is geregistreerd hoe laat de deuren van het toestel zijn opengegaan. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder dan ook onvoldoende rekening gehouden met eventuele vertragingen in het reisschema van de passagiers dan wel onvoldoende (redelijke) maatregelen genomen om de passagiers nog te laten deelnemen aan vlucht OS377. De vervoerder voert nog aan dat hij niet zou mogen worden “gestraft” voor het feit dat de aankomstvertraging geringer is dan de vertrekvertraging van 38 minuten. Dat in het onderhavige geval de reservetijd onvoldoende is geweest, waardoor de vordering zal worden toegewezen, is niet, zoals de vervoerder aanvoert, een “straf” voor het sneller/korter vliegen. Immers is het in zijn eigen belang en in het belang van zijn passagiers dat wordt nagestreefd vertragingen te minimaliseren of beperken door voldoende reservetijd aan te houden.
4.5.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de vertraging op de eindbestemming. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 800,00. De passagiers hebben wettelijke rente over de hoofdsom gevorderd vanaf ‘de dag der incident’ (de kantonrechter leest: ‘de datum van de vlucht’). De gevorderde wettelijke rente is niet weersproken en zal daarom worden toegewezen over de toe te wijzen hoofdsom vanaf 27 mei 2019.
4.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 145,20 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 945,20, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,00 vanaf 27 mei 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter