ECLI:NL:RBNHO:2021:10911

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
8241324 \ CV EXPL 19-19873
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van aansluitende vlucht na geringe aankomstvertraging

In deze zaak heeft de rechtspersoon Flightright GmbH, gevestigd in Duitsland, een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. wegens compensatie voor vertraging van een aansluitende vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 26 juni 2019 hadden de passagiers een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een vlucht van Stuttgart naar Aruba met een tussenstop in Amsterdam. De vlucht van Stuttgart naar Amsterdam had een vertraging van 17 minuten, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Aruba misten en uiteindelijk meer dan 24 uur later op hun eindbestemming aankwamen. Flightright, die de vorderingsrechten van de passagiers had overgenomen, vorderde een schadevergoeding van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een 'no show' van een passagier, wat leidde tot een vertraging van de vlucht. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende rekening had gehouden met de mogelijkheid van vertragingen en dat de buffer tussen de aankomst- en vertrektijd van de aansluitende vlucht te klein was. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder gehouden was tot compensatie, ongeacht eventuele buitengewone omstandigheden, en wees de vordering van Flightright toe. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum waarop de passagiers op de eindbestemming hadden moeten aankomen, en de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8241324 \ CV EXPL 19-19873
Uitspraakdatum: 17 november 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar Duits recht
Flightright GMBH
gevestigd te Duitsland
eiseres
hierna te noemen Flightright
gemachtigde mr. H. Yildiz (Weiss Legal)
tegen
de besloten vennootschap
KLM Cityhopper B.V.
gevestigd te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. R.L.S.M. Pessers en mr. J.I.J. van Pelt

1.Het procesverloop

1.1.
Flightright heeft bij dagvaarding van 18 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Flightright heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Flightright heeft hierna nog een akte genomen.
1.3.
De kantonrechter heeft geconstateerd dat partijen deze zaak per abuis hebben verwisseld met een andere zaak, die op dezelfde dag is aangebracht, tegen dezelfde roldatum, met dezelfde partijnamen en hetzelfde feitencomplex. Hierop zijn partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op het (praktische) voornemen om de conclusies om te wisselen. Zowel Flightright als de vervoerder hebben hiermee ingestemd.

