In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Air France, omdat hun vlucht van Amsterdam naar Parijs op 1 juni 2018 was geannuleerd. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vroegen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en de daaropvolgende veiligheidsmaatregelen van de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht was geannuleerd en dat de vervoerder in beginsel verplicht was tot compensatie, tenzij deze kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft bewijs geleverd dat de vlucht was geannuleerd vanwege dichte mist, waardoor de luchtverkeersleiding de capaciteit van de luchthaven had moeten verlagen. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg was van deze omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beslissing is genomen door kantonrechter S.N. Schipper en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.