2.De feiten

2.1.
[passagier 1] en [passagier 2] (hierna: de passagiers) hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Stuttgart (Duitsland) via Amsterdam-Schiphol Airport naar Aruba op 26 juni 2019.
2.2.
De vlucht van Stuttgart naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vluchtnummer WA1868/KL1868 is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan 24 uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben hun vermeende vorderingsrecht overgedragen aan Flightright.
2.4.
Flightright heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Flightright vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
Flightright heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Flightright stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de passagiers op de eindbestemming gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.200,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat dat vlucht gepland stond te vertrekken om 09:45 uur lokale tijd (07:45 uur UTC). De geplande aankomsttijd was 11:10 uur lokale tijd (09:10 uur UTC). Toen het toestel op het punt stond te vertrekken bleek dat een passagier die zich wel had ingecheckt zich niet had gemeld om te boarden, een zogenaamde ‘no show’. Het toestel is om 09:28 uur lokale tijd begonnen met boarden. Om 09:43 uur lokale tijd, twee minuten voor vertrek had de passagier zich nog niet bij de gate gemeld. Omdat de passagier niet zou meevliegen was de vervoerder vanwege de toepasselijke veiligheidsvoorschriften genoodzaakt de bagage van de passagier van boord te halen. Vervolgens is de vlucht om 10:02 uur lokale tijd vertrokken en met een vertraging van 17 minuten op de luchthaven Schiphol gearriveerd. De passagiers hadden daardoor de weinig tijd om hun aansluitende vlucht naar Aruba te halen. De vervoerder heeft de passagiers vervolgens omgeboekt op de eerst mogelijke alternatieve vlucht.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
5.3.
Wat er ook van zij van eventuele bijzondere omstandigheden, hetgeen Flightright heeft betwist, volgens planning zouden de passagiers om 11:10 uur lokale tijd aangekomen op Amsterdam-Schiphol Airport en om 12:05 uur lokale tijd vertrekken voor de aansluitende vlucht, oftewel was er sprake van een geplande overstaptijd van 55 minuten. Volgens de vervoerder was de minimale overstaptijd (MCT) voor de passagiers 40 minuten. Flightright stelt dat de MCT 50 minuten was. Hieruit volgt dat de vervoerder slechts een buffer van 15 minuten (volgens de vervoerder) dan wel 5 minuten (volgens Flightright) heeft ingebouwd in de overstaptijd van de passagiers. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat de vlucht met een vertrekvertraging van 17 minuten is vertrokken. Anders dan de vervoerder betoogt volgt uit het ‘actual flight report’ dat de vlucht met een vertraging van 15 minuten is aangekomen op de luchthaven van Schiphol, zodat het voor de passagiers niet meer mogelijk was om de aansluitende vlucht te halen. Gelet op de geringe aankomstvertraging van 15 minuten houdt dit evenwel in dat de aangehouden buffer, mede gelet op het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10, hierna het Eglitis arrest), om de aansluitende vlucht te halen onvoldoende was.
5.4.
De vervoerder betoogt hierop dat uit het Eglitis arrest niet volgt dat de vervoerder moet zorgen voor een minimale reservetijd. Dit is volgens de vervoerder ook niet mogelijk omdat luchtvaartmaatschappijen niet bepalen welke (vlucht)combinaties de passagiers boeken. Daarnaast voert de vervoerder aan dat bij de planning al rekening wordt gehouden met eventuele buitengewone omstandigheden. De MCT wordt vastgesteld door de luchthaven. De luchthaven is immers het best in staat te beoordelen, op grond van diverse factoren, hoeveel tijd passagiers aldaar nodig hebben. Door het aanhouden van de MCT kunnen passagiers geen onmogelijke combinaties van vluchten boeken, aldus de vervoerder. Het verplichte algemene en niet gedifferentieerde aanhouden van grotere buffers dan door de luchthaven bepaald op de plaatselijke situatie en daarmee samenhangende praktische vereisten is op grond van het Eglitis arrest volgens de vervoerder in strijd met de Verordening. Voorts gaat het om
“maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden met name voldoen aan voor de betrokken luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden”.Niet om de planning die al maanden daarvoor wordt gemaakt, aldus nog steeds de vervoerder.
5.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit het Eglitis arrest volgt dat de luchtvaartmaatschappij in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van buitengewone omstandigheden. Daarom dient zij in een bepaalde reservetijd te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden. Niet gebleken is dat deze overweging slechts ziet op een deel van de vlucht. Alhoewel uit het arrest eveneens volgt dat van de luchtvaartmaatschappijen niet kan worden verwacht een minimale reservetijd te plannen die zonder onderscheid geldt voor alle luchtvaartmaatschappijen (overweging 31). Overweegt het Hof ook dat het aan de nationale rechterlijke instantie wordt overgelaten om uit te maken of – in de omstandigheden van het concrete geval – de luchtvaartmaatschappij kan worden geacht, aan de situatie aangepaste maatregelen te hebben genomen (overweging 30). Daarbij moet erop worden gelet dat geen dermate lange reservetijd wordt verlangd dat de luchtvaartmaatschappij daardoor op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers dient te brengen. Uit het arrest volgt niet, zoals de vervoerder stelt, dat de vervoerder geen rekening hoeft te houden met een minimale reservetijd. De kantonrechters van de rechtbank Noord-Holland hebben op grond hiervan als uitgangpunt genomen dat rekening dient te worden gehouden met een buffer van minimaal 20 minuten, om eventuele buitengewone omstandigheden op te vangen. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder door het aanhouden van een buffer/minimale reservetijd van 20 minuten onaanvaardbare offers dient te brengen dan wel dat deze 20 minuten onredelijk zijn. Voor zover de vervoerder betoogt dat er al in de ‘vluchttijd’ rekening is gehouden met een buffer had het op de weg van de vervoerder gelegen om dit aannemelijk te maken. Uit het feit dat de vlucht met 17 minuten vertraging is vertrokken en met 15 minuten vertraging is aangekomen volgt dit niet. Ook de stelling van de vervoerder dat de redelijke maatregelen zien op maatregelen ten tijde van de buitengewone omstandigheid kan hem niet baten. Het Hof heeft immers eveneens overwogen dat, indien een luchtvaartmaatschappij in een dergelijke situatie over geen enkele reservetijd beschikt, niet kan worden geconcludeerd dat alle in artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 bedoelde redelijke maatregelen zijn getroffen (overweging 28). De conclusie is dan ook dat de vervoerder onvoldoende heeft voorzien in reservetijd om de vlucht(en) van de passagiers zo mogelijk volledig (tot aan de eindbestemming) te kunnen uitvoeren na afloop van een eventuele buitengewone omstandigheid. Als gevolg hiervan hebben de passagiers de aansluitende vlucht gemist.
5.6.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is te compenseren in verband met de vertraging van de vlucht. De vordering tot betaling van de hoofdsom van in totaal € 1.200,00 zal dan ook worden toegewezen.
5.7.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente wordt het volgende overwogen. Flightright heeft wettelijke rente gevorderd met ingang “vanaf datum vlucht”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 26 juni 2019, zijnde de datum waarop de passagiers op de eindbestemming hadden moeten aankomen.
5.8.
Flightright heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 juni 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 499,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter